ECLI:NL:RBROT:2020:6400
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van een verstekvonnis in een civiele procedure over een geldlening
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 juli 2020 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een verstekvonnis van 18 december 2019. De eiseres in verzet, oorspronkelijk gedaagde, had een verzetdagvaarding ingediend tegen het verstekvonnis waarbij zij was veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 10.411,97 aan de oorspronkelijke eiseres, [gedaagde]. De eiseres in verzet betwistte de hoogte van de vordering en stelde dat zij slechts € 3.000,- had geleend van [gedaagde], waarvan zij al een deel had terugbetaald. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres in verzet tijdig in verzet is gekomen en dat het verstekvonnis vernietigd moet worden. De rechtbank oordeelde dat de oorspronkelijke vordering tot een bedrag van € 1.200,- in hoofdsom toewijsbaar was, met wettelijke rente vanaf 6 november 2019. Tevens werd de eiseres in verzet veroordeeld in de proceskosten van de verstekprocedure en de kosten van het verzet. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.