ECLI:NL:RBROT:2020:6522

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 juli 2020
Publicatiedatum
21 juli 2020
Zaaknummer
C/10/592251 / KG ZA 20-189
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een vordering tot het staken van strafrechtelijke ontruiming van een gekraakte woning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 2 juli 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, die een pand aan de [adres 1] te Rotterdam had gekraakt, en de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Justitie en Veiligheid. De eiser vorderde dat de Staat zou worden gelast de ontruiming van het pand te staken, omdat hij daar zonder overlast te veroorzaken woonde en afhankelijk was van het pand voor zijn huisvesting. De Staat voerde aan dat de ontruiming noodzakelijk was vanwege de leefbaarheid in de Tweebosbuurt, die onder druk stond door overlast van krakers, en dat er geen rechtens te respecteren belang was om de ontruiming te staken.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de eiser niet voldoende had aangetoond dat de ontruiming onrechtmatig was. Hoewel de rechter erkende dat de sloop van het pand op korte termijn niet aan de orde leek, was er voldoende belang voor de Staat om tot ontruiming over te gaan, gezien de overlast die door anderen in en rondom het pand werd veroorzaakt. De rechter concludeerde dat de vordering van de eiser moest worden afgewezen en dat hij in de proceskosten moest worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Staat werden begroot op € 1.636,00, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/592251 / KG ZA 20-189
Vonnis in kort geding van 2 juli 2020
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
advocaat mr. R. Zwiers te Schiedam,
tegen
STAAT DER NEDERLANDEN (het Ministerie van Justitie en Veiligheid),
zetelende te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. S.J.M. Bouwman te Den Haag.
Partijen worden hierna [eiser] en de Staat genoemd.

1..De procedure

1.1.
Vanwege de coronacrisis geldt voor procedures in kort geding tijdelijk een van het Landelijk procesreglement kort gedingen rechtbanken handel/familie afwijkende regeling. De mondelinge behandeling in deze zaak is aanvankelijk aangehouden. Vervolgens heeft de voorzieningenrechter beslist dat de procedure hoofdzakelijk schriftelijk zal verlopen, met een mondelinge behandeling via Skype.
1.2.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 28 februari 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties en aanvullende producties;
  • de mondelinge behandeling gehouden via Skype op 18 juni 2020;
  • de pleitnota van [eiser] .
1.3.
Vonnis is bepaald op heden.

2..De feiten

2.1.
Tussen 28 december 2019 en 3 februari 2020 heeft [eiser] het pand en/of perceel aan de [adres 1] te Rotterdam gekraakt. Het pand (hierna: het Pand) betreft een huurwoning (een bovenwoning) in de Tweebosbuurt, onderdeel van de Afrikaanderwijk in het stadsdeel Feijenoord. Het Pand is eigendom van woningcorporatie Vestía.
2.2.
Vestia en de gemeente Rotterdam hebben een samenwerkingsovereenkomst gesloten met betrekking tot de herinrichting van de Tweebosbuurt. Onderdeel van de gemaakte afspraken is dat de woningen aan (onder andere) de Hilledijk worden gesloopt en
vervangen door nieuwbouw.
2.3.
Mede in verband met gerechtelijke procedure tussen de overgebleven huurders en Vestia is onduidelijk wanneer de sloop zal gaan plaatsvinden.
2.4.
Het Pand is op 28 december 2019 vrijgekomen na het vertrek van de toenmalige huurder. Vestia was voornemens het Pand tijdelijk te verhuren via Alvast B.V.
2.5.
Op 14 februari 2020 heeft Vestia bij de politie aangifte gedaan van huisvredebreuk met betrekking tot het Pand.
2.6.
Bij brief van 25 februari 2020 heeft het openbaar ministerie van het Arrondissementsparket Rotterdam aan de bewoners van het Pand aangezegd dat zij het Pand uiterlijk 4 maart 2020 dienen verlaten, bij gebreke waarvan het Pand strafrechtelijk al worden ontruimd.
2.7.
Op 6 maart 2020 is een aantal panden in de buurt van het Pand ontruimd.
2.8.
Bij e-mail van 16 juni 2020 heeft Vestia aan de advocaat van de Staat een opsomming gegeven van incidenten die volgens haar hebben plaatsgevonden met krakers vanuit het Pand. In deze e-mail maakt Vestia melding van:
  • Gooien met een vloeistof naar medewerkers van Vestia vanuit de deuropening van de [adres 1] . Dit is op 6 maart geweest.
  • Op woensdagochtend 11 maart is er bij het overdragen van de sleutel van een woning aan [adres 2] aan Alvast veel oproer ontstaan met de krakers. De woning is gelegen in het portiek naast de woning die nog gekraakt is ( [adres 1] ). Krakers hebben wederom voor onrust gezorgd en de beveiliging geïntimideerd. Uiteindelijk is de Politie ter plekke gekomen en hebben wij de werkzaamheden kunnen afronden. De woning is verhuurd aan Alvast en de nieuwe huurder heeft direct zijn intrek genomen. Helaas is, tijdens het ophalen van spullen door de Alvast-huurder bij zijn oude adres, de woning open gebroken en vernield. Zelfs de CV­ketel is van de muur afgetrokken.
(...)
  • Er is een continue aanloop van verschillende personen op het adres. Vooral 's nachts is er veel activiteit waar te nemen.
  • In het portiek worden regelmatig slapende personen aangetroffen zonder vaste woon-of verblijfplaats.

