ECLI:NL:RBROT:2020:6476

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 juli 2020
Publicatiedatum
21 juli 2020
Zaaknummer
10/750453-18, 10/710225-19 (gevoegd ter terechtzitting) en 10/751091-19 (gevoegd ter terechtzitting)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor cocaïnehandel en witwassen met vrijspraak voor wapenbezit

Op 21 juli 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder cocaïnehandel en witwassen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het voorhanden hebben van wapens, maar hem wel veroordeeld voor het medeplegen van cocaïnehandel in de periode van 1 augustus 2018 tot en met 6 november 2018. De verdachte was betrokken bij de invoer van 1,7 kilo cocaïne in Nederland en had samen met een ander 96,9 gram cocaïne en een weegschaal voorhanden. Daarnaast werd hij veroordeeld voor het witwassen van geld dat afkomstig was van marktplaatsoplichting. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, en stelde bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf, waaronder een meldplicht en ambulante behandeling.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor het voorhanden hebben van wapens, omdat de wapens in de kamer van de verdachte waren aangetroffen terwijl hij daar niet aanwezig was. De verdachte ontkende dat de wapens hem toebehoorden en de rechtbank vond de verklaring van de verdachte, ondersteund door getuigen, overtuigend genoeg om tot vrijspraak te komen. De bewezenverklaring van de cocaïnehandel was gebaseerd op getuigenverklaringen en telefoontaps, waaruit bleek dat de verdachte actief betrokken was bij de handel in cocaïne samen met zijn vader. De rechtbank concludeerde dat de verdachte een belangrijke rol speelde in de invoer van cocaïne vanuit Curaçao en dat hij samen met anderen handelde in de periode van 1 september 2019 tot en met 5 november 2019.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummers: 10/750453-18, 10/710225-19 (gevoegd ter terechtzitting) en 10/751091-19 (gevoegd ter terechtzitting)
Datum uitspraak: 21 juli 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Alphen aan den Rijn,
raadsman mr. R.P.A. Kint, advocaat te Zoetermeer.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 7 juli 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De dagvaarding in de zaak met parketnummer 10/750453-18 is op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. L.L. van Delft heeft gevorderd:
- bewezenverklaring van het onder onder 1, 2, 3 en 4 in de zaak met parketnummer 10/750453-18 ten laste gelegde, het onder 1, 2 en 3 in de zaak met parketnummer 10/710225-19 ten laste gelegde en het impliciet primair ten laste gelegde (opzet)witwassen in de zaak met parketnummer 10/751091-19;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering in de zaak met parketnummer 10/751091-19
Het impliciet primair ten laste gelegde (opzet)witwassen in de zaak met parketnummer 10/751091-19 is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Vrijspraak voor feit 3 en 4 in de zaak met parketnummer 10/750453-18
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat de wapens zijn aangetroffen in een tas op het bed in de kamer van de verdachte. Het voorhanden hebben van deze wapens door de verdachte kan hiermee wettig en overtuigend worden bewezen.
4.2.2.
Beoordeling
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte de wapens voorhanden had. De wapens zijn aangetroffen in de kamer van de verdachte waar hij op dat moment niet aanwezig was. De verdachte ontkent dat deze wapens hem toebehoorden en dat hij kennis had van de aanwezigheid van deze wapens. De verdachte heeft verklaard dat zijn kamer niet afgesloten was voor anderen, dat hij een huisgenoot had, hetgeen wordt ondersteund door de verklaring van de heer [naam begeleider] , de begeleider van het begeleid wonen traject waar de verdachte verbleef, en dat er regelmatig logees verbleven in de woning. In de gegeven omstandigheden kan zonder ander bewijsmateriaal niet met zekerheid worden vastgesteld dat de verdachte de wapens voorhanden had.
4.2.3.
Conclusie
Het onder 3 en 4 in de zaak met parketnummer 10/750453-18 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.3.
