ECLI:NL:RBROT:2020:6398

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 juli 2020
Publicatiedatum
20 juli 2020
Zaaknummer
8361020
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over erfgrens en beschadiging van een schutting tussen buren met betrekking tot eigendom en onderhoud

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 10 juli 2020, gaat het om een geschil tussen twee buren over de erfgrens en de staat van een schutting. Eiseres, die de woning aan de [adres 1] te Rotterdam heeft geërfd, vordert dat gedaagde, die naast haar woont aan de [adres 2], wordt veroordeeld tot betaling van schadevergoeding en tot verwijdering van een schutting en vlonderconstructie die zich op haar grond zouden bevinden. Eiseres stelt dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door haar schutting te beschadigen en door een schutting en vlonder op haar perceel te plaatsen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vordering van eiseres niet toewijsbaar is. De rechter oordeelt dat het onderhoud dat gedaagde aan de schutting heeft gepleegd, geen beschadiging vormt. Bovendien heeft eiseres niet tijdig gereageerd op het aanbod van gedaagde om de boorgaatjes in de schutting te dichten, waardoor zij geen recht heeft op schadevergoeding voor herstelkosten. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat eiseres belang heeft bij de vordering tot verwijdering van de schutting van gedaagde, maar dat de eigendom van de grond waar de schutting staat, moet worden vastgesteld aan de hand van de notariële leveringsakte.

De zaak is verwezen naar een rolzitting voor overlegging van de notariële akte, zodat de rechter kan beoordelen waar de erfgrens precies ligt. De beslissing over de noodzaak van een tweede grensreconstructie zal later worden genomen. De verdere beslissing is aangehouden, wat betekent dat de zaak nog niet definitief is afgerond.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8361020 CV \ EXPL 2020-70855
uitspraak: 10 juli 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. H.J. Ruysendaal,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
die in persoon procedeert.
Partijen worden hierna ‘ [eiseres] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Dit blijkt uit:
- de dagvaarding van 25 februari 2010, met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek, met een productie.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De vaststaande feiten

2.1
[eiseres] heeft in eigendom de woning aan de [adres 1] te Rotterdam. Zij heeft die woning geërfd van haar ouders, die de woning bewoonden, en zijn overleden in 2016, respectievelijk 2017. [eiseres] bewoont die woning momenteel niet.
2.2
[gedaagde] heeft in eigendom en bewoont de woning naast die van [eiseres] , gelegen aan de [adres 2] te Rotterdam.
2.3
Op haar perceel heeft [eiseres] een houten schutting geplaatst, ter afscheiding van het perceel van [gedaagde] .
2.4
[gedaagde] heeft in 2019 aan zijn zijde een schutting van twijgen geplaatst.
2.5
Beide woningen grenzen aan de achterzijde aan het water.
2.6
[gedaagde] heeft aan de achterzijde een vlonder geplaatst.

3..De vordering

3.1
[eiseres] vordert dat de kantonrechter, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
1. [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 2.250,62, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 februari 2020 tot de dag van volledige betaling;
2 [gedaagde] zal veroordelen tot verwijdering van al hetgeen zich op het grondgebied van [eiseres] bevindt,
dit alles met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2
[eiseres] baseert haar vordering, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, op de volgende, zakelijk weergegeven stellingen.
[gedaagde] handelt onrechtmatig jegens haar.
Hij heeft de schutting, die haar eigendom is en op haar grondgebied staat, beschadigd door de schutting aan zijn zijde te beschilderen en er boorgaten in aan te brengen. Hij weigert herstel van die beschadigingen. De kosten van herstel door een derde bedragen volgens offerte van Klus- en Montagebedrijf T. de Geus € 1.175,-- exclusief 21% btw. Die offerte moet met een bedrag van € 368,87 inclusief btw worden vermeerderd in verband met de weigering van [gedaagde] . De totale kosten van de opknapbeurt bedragen € 1.790,62.
Vanwege de halsstarrigheid van [gedaagde] heeft zij een kadastrale meting laten verrichten.
De kosten daarvan, € 460,-- moet hij haar vergoeden.
Daarnaast heeft hij aan zijn zijde van haar schutting ook een schutting geplaatst.
Die schutting staat op haar grond. Zij wil dat die wordt verwijderd.
Ook heeft [gedaagde] een vlonderconstructie aangebracht, waarvan de planken zich 20 centimeter op haar grond bevinden. Deze planken wil zij verwijderd zien.

4..Het verweer

[gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vordering. Op zijn verweer gaat de kantonrechter hierna, waar nodig, in.

