ECLI:NL:RBROT:2020:6392

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 juli 2020
Publicatiedatum
20 juli 2020
Zaaknummer
8345334
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringszaak; verhaal op grond van 15 lid 1 WAM met schadevergoeding toegewezen

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, is een geschil ontstaan tussen een commanditaire vennootschap (hierna: eiseres) en een gedaagde over een WA-verzekering voor een personenauto. De eiseres heeft een schadevergoeding van € 9.346,54 aan een derde partij betaald na een aanrijding op 2 april 2015, waarbij de auto bestuurd werd door een uitgesloten bestuurder. De eiseres vordert van de gedaagde een bedrag van € 11.048,96, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, op basis van artikel 15 lid 1 van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen (WAM). De gedaagde betwist de vordering en stelt dat zij nooit heeft ingestemd met de uitsluiting van de bestuurder en dat de assurantietussenpersoon niet bevoegd was om deze uitsluiting namens haar te aanvaarden.

De procedure begon met een dagvaarding op 11 februari 2020, gevolgd door een conclusie van antwoord en een tussenvonnis. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verzekeringsovereenkomst tot stand is gekomen met de uitsluiting van de bestuurder, en dat de gedaagde de gevolgen van deze uitsluiting moet dragen. De kantonrechter oordeelt dat de eiseres op grond van de WAM verplicht was om de schade aan de benadeelde te vergoeden en dat zij recht heeft op verhaal op de gedaagde. De gedaagde heeft niet voldoende onderbouwd dat de uitsluiting niet van toepassing was, en haar verweer wordt verworpen.

De kantonrechter heeft de vordering van de eiseres toegewezen, inclusief de gevorderde buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente. De gedaagde wordt in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten dragen. Het vonnis is uitgesproken op 17 juli 2020.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8345334 CV \ EXPL 20-6249
uitspraak: 17 juli 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
de commanditaire vennootschap
[eiseres]
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres]
eiseres,
gemachtigde: LAVG,
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gemachtigde: mr. F.D.P. Nobel
Partijen worden hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Dit blijkt uit:
- de dagvaarding van 11 februari 2020, met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- het tussenvonnis van 16 maart 2020, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald, die echter vanwege de coronacrisis geen doorgang heeft kunnen vinden;
- de conclusie van repliek, met producties;
- de conclusie van dupliek.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De vaststaande feiten

2.1
[gedaagde] heeft bij [eiseres] een WA-verzekering gesloten voor een personenauto. Deze verzekeringsovereenkomst is tot stand gekomen via [naam assurantietussenpersoon] . [naam assurantietussenpersoon] heeft op 10 mei 2013 namens [gedaagde] digitaal de aanvraag gedaan voor een personenauto met kenteken [kentekennummer 1] . Op 20 juni 2014 is het verzekerd object gewijzigd: verzekerd werd toen een personenauto met kenteken [kentekennummer 2] .
2.2
Op de polis is clausule 13053 van toepassing: uitgesloten bestuurder.
Deze clausule luidt:
“Deze verzekering geeft geen dekking voor schade, veroorzaakt terwijl de verzekerde zaak wordt bestuurd door [naam persoon] [geboortedatum]
Indien de verzekeraar op grond van wettelijke bepalingen gehouden is de schade te vergoeden is zij gerechtigd de verschuldigde schadevergoeding terug te vorderen van verzekeringnemer indien blijkt dat ten tijde van de schade één van de in deze clausule uitgesloten personen bestuurder was.”
2.3
Op 2 april 2015 heeft op de Colosseumweg te Rotterdam een aanrijding plaatsgevonden waarbij de verzekerde auto betrokken was. De bestuurder was [naam persoon] , geboren op [geboortedatum] .
2.4
[eiseres] heeft een bedrag van € 9.346,54 aan schade van de wederpartij vergoed.

3..De vordering

3.1
[eiseres] vordert dat de kantonrechter, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt aan haar te betalen een bedrag van
€ 11.048,96, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 9.346,54 vanaf 6 februari 2020 tot de dag van volledige betaling, met haar veroordeling in de proceskosten.
Het bedrag van € 11.048,96 bestaat uit een hoofdsom van € 9.346,54, € 1.019,22 aan buitengerechtelijke incassokosten inclusief btw en € 683,20 aan verschenen rente tot
6 februari 2020.
3.2
[eiseres] baseert haar vordering, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, op de volgende, zakelijk weergegeven stellingen.
Zij is gevolmachtigd agent van, onder meer, Nationale Nederlanden en verzorgt namens Nationale Nederlanden het proces van acceptatie, polis-redactie, wijzigingen, administratie, premie-incasso en schadebehandeling. Zij brengt verzekeringsproducten van de volmacht-gevende verzekeraars uitsluitend op de markt via met haar samenwerkende assurantie-tussenpersonen. In het geval van [gedaagde] was dat [naam assurantietussenpersoon] . Deze assurantietussenpersoon heeft op 10 mei 2013 bij haar digitaal een aanvraag voor een autoverzekering ingediend via het programma voor acceptatie en premieberekening. Die aanvraag is beoordeeld door een van haar medewerkers. Deze heeft [naam assurantietussenpersoon] bericht dat de aanvraag alleen kon worden geaccepteerd als [naam persoon] van dekking zou worden uitgesloten. Een medewerker van [naam assurantietussenpersoon] heeft dat aanbod digitaal geaccordeerd. De uitsluiting van [naam persoon] is vervolgens door middel van een clausule (nr. 13053) aan het polisblad toegevoegd.
Op grond van artikel 6 van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen
(hierna: WAM) was zij verplicht de uit het ongeval voortvloeiende schade in behandeling te nemen en de schade van de wederpartij te vergoeden. Op grond van artikel 15 WAM is zij gerechtigd het door haar uitgekeerde bedrag van [gedaagde] terug te vorderen. Ondanks aanmaningen en sommatie betaalt [gedaagde] haar niet. Zij moet haar daarom ook de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente betalen.