Bewijswaardering
Feit 1 in de zaak met parketnummer 10/750453-18
4.3.1.
Standpunt officier van justite
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte vanaf 1 juli 2018 handelde in cocaïne. De officier van justitie baseert zich daarbij, naast de (deels) bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting en de telefoontaps waaruit blijkt dat de verdachte dealgesprekken voerde, onder meer op de bij de politie afgelegde getuigenverklaring van de verdachte [naam getuige] , inhoudende dat [naam getuige] vanaf juli 2018 cocaïne van de verdachte heeft gekocht.
4.3.2.
Beoordeling
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij vanaf begin augustus 2018 gehandeld heeft in cocaïne tot het moment dat hij hiervoor werd aangehouden. Dat de verdachte in juli 2018 ook al handelde in cocaïne, blijkt enkel uit de verklaring van de getuige [naam getuige] . Nu de getuige [naam getuige] in zijn verklaring evenwel geen specifieke datum in juli 2018 heeft aangeduid en dit dus ook een datum eind juli 2018 kan zijn geweest, acht de rechtbank het ten laste gelegde vanaf 1 augustus 2018 bewezen. Uit zowel diverse getuigenverklaringen als de taps van de telefoons die gebruikt werden bij de handel in cocaïne blijkt dat de verdachte deze handel niet alleen bedreef, maar dat er ook een ander bij betrokken was, namelijk de vader van de verdachte ( [naam medeverdachte] ). De rechtbank acht daarom ook het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
4.3.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van handel in cocaïne in de periode van 1 augustus 2018 tot en met 6 november 2018.
Feit 2 in de zaak met parketnummer 10/750453-18
4.3.4.
Standpunt verdediging
Er kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat de verdachte als pleger of medepleger betrokken was bij de invoer van cocaïne in Nederland op 14 oktober 2018. De verdachte heeft weliswaar telefonisch contact gehad met de koerier [naam koerier 1] , echter hieruit kan nog geen feitelijke betrokkenheid van de verdachte bij de invoer van cocaïne door [naam koerier 1] worden vastgesteld, laat staan dat hieruit een bijdrage van voldoende gewicht blijkt. Dit blijkt evenmin uit de opgenomen tapgesprekken. Ten aanzien van koerier [naam koerier 2] geldt dat uit diens verklaring blijkt dat hij pas contact kreeg met de verdachte tijdens zijn terugreis naar Nederland. De verdachte zou hem ophalen van een treinstation. Dit is echter geen bijdrage van voldoende gewicht op grond waarvan plegen of medeplegen van het ten laste gelegde kan worden vastgesteld. Er is geen enkel bewijs dat de verdachte als pleger of medepleger bij de invoer van cocaïne door [naam koerier 2] betrokken was. De verdediging verzoekt de verdachte vrij te spreken van dit feit.
4.3.5.
Beoordeling
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Zoals hiervoor reeds is overwogen, handelde de verdachte met zijn vader in de periode van 1 augustus 2018 tot en met 6 november 2018 in cocaïne. Uit de getapte telefoongesprekken is af te leiden dat de verdachte en zijn vader op 14 oktober 2018 in afwachting waren van de aankomst van twee personen op Schiphol. Zij noemden deze personen: “ [bijnaam koerier 2] ” en “ [bijnaam koerier 1] ”. Gebleken is dat hiermee [naam koerier 2] en [naam koerier 1] werden bedoeld. Deze personen zijn op 14 oktober 2018 afzonderlijk van elkaar aangehouden op Schiphol met respectievelijk 831 en 950 gram cocaïne in hun bezit. Deze cocaïne zat in één of meer sealbags verstopt in een dubbele bodem van hun bagage. De koeriers hebben beiden verklaard dat zij op verzoek van [voornaam verdachte] naar Curaçao zijn gereisd, dat zij daar een tas ontvingen waarin verdovende middelen zaten verborgen, die zij mee naar Nederland namen voor [voornaam verdachte] . Zij zouden hiervoor een financiële vergoeding ontvangen van [voornaam verdachte] en hun onkosten werden betaald. De vader van de verdachte is genaamd [voornaam verdachte] .
