ECLI:NL:RBROT:2020:6477

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 juli 2020
Publicatiedatum
21 juli 2020
Zaaknummer
10/750406-18 (strafzaak) en 10/710190-19 (gevoegd ter terechtzitting)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van cocaïnehandel en invoer van cocaïne

Op 21 juli 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van cocaïnehandel en de invoer van cocaïne. De verdachte werd veroordeeld voor het medeplegen van cocaïnehandel gedurende een periode van ruim 7 maanden in 2018 en 2019, en voor het medeplegen van de invoer van 1,7 kilo cocaïne in Nederland. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het alleen en samen met een ander plegen van cocaïnehandel, en dat hij betrokken was bij de invoer van cocaïne door koeriers. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Daarnaast werden er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht, ambulante behandeling en medewerking aan schuldhulpverlening. De rechtbank overwoog dat de verdachte een aanzienlijke rol had gespeeld in de cocaïnehandel en dat zijn handelen schadelijk was voor de gezondheid van gebruikers en bijdroeg aan criminaliteit en overlast in de samenleving. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar oordeelde dat de ernst van de feiten een hogere straf rechtvaardigde. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummers: 10/750406-18 (strafzaak) en 10/710190-19 (gevoegd ter terechtzitting)
Datum uitspraak: 21 juli 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Dordrecht,
raadsman mr. T. den Haan, advocaat te Amsterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 7 juli 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. L.L. van Delft heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 in de zaak met parketnummer 10/750406-18 ten laste gelegde en bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 in de zaak met parketnummer 10/710190-19 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en als bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, meewerken aan schuldhulpverlening en meewerken aan middelencontrole.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
Feit 1 in de zaak met parketnummer 10/750406-18
4.1.1.
Standpunt verdediging
Uit de historische telefoongegevens van het getapte telefoonnummer waarmee gedeald werd blijkt dat de contacten die in de getapte periode verdovende middelen afnamen, ook in de maanden daaraan voorafgaand contact hadden met de gebruiker van dit nummer. Over de inhoud en de intensiteit van deze contactmomenten valt echter op basis van de historische gegevens niets te zeggen. Nu de verdachte niet erkent dat hij de
geheleten laste gelegde periode heeft gehandeld in cocaïne en hij ook niet erkent dat hij dit de gehele periode samen met een ander deed, is niet komen vast te staan dat de verdachte zich de volledige ten laste gelegde periode heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van cocaïnehandel. Het medeplegen kan pas worden bewezen verklaard vanaf het moment dat de medeverdachte [naam medeverdachte] betrokken raakte bij de handel.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte al vanaf het begin van de ten laste gelegde periode handelde in cocaïne. De rechtbank baseert zich daarbij op de verklaring van de verdachte ter terechtzitting, de historische telecomgegevens van het telefoonnummer waarmee tijdens de getapte periode gedeald werd en de getuigenverklaring van [naam getuige] , één van de klanten die via dit telefoonnummer de gehele ten laste gelegde periode verdovende middelen bij (onder andere) de verdachte kocht. De rechtbank stelt voorts op basis van de getuigenverklaring van [naam getuige] alsmede de taps van de telefoons die gebruikt werden bij de handel in cocaïne vast, dat er vanaf medio 2018 een medepleger betrokken was bij de handel in cocaïne, namelijk de zoon van de verdachte. Ten aanzien van de periode daarvóór is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat sprake was van medeplegen.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het alleen (tot medio 2018) én tezamen en in vereniging met een ander (van medio 2018 tot 6 november 2018) plegen van handel in cocaïne in de periode van 25 maart 2018 tot en met 6 november 2018.
Feit 2 in de zaak met parketnummer 10/750406-18
4.1.4.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte als medepleger een rol heeft gespeeld bij de invoer van cocaïne door de koeriers [naam koerier 1] en [naam koerier 2] op 14 oktober 2018. De verklaring van [naam koerier 1] bij de Koninklijke Marechaussee, waarin is gesuggereerd dat de verdachte de initiatiefnemer van de invoer door [naam koerier 1] was, is bij de politie en de rechter-commissaris niet herhaald maar ontkracht. [naam koerier 2] werd in het afleggen van zijn verklaring op 14 november 2018 te veel gestuurd door de politie, waardoor de verklaring niet betrouwbaar meer is. Dit is een onherstelbaar vormverzuim ex artikel 359a Wetboek van Strafvordering, dat moet leiden tot bewijsuitsluiting. De verdediging verzoekt de rechtbank de verdachte vrij te spreken van dit feit.