3..Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, na verbetering van een kennelijke verschrijving in het petitum, de Staat te gelasten de ontruiming van het Pand te staken en gestaakt te houden, met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
3.2.
Aan deze vordering legt [eiser] het volgende ten grondslag.
Bij de strafrechtelijke ontruiming heeft de Staat geen rechtens te respecten belang, aangezien er geen noodzaak tot (strafrechtelijke) ontruiming bestaat en de zaak niet valt binnen het daarvoor gehanteerde beleid. [eiser] bewoont het Pand op nette wijze en hij heeft goed contact met de buurt. Daarnaast heeft hij – zonder succes – contact gezocht met Vestia. [eiser] , die al jaren woningzoekend is en een zeer beperkt inkomen heeft, is voor zijn woonbelang geheel afhankelijk van het Pand. De in de wijk geconstateerde overlast gaat niet uit van [eiser] en hij heeft daarin ook geen aandeel. Aangezien in zijn portiek nog reguliere huurders aanwezig zijn, is sloop op korte termijn niet te verwachten.
Het gebruik van leegstaande panden is een logisch gevolg van het niet voeren van een gedegen woonbeleid door verschillende overheden. Zeker gedurende de coronamaatregelen dient met het ontruimen van personen terughoudend te worden omgesprongen, aangezien daardoor problemen van burgers onnodig worden verergerd. Op grond van een en ander is de ontruiming onrechtmatig, zodat deze moet worden gestaakt.
3.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is in geschil of de strafrechtelijke ontruiming van het Pand moet worden verboden.
4.2.
Bij de beoordeling staat voorop dat kraken strafbaar is gesteld. Aan deze strafbaarstelling is door de wetgever niet alleen de bescherming van het recht van de eigenaar van de woning of het gebouw ten grondslag gelegd, maar ook het belang van de openbare orde bij het voorkomen van kraken, en het voorkomen van strafbare feiten in het algemeen. In geval van een verdenking van overtreding van deze wetsartikelen kan in beginsel op de voet van artikel 551a van het Wetboek van Strafvordering tot ontruiming worden overgegaan. Daarvoor is niet een (al dan niet onherroepelijke) veroordeling door de strafrechter noodzakelijk (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ9880).
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] het Pand heeft gekraakt en dat hij daar zonder recht of titel verblijft, zodat de bevoegdheid tot strafrechtelijke ontruiming in beginsel gegeven is.
4.4.
Zoals is overwogen in voormeld arrest dient de voorzieningenrechter in dit kort geding te beoordelen of de in abstracto door de wetgever gegeven voorrang aan het belang van de openbare orde, het beëindigen van strafbare feiten en de bescherming van de rechten van derden boven het huisrecht van de kraker, in het concrete geval de proportionaliteitstoets kan doorstaan. Die belangenafweging kan alleen plaatsvinden als de kraker feiten of omstandigheden aanvoert en aannemelijk maakt die in het concrete geval tot een andere dan de door de wetgever gemaakte afweging nopen, waarbij als uitgangspunt zal hebben te gelden dat een eigenaar het recht heeft om over zijn pand te beschikken zoals hij wil. In het geval een eigenaar echter geen enkel belang heeft bij de ontruiming en deze alleen maar zal leiden tot langdurige leegstand, zonder enig uitzicht op verandering in die situatie en aannemelijk is dat ook de Staat zelf geen enkel belang bij de aangezegde ontruiming heeft, kan de belangenafweging mogelijk in het voordeel van de kraker uitvallen.