[naam koerier 2] heeft voorts verklaard dat hij bij terugkomst in Nederland de verdachte moest bellen. Op die manier zou de cocaïne bij [voornaam verdachte] terechtkomen.
Uit getapte telefoongesprekken en historische telecomgegevens volgt dat de verdachte op 14 oktober 2018, rondom het tijdstip van aankomst van [naam koerier 1] en [naam koerier 2] op Schiphol, met beide koeriers telefonisch contact heeft gezocht. Met [naam koerier 2] is er geen contact tot stand gekomen. De verdachte heeft tussen 10:12 uur en 12:38 uur 7 keer geprobeerd om hem te bereiken. De verdachte heeft om 10:03 uur en 10:26 uur kort telefonisch contact gehad met [naam koerier 1] . Om 10:43 uur heeft de verdachte een sms met de tekst ‘malu’ van [naam koerier 1] ontvangen, wat ‘slecht’ betekent. De verdachte heeft tussen 11:10 uur en 12:40 uur nog 3 keer geprobeerd om [naam koerier 1] te bereiken. De verdachte heeft zijn vader al die tijd telefonisch, al dan niet in versluierd taalgebruik, op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen. Uit de tapgesprekken blijkt dat de verdachte en zijn vader speculeren over wat er precies aan de hand zou zijn. Zou de koerier [naam koerier 1] inderdaad zijn opgehouden voor verder onderzoek of zou [naam koerier 1] “hen bedonderen” en ondertussen met “het spul” naar buiten zijn gelopen? In datzelfde gesprek heeft de vader van de verdachte tegen de verdachte gezegd dat hij ervoor moet zorgen dat hij “dat ding” (doelend op de mobiele telefoon waarmee de verdachte contact zocht met de koeriers) zo ver mogelijk moest weggooien “want als zij ook nog [bijnaam koerier 2] hebben dan ben je de lul”.
De rechtbank leidt uit al het voorgaande af dat de twee koeriers voor de verdachte en zijn vader cocaïne vanuit Curaçao invoerden, kennelijk teneinde hen te voorzien van een nieuwe handelsvoorraad cocaïne. Bij de invoer van de cocaïne heeft de verdachte een belangrijke coördinerende rol gespeeld. Hij onderhield op de dag van terugkomst van de twee koeriers contact met hen (althans dat was bedoeling) en zou in ieder geval van één koerier de cocaïne in ontvangst nemen, en die uiteindelijk bij zijn vader afleveren. Ook zorgde de verdachte ervoor dat zijn vader, die een grote rol vervulde bij het initiëren en organiseren van de invoer vóór vertrek van de koeriers naar Curaçao, op de hoogte bleef van alle ontwikkelingen. De verdachte fungeerde op deze manier als rechterhand van zijn vader. De samenwerking tussen de verdachte en zijn vader onderling en met de koeriers was dermate nauw en bewust dat het medeplegen van invoer kan worden vastgesteld.
4.3.6.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de invoer van in totaal 1781 gram cocaïne in Nederland.
Feit 1, 2 en 3 in de zaak met parketnummer 10/710225-19
4.3.7.
Standpunt verdediging
De verdediging verzoekt de verdachte vrij te spreken van het voorhanden hebben van de ten laste gelegde hoeveelheid cocaïne (feit 2), nu niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte daadwerkelijk die hoeveelheid voorhanden heeft gehad. Het is niet mogelijk gebleken om de koppeling te maken tussen hetgeen in beslag is genomen en de uitkomsten in de rapporten van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI). De verdediging verzoekt tevens de verdachte vrij te spreken van het plegen van voorbereidingshandelingen (feit 3). Dat de aangetroffen voorwerpen bestemd waren voor het plegen van handel in cocaïne is niet evident gebleken.