4..Het verweer

[gedaagde] voert, zakelijk weergegeven, het volgende aan.
Zij heeft [naam assurantietussenpersoon] opdracht gegeven om haar auto te verzekeren. Zij heeft nooit ingestemd met de uitsluiting. [naam assurantietussenpersoon] was niet bevoegd dat namens haar te doen. Zij heeft de polisvoorwaarden ook nooit ontvangen.
[eiseres] was opdrachtgever van [naam assurantietussenpersoon] . Zij, [gedaagde] , is een consument en had schriftelijk ermee moeten instemmen dat [naam assurantietussenpersoon] ook namens haar zou optreden.
Uit het feit dat in de bevestigingsbrief van 14 mei 2013 staat vermeld dat [naam assurantietussenpersoon] aan [eiseres] opdracht heeft gegeven de incasso-administratie te verzorgen blijkt dat [naam assurantietussenpersoon] als verzekeraar optreedt en dat betekent dat deze niet ook als gemachtigde/opdrachtgever van [gedaagde] kan optreden.
[eiseres] heeft de indruk gewekt dat [naam assurantietussenpersoon] bevoegd was namens haar de verzekering af te sluiten en dat een overeenkomst werd aangegaan met [naam assurantietussenpersoon] . Er is duidelijk sprake van de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid. Gebleken is echter dat [naam assurantietussenpersoon] alle communicatie met de verzekeringnemer verzorgt en bij de acceptatie afhankelijk is van [eiseres] . [naam assurantietussenpersoon] was niet bevoegd de overeenkomst aan te gaan op grond van de interne afspraken met
[eiseres] . Deze afspraken waren bij [gedaagde] niet bekend. De onbevoegde vertegenwoordiging kan aan [gedaagde] niet worden tegengeworpen. Bij haar is de overtuiging ontstaan dat [naam assurantietussenpersoon] bevoegd is namens [eiseres] verzekeringen te accepteren.
De stelling dat [naam assurantietussenpersoon] akkoord is gegaan met de uitsluiting is niet onderbouwd.
Wanneer zij de schade zou moeten vergoeden wil zij graag een contra-expertise laten uitvoeren. In elk geval acht zij de post bedrijfsschade niet toewijsbaar omdat deze niet is onderbouwd.