4.5.
[eiser] heeft zich beroepen op zijn woonbelang. Daarnaast heeft hij de belangen van de Staat, alsmede die van Vestia, betwist.
4.6.
Het enkele woonbelang van [eiser] is op zichzelf onvoldoende om te komen tot een belangenafweging in het voordeel van [eiser] , aangezien dit belang in beginsel reeds is verdisconteerd in de bevoegdheid tot strafrechtelijke ontruiming. Daar komt bij dat [eiser] het recht op huisvesting niet tegenover de Staat ten laste van een derde partij, in dit geval Vestia) kan afdwingen.
4.7.
De Staat heeft gesteld dat het belang van tijdelijke bewoning van het Pand niet meer aan de orde is. Volgens de Staat staat de leefbaarheid in de Tweebosbuurt onder druk, mede door de overlast van krakers, die ook na ontruiming van een deel van de gekraakte panden heeft aangehouden, en ook deels afkomstig zou zijn uit het Pand, waarbij de ene kraak de andere kraak faciliteert. Volgens de Staat is Vestia daarom voornemens het Pand ontoegankelijk te maken in afwachting van de sloop, die mogelijk ook per portiek – dus mogelijk eerder dan na beëindiging van de gerechtelijke procedures tussen Vestia en 17 van haar huurders – zal worden uitgevoerd.
4.8.
[eiser] heeft niet betwist dat de leefbaarheid in de Tweebosbuurt onder druk staat. Hij heeft ook erkend dat er vanuit het Pand met vloeistof is gegooid, zoals staat vermeld in de e-mail van Vestia (zie 2.8). Hoewel [eiser] heeft betwist dat de overlast van hem afkomstig is, heeft hij onvoldoende betwist dat er overlast wordt veroorzaakt door anderen in en rondom het Pand. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de Staat hiermee voldoende belang om tot ontruiming over te gaan, aangezien verwacht mag worden dat de overlast rondom het Pand daardoor afneemt. [eiser] is er in ieder geval niet in geslaagd aannemelijk te maken dat de Staat geen enkel belang heeft. Hetzelfde geldt voor de belangen van Vestia: nu zij volgens de verklaring van de Staat voornemens is om het Pand zo snel mogelijk te slopen, kan niet worden gezegd dat de ontruiming enkel leidt tot langdurige leegstand zonder zicht op verandering (in dit geval sloop).
4.9.
Hoewel aan [eiser] moet worden toegegeven dat sloop van het Pand gelet op de aanwezigheid van andere bewoners in het portiek vooralsnog niet aan de orde lijkt, kan de Staat – mede gelet op de gestelde overlast – er niet toe worden verplicht om [eiser] langer (bijvoorbeeld tot aan de daadwerkelijke sloop) in het Pand te laten.
4.10.
Voor zover [eiser] heeft gesteld dat hij hoopt op coulance, merkt de voorzieningenrechter op dat coulance naar haar aard nu eenmaal niet kan worden afgedwongen. Ook de coronamaatregelen maken niet dat de Staat op dit moment kan worden gedwongen tijdelijk van ontruiming af te zien. [eiser] heeft ook niet weersproken dat hij in zekere zin van de coronamaatregelen heeft geprofiteerd, omdat dit kort geding in verband met die coronamaatregelen aanvankelijk maanden eerder stond geagendeerd.
4.11.
De vordering van [eiser] wordt dus afgewezen. Hij zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Staat worden begroot op:
- griffierecht € 656,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.636,00
4.12.
De wettelijke rente zal worden toegewezen zoals in het dictum vermeld.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op € 1.636,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F.L. Geerdes en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2020.
3077/676