4.3.8.
Beoordeling
De verdachte heeft bij de politie en op de terechtzitting bekend in de ten laste gelegde periode te hebben gehandeld in cocaïne. De verdachte heeft verklaard dit met een ander te hebben gedaan, niet zijnde zijn vader. De verdachte heeft tevens verklaard dat alle in beslag genomen stoffen die later zijn onderzocht op de aanwezigheid van cocaïne aan hem toebehoorden, evenals de weegschaal die in de woning van zijn vader is aangetroffen.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de verklaring van de verdachte en de bewijsmiddelen opgenomen in bijlage II van dit vonnis is komen vast te staan dat de verdachte de onder 1 ten laste gelegde handel in cocaïne heeft gepleegd. De rechtbank stelt op basis van deze bewijsmiddelen tevens vast dat de verdachte dit samen met zijn vader deed. Beide stemmen zijn herkend op de telefoontaps van de nummers waarmee gedeald werd en op de dag van de aanhouding werden de verdachte en zijn vader samen aangetroffen in de Mercedes van waaruit die dag ook gedeald werd en waarin de verdachte en zijn vader beiden meermalen zijn gezien die dag.
Voorts is uit onderzoek door het NFI ten aanzien van in totaal 96,9 gram in beslag genomen substantie gebleken dat deze substantie daadwerkelijk cocaïne bevat. De rechtbank is van oordeel dat de cocaïne die is aangetroffen in de Mercedes van waaruit gedeald werd en in de woning van de vader van de verdachte hun gezamenlijke handelsvoorraad was, waarover zij beiden konden beschikken. Zij hadden deze cocaïne dan ook samen voorhanden.
Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat er voldoende bewijs is dat de aangetroffen weegschaal in de woning aan de [adres delict] gebruikt werd bij het verwerken van handelaarshoeveelheden cocaïne tot gebruikershoeveelheden cocaïne ten behoeve van de handel.
4.3.9.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte vanaf 1 september 2019 tot en met 5 november 2019 samen met een ander heeft gehandeld in cocaïne. De verdachte en zijn medeverdachte hadden tevens 96,9 gram cocaïne voorhanden en een weegschaal die gebruikt werd bij de handel in cocaïne.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 in de zaak met parketnummer 10/750453-18 en het onder 1, 2 en 3 in de zaak met parketnummer 10/710225-19 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde opzetwitwassen in de zaak met parketnummer 10/751091-19 heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
(parketnummer 10/750453-18)
1.
hij in de periode van 1 augustus 2018 tot en met 6 november 2018 in
Hoogvliet Rotterdam, meermalen, tezamen en in vereniging met een ander,
telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en
vervoerd, in elk geval telkens opzettelijk aanwezig heeft gehad, hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne telkens een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 14 oktober 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,
tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld
in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet,
- middels een koerier genaamd [naam koerier 1] 950 gram van een materiaal bevattende cocaïne en
- middels een koerier genaamd [naam koerier 2] 831 gram van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I;
(parketnummer 10/710225-19)
1.