5..De beoordeling

5.1
[eiseres] grondt haar vordering op artikel 15 lid 1 WAM. Dat artikel luidt, voor zover hier van belang:
“De verzekeraar die ingevolge deze wet de schade van een benadeelde geheel of ten dele vergoedt, ofschoon de aansprakelijkheid voor die schade niet door een met hem gesloten verzekering was gedekt, heeft voor het bedrag der schadevergoeding verhaal op de aansprakelijke persoon.”
5.2
[gedaagde] voert aan dat [naam assurantietussenpersoon] als verzekeraar optreedt. Zij verbindt daaraan de conclusie dat [naam assurantietussenpersoon] niet ook háár gemachtigde/bemiddelaar kon zijn. Uit de brief van 14 mei 2013 van [naam assurantietussenpersoon] aan haar, waarop [gedaagde] dat verweer baseert, valt dat echter niet af te leiden. Dat verweer kan daarom niet slagen.
Evenmin kan de kantonrechter aannemen dat [eiseres] , zoals [gedaagde] aanvoert, de opdrachtgever van [naam assurantietussenpersoon] was. [gedaagde] onderbouwt dat verweer ook niet.
De kantonrechter begrijpt voorts dat [gedaagde] de indruk heeft gekregen dat [naam assurantietussenpersoon] namens [eiseres] een aangevraagde verzekering mocht accepteren en dat zij [eiseres] verantwoordelijk houdt voor die ontstane indruk. Ook dat verweer faalt.
Dat [gedaagde] die indruk heeft gehad, verandert niets aan het gegeven dat aan acceptatie van een aanvraag voor een verzekering voorwaarden kunnen worden gesteld, zoals in dit geval ook is gebeurd. Het akkoord van [naam assurantietussenpersoon] blijkt uit de door [eiseres] als productie 1 bij conclusie van repliek overgelegde schermafdruk. Beslissend is de vraag of [naam assurantietussenpersoon] bevoegd was dit akkoord namens [gedaagde] te geven.
5.3
De onderlinge verhoudingen liggen in deze zaak aldus dat [gedaagde] , zoals zij bij conclusie van antwoord onder 2 ook erkent, opdrachtgeefster was van [naam assurantietussenpersoon] . [naam assurantietussenpersoon] heeft als [naam assurantietussenpersoon] namens [gedaagde] een digitale aanvraag voor een verzekering gedaan bij [eiseres] . Deze laatste heeft een voorwaarde aan de acceptatie gesteld: de uitsluiting van [naam persoon] . [naam assurantietussenpersoon] heeft die aanvaard en er is vervolgens een verzekeringsovereenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde] tot stand gekomen. Omdat [naam assurantietussenpersoon] optrad als [naam assurantietussenpersoon] namens [gedaagde] is zij namens [gedaagde] akkoord gegaan met de uitsluiting van [naam persoon] , waardoor de betreffende clausule onderdeel is geworden van de verzekeringsovereenkomst.
5.4
De vraag voor [gedaagde] is of [naam assurantietussenpersoon] in haar hoedanigheid van [naam assurantietussenpersoon] juist heeft gehandeld. [gedaagde] voert immers aan dat zij niets wist van de uitsluitingsclausule, daarmee niet heeft ingestemd en geen polisblad heeft ontvangen. Dat is echter een vraag die [eiseres] als verzekeraar niet aangaat. [gedaagde] had [naam assurantietussenpersoon] in vrijwaring kunnen oproepen.
5.5
Omdat de schade is ontstaan toen de verzekerde auto werd bestuurd door
[naam persoon] was de aansprakelijkheid voor die schade niet onder de polis gedekt.
[eiseres] was op grond van artikel 6 WAM verplicht tot vergoeding van schade aan de benadeelde en heeft aan die verplichting voldaan. Zij heeft daarom in beginsel verhaal op [gedaagde] . In beginsel, omdat [gedaagde] immers het recht behoudt zich te verweren tegen de concreet door [eiseres] gedane uitkeringen.
5.6
Het bedrag van € 9.346,54 dat [eiseres] heeft betaald aan de benadeelde is als volgt opgebouwd.
75% van het schadebedrag € 8.371,78, inclusief wettelijke rente
100% administratiekosten/BGK € 77,51
75% bedrijfsschade € 404,46, inclusief wettelijke rente
50% waardevermindering € 440,-
75% expertisekosten € 52,79.
[gedaagde] heeft kenbaar gemaakt dat zij een contra-expertise wil laten uitvoeren.
Zij heeft echter nagelaten dat verzoek voldoende te onderbouwen. [eiseres] heeft bij repliek gesteld dat de verzekeraar van de benadeelde, Aon Risk Solutions, de schade van de benadeelde heeft laten vaststellen door het onafhankelijk expertisebureau Dekra, een landelijk opererend en gerenommeerd bureau. De bedrijfsschade en de waardevermindering zijn berekend met gebruikmaking van in de verzekeringsbranche geaccepteerde standaarden. Die standaarden zijn ontwikkeld in samenwerking met het Verbond van Verzekeraars en verwerkt in door het Verbond uitgevaardigde bedrijfsregelingen waar alle deelnemers aan gebonden zijn, aldus [eiseres] . Zij heeft de schadevaststelling van Dekra bijgevoegd.
Tegenover die toelichting op de door [eiseres] gedane uitkering kon [gedaagde] niet volstaan met het enkele uiten van de wens een contra-expertise te laten uitvoeren. Zij heeft de deskundigheid van het expertisebureau niet betwist en is niet ingegaan op de nauwkeurige specificatie van de schade.
De kantonrechter gaat daarom uit van de juistheid van de schadevaststelling.
Dat betekent dat het bedrag van € 9.346,54 toewijsbaar is.
5.7
[eiseres] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 1.019,22. De vordering is op dit punt niet betwist. De hoogte van het gevorderde bedrag is in overeenstemming met de tarieven die zijn weergegeven in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en die de kantonrechter redelijk acht. De vordering is op dit punt toewijsbaar.
5.8
De vordering ter zake van wettelijke rente en de ingangsdatum daarvan zijn niet betwist en daarom toewijsbaar zoals gevorderd.
5.9
[gedaagde] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen. Die kosten begroot de kantonrechter tot aan deze uitspraak op € 86,85 aan dagvaardingskosten, € 499,- aan griffierecht en op € 720,- (2 punten à € 360,-) aan salaris voor de gemachtigde.
De beslissing
De kantonrechter,
veroordeelt [gedaagde] aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 11.048,96, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 9.346,54 vanaf 6 februari 2020 tot de dag van volledige betaling;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op € 86,85 aan dagvaardingskosten, € 499,- aan griffierecht en op € 720,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Fiege en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
37878