ECLI:NL:RBROT:2020:6400

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 juli 2020
Publicatiedatum
20 juli 2020
Zaaknummer
8314977
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een verstekvonnis in een civiele procedure over een geldlening

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 juli 2020 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een verstekvonnis van 18 december 2019. De eiseres in verzet, oorspronkelijk gedaagde, had een verzetdagvaarding ingediend tegen het verstekvonnis waarbij zij was veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 10.411,97 aan de oorspronkelijke eiseres, [gedaagde]. De eiseres in verzet betwistte de hoogte van de vordering en stelde dat zij slechts € 3.000,- had geleend van [gedaagde], waarvan zij al een deel had terugbetaald. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres in verzet tijdig in verzet is gekomen en dat het verstekvonnis vernietigd moet worden. De rechtbank oordeelde dat de oorspronkelijke vordering tot een bedrag van € 1.200,- in hoofdsom toewijsbaar was, met wettelijke rente vanaf 6 november 2019. Tevens werd de eiseres in verzet veroordeeld in de proceskosten van de verstekprocedure en de kosten van het verzet. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8314977 CV \ EXPL 20-4943
uitspraak: 10 juli 2020
Vonnis in verzet
in de zaak van:
[eiseres] ,
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres in het verzet,
oorspronkelijk gedaagde,
gemachtigde: mr. A. Rhijnsburger,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde in het verzet,
oorspronkelijk eiseres,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna ‘ [eiseres] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Dit blijkt uit:
- de verzetdagvaarding van 3 februari 2020, met producties;
- de akte uitstel voor conclusie van antwoord in oppositie;
- het tussenvonnis van 16 maart 2020, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald, die in verband met de Corona-problematiek geen doorgang heeft kunnen vinden.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De vaststaande feiten

2.1
Bij verstekvonnis van 18 december 2019, tussen [gedaagde] en [eiseres] onder nummer 8201877\CV EXPL 19-51977 gewezen, heeft de kantonrechter in deze rechtbank [eiseres] veroordeeld tot, kort gezegd, betaling van € 10.411,97, vermeerderd met de wettelijke rente over € 10.333,32 vanaf 1 november 2019 tot de dag van volledige betaling, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten, vastgesteld aan de zijde van [gedaagde] op € 316,18 aan verschotten en op € 360,- aan salaris voor de gemachtigde. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.2
In de verstekprocedure heeft [gedaagde] gesteld dat zij aan [eiseres] op grond van een overeenkomst van geldlening een bedrag van € 10.333,32 aan hoofdsom te vorderen had, en daarnaast een bedrag van € 78,65 aan verschenen rente en een bedrag van € 469,44 aan buitengerechtelijke incassokosten. Zij heeft zich beroepen op een door haar in kopie overgelegde “overeenkomst van geldlening” en een formulier waarop [eiseres] volgens haar heeft getekend voor de ontvangst van een bedrag van € 31.000,-.
3. De vordering
3.1
[eiseres] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, haar zal ontheffen van de veroordeling, tegen haar uitgesproken bij het verstekvonnis van
18 december 2019 van de kantonrechter te Rotterdam, gewezen tussen [gedaagde] als oorspronkelijk eiseres en [eiseres] als gedaagde, met ontzegging van de oorspronkelijke vordering en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten van de verzetprocedure.
3.2
[eiseres] baseert haar vordering, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, op de volgende, zakelijk weergegeven stellingen.
Anders dan [gedaagde] stelt heeft zij slechts een bedrag van € 3.000,- van haar geleend. Daarvan heeft zij zes maal € 300,- contant terugbetaald, zodat nog € 1.200,- resteert te voldoen.
De overeenkomst van geldlening waarop [gedaagde] zich beroept is niet door haar ondertekend. Haar voornaam staat erop vermeld, in onjuiste spelling. Ook heeft zij geen € 31.000,- contant ontvangen. Zij heeft wel een “contract voor geldlening [eiseres] ” getekend.
Het is aan [gedaagde] bewijs te leveren van de geldlening en van de echtheid van de handtekening.