5..De beoordeling

5.1
In het lichaam van de dagvaarding stelt [eiseres] onder meer dat zij verwijdering van de schutting en van de planken van de vlonderconstructie van [gedaagde] , die zich op haar grond bevinden, verlangt.
In haar petitum vordert zij evenwel “verwijdering door [gedaagde] van al hetgeen zich op het grondgebied van [eiseres] bevindt”.
Aldus sluit het in het lichaam van de dagvaarding gestelde niet aan op het petitum. Het petitum is vaag - “al hetgeen” - en kan door die vaagheid betrekking hebben op alles wat zich op het grondgebied van [eiseres] bevindt.
Dat betekent dat de vordering in het petitum op het punt van de verwijdering moet worden uitgelegd. Die uitleg moet gebeuren in het licht van de daaraan ten grondslag gelegde stellingen en van het processuele debat, zoals dit zich vervolgens heeft ontwikkeld.
Een louter taalkundige uitleg is dus onvoldoende. Er moet ook worden gekeken naar de bedoeling van de eisende partij en de wijze waarop in het debat tussen partijen richting is gekozen met betrekking tot de vordering. De bedoeling van [eiseres] lijkt te zijn verwijdering van de schutting van [gedaagde] en van de planken van de vlonderconstructie van [gedaagde] , dat laatste, zo begrijpt de kantonrechter, voor zover die op het grondgebied van [eiseres] liggen. Het debat tussen haar en [gedaagde] is ook langs die lijn gevoerd: [eiseres] heeft haar standpunt toegelicht en daarop heeft [gedaagde] gemotiveerd gereageerd.
De kantonrechter verstaat het petitum op het punt van de verwijdering daarom aldus dat [eiseres] verwijdering vordert van de schutting van [gedaagde] en van de planken van de vlonderconstructie van [gedaagde] voor zover die schutting en planken op haar grondgebied liggen.
5.2
beschadiging schutting [eiseres] ?
[eiseres] grondt haar vordering op onrechtmatig handelen van [gedaagde] .
Artikel 6:162 BW luidt, voor zover hier van belang:
1. Hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, welke hem kan worden toegerekend, is verplicht de schade die de ander dientengevolge lijdt, te vergoeden.
2 Als onrechtmatige daad worden aangemerkt een inbreuk op een recht en een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, een en ander behoudens de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond.
Voor onrechtmatig handelen is vereist een inbreuk op een recht, schade en oorzakelijk verband tussen de inbreuk en de schade.
5.3
[gedaagde] heeft aangevoerd dat hij de schutting van [eiseres] aan zijn zijde niet heeft beschadigd. Hij heeft deze, voor het laatst in 2015, behandeld met Bankirai-onderhoudsolie. Onderhoud is volgens hem geen beschadiging. Hij heeft echter, om tot een oplossing te komen, aan de toenmalige gemachtigde van [eiseres] op 17 februari en 1 april 2019 bericht dat hij bereid was sporen van de olie aan [eiseres] kant van haar schutting weg te spuiten, wanneer [eiseres] dat wenste en hem toegang zou geven tot haar achtertuin. Aanvullend heeft hij op 2 april 2019 aangeboden de schutting van [eiseres] aan haar zijde ook van onderhoudsolie te voorzien. Het gaat voorts om slechts twee boorgaatjes. Hij heeft ook in zijn bericht van 1 april 2019 al aangeboden die te dichten, aldus [gedaagde] .
[eiseres] heeft bij repliek dit standpunt van [gedaagde] niet weersproken, zodat de kantonrechter ervan uitgaat dat [gedaagde] de schutting van [eiseres] aan zijn zijde bij wijze van onderhoud heeft behandeld met Bankirai-olie, voor het laatst in 2015 en dat toen mogelijk ook sporen van die olie aan de zijde van [eiseres] zijn gekomen.
De kantonrechter acht, gelet op de door partijen verstrekte informatie, de behandeling door [gedaagde] van de schutting van [eiseres] aan zijn zijde met een onderhoudsolie geen beschadiging van die schutting. In 2015 is kennelijk door de ouders van [eiseres] , die toen nog in leven waren, daartegen ook geen bezwaar gemaakt.
De door [eiseres] overgelegde offerte van 22 augustus 2018 (productie 3 bij repliek) spreekt overigens ook van “het opknappen van een schutting” en het voorstel in die offerte is dat met Bankirai-olie te doen. Dat was precies wat [gedaagde] in zijn bericht van 2 april 2019 voor de schutting van [eiseres] aan haar zijde aanbood. Van schade is dus geen sprake.
5.4