4.1.5.
Beoordeling
Anders dan door de verdediging gesteld is de rechtbank van oordeel dat de verklaring die [naam koerier 2] heeft afgelegd op 14 november 2018 kan worden gebezigd voor het bewijs. De rechtbank stelt vast dat er sprake is van enige sturing in het verhoor van [naam koerier 2] , maar niet van dien aard dat zijn verklaring daardoor als onbetrouwbaar terzijde moet worden geschoven. Bovendien is niet aannemelijk geworden dat [naam koerier 2] hierdoor in strijd met de waarheid heeft verklaard, mede gelet op het feit dat hij zijn eerder afgelegde verklaring ten overstaan van de rechter-commissaris, zonder enige sturing, heeft bevestigd. Het verweer wordt verworpen.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Zoals hiervoor reeds is overwogen, handelde de verdachte van 25 maart tot medio 2018 alleen en van medio 2018 tot 6 november 2018 met zijn zoon in cocaïne. Uit de getapte telefoongesprekken is af te leiden dat de verdachte en zijn zoon (de medeverdachte) op 14 oktober 2018 in afwachting waren van de aankomst van twee personen op Schiphol. Zij noemden deze personen: “ [bijnaam koerier 2] ” en “ [bijnaam koerier 1] ”. Gebleken is dat hiermee [naam koerier 2] en [naam koerier 1] werden bedoeld. Deze personen zijn op 14 oktober 2018 afzonderlijk van elkaar aangehouden op Schiphol met respectievelijk 831 en 950 gram cocaïne in hun bezit. Deze cocaïne zat in één of meerdere sealbags verstopt in een dubbele bodem van hun bagage. Beide koeriers zijn hiervoor veroordeeld. Voort is uit de verklaringen van de koeriers gebleken dat zij beiden op verzoek van de verdachte naar Curaçao zijn gereisd, dat zij daar een tas ontvingen waarin verdovende middelen zaten verborgen, die zij mee naar Nederland namen voor de verdachte. Zij zouden hiervoor een financiële vergoeding ontvangen van de verdachte en hun onkosten werden betaald. [naam koerier 2] heeft voorts verklaard dat hij bij terugkomst in Nederland naar de zoon van de verdachte moest bellen. Op die manier zou de cocaïne bij de verdachte terechtkomen.
Uit getapte telefoongesprekken en historische telecomgegevens volgt dat de medeverdachte op 14 oktober 2018, rondom het tijdstip van aankomst van [naam koerier 1] en [naam koerier 2] op Schiphol, met beide koeriers veelvuldig telefonisch contact heeft gezocht. Met [naam koerier 2] is er geen enkel contact tot stand gekomen. De verdachte heeft om 10:03 uur en 10:26 uur kort telefonisch contact gehad met [naam koerier 1] . Om 10:43 uur heeft de verdachte een sms met de tekst ‘malu’ van [naam koerier 1] ontvangen, wat ‘slecht’ betekent. De verdachte heeft tussen 11:10 uur en 12:40 uur nog 3 keer geprobeerd om [naam koerier 1] te bereiken. De medeverdachte heeft de verdachte al die tijd telefonisch, al dan niet in versluierd taalgebruik, op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen. Uit de tapgesprekken blijkt dat de verdachte en de medeverdachte samen speculeerden over wat er precies aan de hand zou zijn. Zou de koerier [naam koerier 1] inderdaad zijn opgehouden voor verder onderzoek of zou [naam koerier 1] “hen bedonderen” en ondertussen met “het spul” naar buiten lopen? In datzelfde gesprek heeft de verdachte tegen de medeverdachte gezegd dat hij ervoor moet zorgen dat hij “dat ding” (doelend op de mobiele telefoon waarmee de medeverdachte contact zocht met de koeriers) zo ver mogelijk moest weggooien “want als zij ook nog [bijnaam koerier 2] hebben dan ben je de lul”.
De rechtbank leidt uit al het voorgaande af dat de twee koeriers voor de verdachte en zijn zoon cocaïne vanuit Curaçao invoerden, kennelijk teneinde hen te voorzien van een nieuwe handelsvoorraad cocaïne. Bij de invoer van de cocaïne heeft de zoon van de verdachte een belangrijke coördinerende rol gespeeld. Hij onderhield op de dag van terugkomst van de twee koeriers contact met hen (althans dat was bedoeling) en zou in ieder geval van één koerier de cocaïne in ontvangst nemen, en die uiteindelijk bij de verdachte afleveren. De verdachte zelf had een grote rol had bij het intitiëren en organiseren van de invoer vóór vertrek van de koeriers naar Curaçao en werd op de dag van aankomst van alle ontwikkelingen op de hoogte gehouden door zijn zoon. De samenwerking tussen de verdachte en zijn zoon onderling en met de koeriers was dermate nauw en bewust dat medeplegen van invoer kan worden vastgesteld.
4.1.6.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van invoer van in totaal 1781 gram cocaïne in Nederland.