4..De beoordeling

4.1
Artikel 143 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt, voor zover hier van belang, dat het verzet moet worden gedaan binnen vier weken na de betekening van het vonnis of van enige uit kracht daarvan opgemaakte of ter uitvoering daarvan strekkende akte aan de veroordeelde in persoon, of na het plegen door deze van enige daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan hem bekend is. Buiten die gevallen vangt de termijn waarbinnen het verzet moet worden gedaan, aan op de dag waarop het vonnis ten uitvoer is gelegd.
4.2
[eiseres] heeft niets gesteld over de aanvang van de verzettermijn. [gedaagde] heeft in de verzetprocedure ter zake geen verweer gevoerd. Evenmin is gebleken dat [eiseres] niet tijdig in verzet is gekomen. Gelet hierop gaat de kantonrechter ervan uit dat [eiseres] tijdig in verzet is gekomen tegen het verstekvonnis en is zij in zoverre ontvankelijk in haar verzet.
4.3
Door het verzet wordt de instantie heropend. Het exploot van verzet geldt als conclusie van antwoord (artikel 147 Rv.).
[gedaagde] heeft geen gebruik gemaakt van de haar geboden gelegenheid een conclusie van antwoord in het verzet, in feite een conclusie van repliek, te nemen.
[eiseres] heeft het bestaan van een overeenkomst van geldlening ten bedrage van
€ 31.000,- gemotiveerd betwist. De kantonrechter kan daarom in deze procedure niet aannemen dat [eiseres] op 1 november 2018 een bedrag van € 31.000,- van [gedaagde] heeft geleend.
[eiseres] erkent dat zij van [gedaagde] een bedrag van € 3.000,-, heeft geleend.
Na aflossing van zes maal € 300,- , is zij nog € 1.200,- aan [gedaagde] verschuldigd, aldus [eiseres] .
Bij gebreke van een betwisting door [gedaagde] gaat de kantonrechter uit van de juistheid van dat standpunt van [eiseres] . Dat brengt mee dat het verstekvonnis moet worden vernietigd en dat de oorspronkelijke vordering tot een bedrag van € 1.200,- in hoofdsom toewijsbaar is.
4.4
De kantonrechter begrijpt de stelling van [eiseres] aldus dat zij een betaling van het geleende bedrag in termijnen van € 300,- met [gedaagde] is overeengekomen.
Artikel 6:38 BW bepaalt dat als geen tijd voor de nakoming is bepaald, terstond nakoming kan worden gevorderd. Nu [eiseres] niets heeft gesteld over de tijdstippen van betaling van de resterende termijnen moet de kantonrechter aannemen dat die inmiddels opeisbaar zijn en dat [eiseres] in verzuim verkeert. De kantonrechter zal de wettelijke rente daarom toe wijzen vanaf de datum van de oorspronkelijke dagvaarding, 6 november 2019.
4.5
De oorspronkelijke vordering ter zake van buitengerechtelijke incassokosten is niet toewijsbaar omdat een afschrift van de kosteloze aanmaning als bedoeld in artikel 6:96, lid 6 BW niet is overgelegd.
4.6
[eiseres] zal, nu zij aanvankelijk verstek heeft laten gaan, wel de kosten van de verstekprocedure moeten dragen. De kantonrechter begroot die aan de zijde van [gedaagde] op € 316,18 aan verschotten en op € 360,- aan salaris voor de gemachtigde.
4.7
In het verzet wordt [gedaagde] grotendeels in het ongelijk gesteld. Zij zal daarom de kosten van het verzet moeten dragen. De kantonrechter begroot die op € 102,96 aan dagvaardingskosten en op 1 punt à € 360,- aan salaris voor de gemachtigde.

5..De beslissing in verzet

De kantonrechter,
vernietigt het verstekvonnis van deze rechtbank van 18 december 2019 tussen [eiseres]
en [gedaagde] onder nummer 8201877\CV EXPL 19-51977 gewezen,
en, opnieuw rechtdoende,
veroordeelt [eiseres] aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 1.200,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 november 2019 tot de dag van volledige betaling;
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van het verstek, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] begroot op €316,18 aan verschotten en op €360,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van het verzet, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op € 102,96 aan dagvaardingskosten en op € 360,- aan salaris voor de gemachtigde;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
37878