De kantonrechter begrijpt dat het door [eiseres] gevorderde bedrag mede betrekking heeft op reparatie van de boorgaatjes.
[eiseres] en [gedaagde] hebben over die boorgaatjes in 2019 een oplossing bereikt.
De toenmalig gemachtigde van [eiseres] heeft bij e-mailbericht van 14 maart 2019 geschreven, voor zover thans nog van belang, dat [gedaagde] de gaatjes in de schutting mocht laten repareren, waarbij de eis werd gesteld dat hij zonder toestemming van [eiseres] haar perceel niet mocht betreden en dat er iemand van haar huishouden bij de reparatie aanwezig moest zijn. In dat bericht is [gedaagde] gevraagd uiterlijk 5 april 2019 te laten weten of hij akkoord was daarmee.
[gedaagde] heeft, in reactie daarop, bij e-mailbericht van 1 april 2019 aan die gemachtigde laten weten, voor zover thans nog van belang, dat hij de boorgaatjes zou dichten en dat [eiseres] contact met hem kon opnemen voor een afspraak. [eiseres] heeft dat kennelijk niet gedaan.
Het bereikte akkoord moet worden uitgelegd aan de hand van de zogenaamde Haviltexformule, die erop neer komt dat de vraag hoe in een overeenkomst de verhouding van partijen is geregeld niet kan worden beantwoord op grond van alleen een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van die overeenkomst. Het gaat om de bedoeling die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en om wat zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
Het was [eiseres] die stelde dat [gedaagde] zonder haar toestemming haar perceel niet mocht betreden, dat dat alleen op afspraak mocht en dat er iemand van haar huishouden bij moest zijn, eisen die zich alle in haar sfeer bevonden. Na het akkoord van [gedaagde] van 2 april 2019 was het dan ook aan haar om, desnoods via haar gemachtigde, in contact met hem te treden voor de door haar verlangde afspraak.
Nu zij dat niet heeft gedaan, en [gedaagde] daardoor niet de gelegenheid heeft gehad tot uitvoering van het akkoord te komen, kan zij redelijkerwijs thans niet met succes de kosten van herstel door een derde vorderen.
De vordering onder 1 is daarom niet toewijsbaar.
5.5
belang van [eiseres] ?
[gedaagde] betwist dat [eiseres] belang heeft bij een verwijdering van de door hem geplaatste schutting. De wet bepaalt (artikel 3:303 BW) dat zonder belang niemand een actie toekomt.
Het belang van [eiseres] is erin gelegen dat er duidelijkheid komt voor beide partijen.
[eiseres] heeft dus belang bij haar vordering. Het verweer van [gedaagde] slaagt niet.
5.6
de door [gedaagde] geplaatste schutting
[eiseres] stelt dat de schutting van [gedaagde] geheel op haar grond staat. De strook grond vanaf haar schutting tot aan de erfgrens is haar eigendom. Zij beroept zich daarbij op een Relaas van bevindingen naar aanleiding van een door haar aangevraagde grensreconstructie van het Kadaster van 29 mei 2019, in - nauwelijks leesbare - kopie door haar overgelegd bij productie 4 bij dagvaarding.
[gedaagde] bestrijdt dat. Hij voert aan dat de door hem geplaatste schutting precies op de erfgrens staat en niet op de grond van [eiseres] .
Subsidiair, voor het geval zijn schutting net een centimeter te ver zou staan, beroept hij zich op verjaring. Vroeger, meer dan 20 jaar geleden, werden de beide erven gescheiden door een heg. Die heg is door hem, in overleg met, en met toestemming van de ouders van [eiseres] , die toen zijn buren waren, vervangen door een houten hek. Dat hek is precies op de plaats van de heg gezet. Het is door hem en de ouders van [eiseres] gezamenlijk bekostigd. Toen de verhouding tussen hem en de ouders van [eiseres] niet meer goed was hebben laatstgenoemden in 2007 het gemeenschappelijke hek, zonder overleg met hem, verwijderd. Hij heeft precies op de plaats waar eerder het hek stond een schutting geplaatst.
Wat de vlonder betreft voert [gedaagde] aan dat hij die in 2001 heeft geplaatst, aansluitend aan het tegelwerk van zijn toenmalige buren, de ouders van [eiseres] . In 2017 heeft hij, op verzoek van [eiseres] de vlonder ingekort, aldus [gedaagde] .
5.7
De vordering van [eiseres] tot verwijdering van de schutting van [gedaagde] is een vordering tot revindicatie van eigendom, als bedoeld in artikel 5:2 BW.