Feit 1, 2 en 3 in de zaak met parketnummer 10/710190-19
4.1.7.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht de verdachte vrij te spreken van het voorhanden hebben van 99,6 gram cocaïne (feit 2). Er zijn geen concrete aanwijzingen dat de verdachte bewuste wetenschap had van de aanwezigheid van de aangetroffen verdovende middelen. De vermeende samenwerking in de cocaïnehandel tussen de verdachte en de medeverdachte, die heeft verklaard dat de verdovende middelen die op 5 november 2019 zijn aangetroffen hem toebehoren, is onvoldoende om tot de conclusie te komen dat de verdachte deze cocaïne ook voorhanden had.
4.1.8.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de verklaring van de verdachte ter terechtzitting en de bewijsmiddelen opgenomen in bijlage II van dit vonnis is komen vast te staan dat de verdachte tussen 1 september 2019 en 5 november 2019 heeft gehandeld in cocaïne. De rechtbank stelt op basis van deze bewijsmiddelen tevens vast dat de verdachte dit samen deed met zijn zoon. Beide stemmen zijn herkend op de telefoontaps van de nummers waarmee gedeald werd en op de dag van de aanhouding werden de verdachte en zijn zoon samen aangetroffen in de Mercedes van waaruit die dag ook gedeald werd en waarin de verdachte en zijn zoon beiden meermalen zijn gezien die dag. De verdachte houdt zich op die dag wellicht wat meer op de achtergrond dan zijn zoon, maar speelt kennelijk nog steeds een rol van betekenis in hun gezamenlijke handel.
De rechtbank is van oordeel dat is komen vast te staan dat de cocaïne die op 5 november 2019 is aangetroffen in de Mercedes van waaruit gedeald werd en in een jas op de kamer van de verdachte de handelsvoorraad was van de verdachte en de medeverdachte ten behoeve van hun gezamenlijke cocaïnehandel. De verdachte en de medeverdachte konden beiden over deze voorraad beschikken. Zij hadden deze cocaïne dan ook samen voorhanden.
Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat de aangetroffen weegschaal die in de slaapkamer van de verdachte is aangetroffen toebehoorde aan de verdachte en de medeverdachte en door hen gebruikt werd bij het afwegen van verdovende middelen voor hun gezamenlijke handel in verdovende middelen. De verdachte had deze weegschaal samen met de medeverdachte voorhanden.
4.1.9.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte vanaf 1 september 2019 tot en met 5 november 2019 samen met een ander heeft gehandeld in cocaïne. De verdachte en zijn mededader hadden tevens 96,9 gram cocaïne voorhanden en een weegschaal die gebruikt werd bij de handel in cocaïne.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 in de zaak met parketnummer 10/750406-18 en het onder 1, 2 en 3 in de zaak met parketnummer 10/710190-19 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
(parketnummer 10/750406-18)
1.
hij in de periode van 25 maart 2018 tot en met 6 november 2018
in Hoogvliet Rotterdam, meermalen, alleen en tezamen en in vereniging met een ander, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en
vervoerd, in elk geval telkens opzettelijk aanwezig heeft gehad, hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne telkens een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 14 oktober 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,
tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld
in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet,
- middels een koerier genaamd [naam koerier 1] 950 gram van een materiaal bevattende cocaïne en
- middels een koerier genaamd [naam koerier 2] 831 gram van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I;
(parketnummer 10/710190-19)
1.
hij
in de periode van 1 september 2019 tot en met 5 november 2019
te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander,
opzettelijk heeft verwerkt en verkocht en
afgeleverd en verstrekt en vervoerd gebruikers
hoeveelheden, een hoeveelheid van een materiaal bevattende
cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst I;
2.
hij
op 5 november 2019 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad 96,9 gram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij
in de periode van 1 september 2019 tot en met 5 november 2019
te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander, om een
feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
te weten het opzettelijk verwerken, verkopen, afleveren,
verstrekken, vervoeren vaneen hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor
te bereiden en te bevorderen
een weegschaal, voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en verdachtes
mededader wisten, dat die bestemd was tot het plegen van dat feit;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
(parketnummer 10/750406-18)

1. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;

2. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
(parketnummer 10/710190-19)

1. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;

2. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;

3. medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich zowel alleen als samen met zijn zoon gedurende een periode van ruim 7 maanden bezig gehouden met de handel in cocaïne. In diezelfde periode heeft de verdachte deelgenomen aan het invoeren van ruim 1,7 kilo cocaïne vanuit Curaçao naar Nederland. Nadat de voorlopige hechtenis van de verdachte na ruim 4 maanden geschorst is, is hij binnen enkele weken opnieuw begonnen met het handelen in cocaïne. Daarnaast had de verdachte een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne voorhanden en een voorwerp (weegschaal) dat gebruikt werd voor het verwerken van cocaïne in gebruikershoeveelheden ten behoeve van de cocaïnehandel.
Het is algemeen bekend dat harddrugs, mede vanwege de zeer verslavende werking ervan, schadelijk zijn voor de gezondheid van de gebruikers. De verdachte heeft door zijn handelen bijgedragen aan de instandhouding van de verslaving van veelal kwetsbare afnemers. En dit enkel vanwege eigen financieel gewin. Het gebruik van en de handel in drugs als cocaïne leiden bovendien tot vele vormen van criminaliteit en vormen daarmee een bron van overlast en hoge kosten voor de samenleving.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 20 maart 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet recent is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 19 maart 2020. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De verdediging heeft primair verzocht een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest, gecombineerd met een voorwaardelijk deel en eventueel een taakstraf. Subsidiair heeft de verdediging verzocht de duur van een op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf aanzienlijk te matigen. Gezien de ernst van de feiten komt de rechtbank echter tot een hogere gevangenisstraf dan door de verdediging primair is verzocht. De rechtbank komt evenwel, gelet op de bewezenverklaring, de samenloopregeling alsmede gelet op (de hoogte van) gevangenisstraffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, tot de oplegging van een lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie gevorderd.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Anders dan is geadviseerd, ziet de rechtbank geen aanleiding de verdachte een contactverbod en een locatiegebod op te leggen.
Alles afwegend acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 van de zaak met parketnummer 10/750406-18 ten laste gelegde feiten en de onder 1, 2 en 3 van de zaak met parketnummer 10/710190-19 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 30 (zegge: dertig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte,
groot 10 (zegge: 10) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 3 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als de reclassering dit noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van ASVZ, of een soortgelijke instelling, voor diagnostiek en behandeling van zijn problematiek, zolang als de reclassering in overleg met de instelling dit nodig vindt;
3. de veroordeelde zal zijn medewerking verlenen aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De veroordeelde geeft de reclassering daarbij inzicht in zijn financiën en schulden;
4. de veroordeelde werkt mee aan controle op het gebruik van alcohol en/of drugs om zicht te krijgen op de aan- of afwezigheid van het gebruik van middelen. De controles vinden plaats middels urineonderzoek en/of ademonderzoek, zolang en frequent als de reclassering dit noodzakelijk vindt;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. L. Amperse en L.J.M. Janssen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.J.M. Kokken, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 juli 2020.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
(parketnummer 10/750406-18)
1.
hij in of omstreeks de periode van 25 maart 2018 tot en met 6 november 2018
in Hoogvliet Rotterdam, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal,
(telkens) tezamen en ïn vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
(telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of
vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, (een)
hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, althans (een)
hoevee1he(i)d(en) van een materiaal bevattende een middel vermeld op Lijst I
van de Opiumwet, zijnde cocaïne (telkens) een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op of omstreeks 14 oktober 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet
als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet,
- middels een koerier genaamd [naam koerier 1] ongeveer 950 gram cocaïne, in elk geval
een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
- middels een koerier genaamd [naam koerier 2] ongeveer 831 gram cocaïne,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans beva
een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(parketnummer 10/710190-19)
1.
hij
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode
1 september 2019 tot en met 5 november 2019
te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd één of meer handels/gebruikers
hoeveelhe(i)d(en), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet;
2.
hij
op of omstreeks 5 november 2019
te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 99,6 gram, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij
in of omstreeks de periode 1 september 2019 tot en met 5 november 2019
te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een
feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren,
verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van
cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor
te bereiden en/of te bevorderen
één of meer kommen en/of één of meer verpakkingen met gripzakjes en/of één of
meer verpakkingen met vacuümzakken en/of een weegschaal en/of één of meer
ponypacks, voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes
mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die
bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en).