hij
in de periode van 1 september 2019 tot en met 5 november 2019
te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft verwerkt en verkocht en
afgeleverd en verstrekt en vervoerd gebruikershoeveelheden, van een materiaal bevattendecocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij
op 5 november 2019 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad 96,9 gram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij
in de periode van 1 september 2019 tot en met 5 november 2019
te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander, om een
feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
te weten het opzettelijk verwerken, verkopen, afleveren,
verstrekken en vervoeren van
een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en te bevorderen
een weegschaal , voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en verdachtes
mededader wisten, dat die
bestemd was tot het plegen van dat feit;
(parketnummer 10/751091-19, primair)
hij
in de periode van 25 september 2018 tot en met 20 oktober 2018
telkens te Rotterdam, alleen telkens voorwerpen, te weten geldbedragen ter hoogte van
550,- euro en 200,- euro en 200,- euro en 230,- euro, voorhanden heeft gehad
terwijl hij, verdachte, wist, dat die geldbedragen - onmiddellijk
of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ookdaarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
(parketnummer 10/750453-18)

1. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;

2. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
(parketnummer 10/710225-19)

1. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;

2. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;

3. medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;

(parketnummer 10/751091-19)
witwassen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met zijn vader gedurende een periode van ruim 3 maanden bezig gehouden met de handel in cocaïne. In diezelfde periode heeft de verdachte deelgenomen aan het invoeren van ruim 1,7 kilo cocaïne vanuit Curaçao naar Nederland. Nadat de voorlopige hechtenis van de verdachte na ruim 8 maanden geschorst werd, is hij binnen enkele weken opnieuw met zijn vader begonnen met het handelen in cocaïne. Op de dag van zijn aanhouding had hij een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne voorhanden. Een deel van die voorraad cocaïne lag in de woning van zijn vader, de mededader van deze feiten. In die woning lag ook een weegschaal die bestemd was voor het verwerken van de cocaïne in gebruikershoeveelheden.
Het is algemeen bekend dat harddrugs, mede vanwege de zeer verslavende werking ervan, schadelijk zijn voor de gezondheid van de gebruikers. De verdachte heeft door zijn handelen bijgedragen aan de instandhouding van de verslaving van veelal kwetsbare afnemers. En dit enkel vanwege eigen financieel gewin. Het gebruik van en de handel in drugs als cocaïne leiden bovendien tot vele vormen van criminaliteit en vormen daarmee een bron van overlast en hoge kosten voor de samenleving.
Naast deze drugsgerelateerde feiten heeft de verdachte zich, door het beschikbaar stellen van zijn bankrekeningnummers en betaalpassen, meermalen schuldig gemaakt aan het witwassen van geld dat van marktplaatsoplichting afkomstig was. De verdachte heeft op die manier meegewerkt aan het veiligstellen van uit misdrijf afkomstig geld. Het witwassen van crimineel geld vormt een bedreiging van de legale economie en ondermijnt het vertrouwen van burgers in het (online) handelsverkeer. Daarnaast heeft het in omloop zijn van witgewassen geld een corrumperende werking en faciliteert het veelal ander strafbaar handelen. De rechtbank acht het handelen van verdachte kwalijk en rekent hem dit aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 20 maart 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft op meerdere momenten een rapport over de verdachte opgemaakt. De rechtbank heeft acht geslagen op de rapporten gedateerd 9 juli 2019 en 8 april 2020. Het advies van april 2020 dat is opgesteld voor de terechtzitting luidt dat de reclassering geen mogelijkheden meer ziet om voor de verdachte een plan van aanpak op te stellen om de hoge recidivekans te verminderen. Weliswaar is de verdachte bereid om met de reclassering samen te werken, echter vanwege de aanhoudende justitiecontacten, ondanks gestelde voorwaarden, en de hoge recidivekans is de reclassering van mening dat zij geen invloed hebben op het gedrag van de verdachte.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De rechtbank acht alles afwegend een gevangenisstraf van 24 maanden passend en geboden.