Haar stelling komt erop neer dat de juridische eigendomsgrens tussen haar perceel en dat van [gedaagde] wordt gevormd door de kadastrale grens zoals aangeduid op het Relaas van bevindingen van 29 mei 2019 van het Kadaster.
De kadastrale perceelsgrens is echter niet per definitie gelijk aan de juridische perceelsgrens. De kadastrale grens vormt een richtingwijzer voor de eigendom, maar zegt op zichzelf onvoldoende om eigendom te kunnen aannemen.
Nu [eiseres] stelt dat de schutting van [gedaagde] voorbij de erfgrens, op haar perceel, is geplaatst en [gedaagde] dat betwist moet allereerst [eiseres] aanspraak op de eigendom van de betreffende strook grond worden onderzocht. Het bewijs van de eigendom daarvan is gelegen in de notariële leveringsakte van het perceel. Daarbij komt het naar vaste rechtspraak aan op de in die akte tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling, die naar objectieve maatstaven moet worden afgeleid uit de in die akte opgenomen omschrijving van de over te dragen onroerende zaak, bezien in het licht van de gehele inhoud van die akte.
[eiseres] zal in de gelegenheid worden gesteld de notariële akte van levering van haar perceel over te leggen, in goed leesbare kopie.
5.8
Wanneer de eigendom komt vast te staan is het voor de beslissing vervolgens zaak dat duidelijk wordt waar de erfgrens precies ligt. Het door [eiseres] in het geding gebrachte Relaas van bevindingen is daartoe niet bruikbaar. Bij de reconstructie van de grens door het Kadaster op 29 mei 2019 was [gedaagde] niet uitgenodigd en ook niet aanwezig. Nu hij geen inspraak heeft gehad bij deze reconstructie kan niet zonder meer van de juistheid daarvan worden uitgegaan. Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering is het daarom aan [eiseres] te bewijzen dat deze reconstructie juist is.
Dit kan zij doen door het Kadaster opnieuw te vragen een grensreconstructie te maken, waarbij dit keer ook [gedaagde] in de gelegenheid wordt gesteld aanwezig te zijn en opmerkingen te maken. Over de noodzaak tot overlegging van een tweede grensreconstructie zal worden beslist als hierna in r.o. 5.12 overwogen.
5.9
Voor het geval zal blijken dat de schutting van [gedaagde] voorbij de erfgrens is geplaatst komt het beroep van [gedaagde] op verjaring aan de orde. Om redenen van proces-economie overweegt de kantonrechter ter zake het volgende. Dat beroep zal niet kunnen slagen, nu uit de stellingen van [gedaagde] reeds volgt dat tussen de verwijdering van het hek in 2007 door de ouders van [eiseres] en de plaatsing door [gedaagde] van zijn schutting in 2019 op de plek waar het hek heeft gestaan geen feitelijke grensafscheiding heeft gestaan. Aan het voor bezit vereiste uitoefenen van de feitelijke macht is toen niet voldaan omdat van uiterlijke feiten die op bezit zouden kunnen wijzen geen sprake was (artikel 3:108 BW). In dat geval zal de vordering tot verwijdering van de schutting voor toewijzing in aanmerking komen.
5.1
de vlonder
Om redenen van proces-economie overweegt de kantonrechter ter zake het volgende. Voor de planken van de vlonder geldt dat, wanneer zou vaststaan dat en hoever deze over de erfgrens liggen, ze moeten worden ingekort. In dat geval zal de vordering op dat onderdeel voor toewijzing in aanmerking komen.
5.11
De kantonrechter verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 28 juli 2020 om 15.30 uur voor overlegging door [eiseres] bij akte van een goed leesbare kopie van de notariële leveringsakte, zoals bedoeld onder r.o. 5.7.
[gedaagde] zal in de gelegenheid worden gesteld daarop - uitsluitend op de inhoud van die leveringsakte in verband met de door [eiseres] gestelde eigendom - bij antwoordakte te reageren, op een nader te bepalen roldatum.
5.12
Daarna zal de kantonrechter beslissen over de noodzaak tot overlegging van een tweede grensreconstructie, zoals hiervoor in r.o. 5.8 overwogen.
Het staat [eiseres] natuurlijk vrij daarvoor in dit stadium reeds voorbereidingen te treffen.
5.13
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

6..De beslissing

De kantonrechter,
verwijst de zaak naar de rolzitting van
dinsdag 28 juli 2020 om 15.30 uurvoor het nemen van een akte door [eiseres] als hiervoor onder r.o. 5.7 vermeld;
bepaalt dat [gedaagde] daarop bij antwoordakte mag reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
37878