De rechtbank zal anders dan is geadviseerd door de reclassering en geëist door de officier van justitie, een deel van 6 maanden groot van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Hieraan zal een proeftijd van drie jaar worden verbonden. De verdachte is nog jong en heeft desondanks al veel tijd doorgebracht in detentie. De rechtbank deelt de zorgen die de officier van justitie ter terechtzitting naar voren heeft gebracht over de toekomst van de verdachte en zijn ontwikkeling binnen de maatschappij. De rechtbank acht het daarom juist noodzakelijk dat de verdachte begeleiding, hulp en toezicht krijgt aangeboden bij zijn herstart in de maatschappij, om de criminele lijn in zijn ontwikkeling te doorbreken. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank sluit in haar keuze van de bijzondere voorwaarden aan bij de schorsingsvoorwaarden die in juli 2019 aan de verdachte zijn opgelegd en legt thans als bijzondere voorwaarden op: een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling bij Topzorg van de Waag (of een soortgelijke instelling) en een inspanningsverplichting om dagbesteding te vinden en te behouden. De rechtbank hoopt hiermee te bewerkstelligen dat de verdachte in de toekomst op het rechte pad blijft.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en artikel 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 3 en 4 in de zaak met parketnummer
10/750453-18 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 in de zaak met parketnummer 10/750453-18 ten laste gelegde feiten, de onder 1, 2 en 3 in de zaak met parketnummer 10/710225-19 ten laste gelegde feiten en het onder parketnummer 10/751091-19 impliciet primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf van 24 (zegge:vierentwintig) maanden
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zegge: zes) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 3 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van Topzorg van de Waag, of een soortgelijke instelling, voor zijn problematiek, zolang als de reclassering in overleg met de instelling nodig vindt;
3. de veroordeelde zal zich inspannen om een dagbesteding te vinden en deze te behouden.
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. L. Amperse en L.J.M. Janssen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.J.M. Kokken, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 juli 2020.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
(parketnummer 10/750453-18)
1.
hij in of omstreeks de periode van 25 maart 2018 tot en met 6 november 2018 in
Hoogvliet Rotterdam, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal,
(telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
(telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of
vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, (een)
hoevee1he(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, althans (een)
hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende een middel vermeld op Lijst I
van de Opiumwet, zijnde cocaïne (telkens) een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op of omstreeks 14 oktober 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld
in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet,
- middels een koerier genaamd [naam koerier 1] ongeveer 950 gram cocaïne, in elk geval
een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
- middels een koerier genaamd [naam koerier 2] ongeveer 831 gram cocaïne,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 6 november 2018 te Rotterdam, gemeente
Rotterdam,
een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te
weten een stroomstootwapen,
zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen
weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht
voorhanden heeft gehad;
4.
een wapen in de zin van artikel 1, onder 3, gelet op artikel 2, lid 1,
categorie III, onder 1 van de Wet Wapens en Munitie, te
weten een (omgebouwd)(gas)pistoo1, althans onderdelen van een wapen welke van wezenlijke aard en specifiek bestemd voor een gaspistool, te weten een slede en de loop met een kamer en de kast met een trekkergroep, van het merk Reck, type Miami 92F, kaliber
9 mm PAK
zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool
voorhanden heeft gehad;
(parketnummer 10/710225-19)
1.
hij
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode
1 september 2019 tot en met 5 november 2019
te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd één of meer handels/gebruikers
hoeveelhe(i)d(en), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet;
2.
hij
op of omstreeks 5 november 2019
te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 99,6 gram, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij
in of omstreeks de periode 1 september 2019 tot en met 5 november 2019
te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een
feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren,
verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van
cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor
te bereiden en/of te bevorderen
één of meer kommen en/of één of meer verpakkingen met gripzakjes en/of één of
meer verpakkingen met vacuümzakken en/of een weegschaal en/of één of meer
ponypacks, voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes
mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die
bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
(parketnummer 10/751091-19)
hij
op/in of omstreeks 25 september 2018 tot en met 20 oktober 2018
(telkens) te Rotterdam, althans in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens)
a. a)
van een of meer voorwerpen, te weten een of meer geldbedragen
tot een totaal van 550,- euro en/of 200,- euro en/of 200,- euro en/of 230,-
euro en/of 180,- euro en/of 1360,- euro , of daaromtrent,
althans (telkens) één of meer geldbedrag(en),
de werkelijke aard en/of herkomst en/of de vindplaats heeft verborgen en/of
heeft verhuld, dan wel verborgen heeft gehouden of heeft verhuld wie de
rechthebbende op dit voorwerp/deze voorwerpen is, en/of dit voorwerp / deze
voorwerpen geld voorhanden heeft gehad
dan wel
b)
van een of meer voorwerpen, te weten één of meer geldbedragen,
tot een totaal 550,- euro en/of 200,- euro en/of 200,- euro en/of 230,- euro
en/of 180,- euro en/of 1360,- euro, of daaromtrent,
althans (telkens) één of meer geldbedragen,
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of
heeft omgezet, en/of
van een of meer voorwerpen, te weten een of meer geldbedragen
tot een totaal van 550,- euro en/of 200,- euro en/of 200,- euro en/of 230,-
euro en/of 180,- euro en/of 1360,- euro, of daaromtrent, althans (telkens) een
of meer geldbedragen, gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en), althans
redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die geldbedrag(en) - onmiddellijk
of middellijk - afkomstig was/waren uit enig(e) misdrijf/misdrijven;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
Dat één of meer onbekend gebleven personen en/of [naam persoon 1] en/of [naam persoon 2]
en/of [naam persoon 3] en/of [naam persoon 4] , althans anderen,
op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25 september 2018
tot en met 20 oktober 2018
(telkens) te Rotterdam, althans in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens)
a)
van een of meer voorwerpen, te weten een of meer geldbedrag(en)
tot een totaal van 550,- euro en/of 200,- euro en/of 200,- euro en/of 230,-
euro en/of 180,- euro en/of 1360,- euro, of daaromtrent,
althans (telkens) één of meer geldbedragen,
de werkelijke aard en/of herkomst en/of de vindplaats heeft verborgen en/of
heeft verhuld, dan wel verborgen heeft gehouden of heeft verhuld wie de
rechthebbende op dit voorwerp/deze voorwerpen is, en/of dit voorwerp / deze
voorwerpen geld voorhanden heeft gehad
dan wel
b)
van een of meer voorwerpen, te weten één of meer geldbedrag(en),
tot een totaal van 550,- euro en/of 200,- euro en/of 200,- euro en/of 230,-
euro en/of 180,- euro en/of 1360,- euro, of daaromtrent,
althans (telkens) één of meer geldbedragen,
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of
heeft omgezet, en/of
van een of meer voorwerpen, te weten een of meer geldbedrag(en)
tot een totaal van 550,- euro en/of 200,- euro en/of 200,- euro en/of 230,-
euro en/of 180,- euro en/of 1360,- euro, of daaromtrent, althans (telkens) een
of meer geldbedragen, gebruik heeft gemaakt,
terwijl één of meer onbekend gebleven personen en/of [naam persoon 1] en/of [naam persoon 2]
en/of [naam persoon 3] en/of [naam persoon 4] (telkens) wist(en), althans
redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en) -
onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte,
in of omstreeks de periode van 25 september 2018 tot en met 20 oktober 2018
te Rotterdam, althans in Nederland,
opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of
opzettelijk behulpzaam is geweest
- door zijn bankrekening bij Bunq bank beschikbaar te stellen, waardoor één
of meer onbekend gebleven personen en/of [naam persoon 1] en/of [naam persoon 2] en/of [naam persoon 3]
en/of [naam persoon 4] (vervolgens) een of meer voorwerpen, te weten één
of meer geldbedragen
tot een totaal van 550,- euro en/of 200,- euro en/of 200,- euro en/of 230,-
euro en/of 180,- euro en/of 1360,- euro, of daaromtrent, althans (telkens) één
of meer geldbedragen
op verdachte zijn bankrekening kon(den) laten storten en/of laten
overboeken/doorboeken,
- waarbij (vervolgens) door verdachte [naam persoon 1] en/of [naam persoon 2] en/of [naam persoon 3]
en/of [naam persoon 4] tot een totaal van 550,- euro en/of 200,- euro
en/of 200,- euro en/of 230,- euro en/of 180,- euro en/of 1360,- euro, of
daaromtrent, althans (telkens) een of meer geldbedragen van voornoemde
bankrekening(en) is opgenomen.