ECLI:NL:RBROT:2020:6381

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 juli 2020
Publicatiedatum
20 juli 2020
Zaaknummer
C/10/599225 / KG ZA 20-552
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hervatting en schorsing van zorgregeling in kort geding tussen ouders met moeizame relatie

In deze zaak, die op 14 juli 2020 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een kort geding tussen een man en een vrouw die in een moeizame relatie verkeren. De man vordert de hervatting van de zorgregeling voor hun twee minderjarige kinderen, terwijl de vrouw verzoekt om schorsing van deze regeling in afwachting van een bodemprocedure. De partijen zijn op 4 juni 2004 met elkaar gehuwd en hebben twee kinderen, geboren in 2005 en 2008. Na hun echtscheiding in 2012 is er een ouderschapsplan opgesteld, maar de relatie tussen de ouders is sindsdien verslechterd, wat heeft geleid tot een gebrek aan contact tussen de man en de kinderen.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de man een spoedeisend belang heeft bij het herstel van het contact met zijn kinderen, dat al negen weken verbroken is. De vrouw heeft verweer gevoerd, maar de rechter concludeert dat het in het belang van de kinderen is om contact met beide ouders te onderhouden. De rechter wijst op het belang van de ontwikkeling van de kinderen en de noodzaak voor hen om een relatie met hun vader te hebben, ongeacht de spanningen tussen de ouders.

De voorzieningenrechter beslist dat de zorgregeling moet worden hervat, inclusief een regeling voor de zomervakantie, en legt een dwangsom op aan de vrouw voor het geval zij niet meewerkt aan de uitvoering van het vonnis. De vorderingen van de vrouw in reconventie worden afgewezen. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
zaaknummer / rolnummer: C/10/599225 / KG ZA 20-552
Vonnis in kort geding van 14 juli 2020
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. J.H. Silfhout te Dordrecht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. P.A. Ellenbroek te Rotterdam.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding d.d. 29 juni 2020, met producties;
  • de brieven van de zijde van de man van 1 juli 2020 en 2 juli 2020, met producties;
  • de brief van de zijde van de vrouw van 2 juli 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie;
  • de mondelinge behandeling op 13 juli 2020, ter gelegenheid waarvan zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht, vertegenwoordigd door [naam persoon 1] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Partijen zijn op 4 juni 2004 met elkaar gehuwd.
2.2.
Partijen hebben twee minderjarige kinderen:
  • [naam minderjarige 1] geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2005 te [geboorteplaats] , [voornaam minderjarige 1] ,
  • [naam minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2008 te [geboorteplaats] , [voornaam minderjarige 2] .
2.3.
Bij beschikking van de rechtbank Dordrecht van 12 december 2012 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 7 januari 2013 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.4.
De hoofdverblijfplaats van de minderjarigen is bij de vrouw.
2.5.
Partijen zijn op 16 december 2012 een ouderschapsplan overeengekomen en daarin is (kort samengevat en voor zover van belang) opgenomen een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) als volgt:
- de minderjarigen zijn eens per veertien dagen bij de man van donderdagochtend 07:00
uur tot zondagavond tussen 18:00 en 19:00 uur;
- iedere dinsdag- en vrijdagochtend dat de minderjarigen bij haar zijn brengt de vrouw de
minderjarigen om 07:00 uur naar de man en zorgt de man voor het naar school brengen
van de minderjarigen;
- een regeling van de vakanties, verjaardagen en feestdagen volgens het bijgevoegde
schema.
In aanvulling op deze regeling zijn partijen in overleg met de minderjarigen
overeengekomen, dat de minderjarigen ook iedere woensdag na schooltijd bij de man
verblijven.
2.6.
De man is in 2014 opnieuw gehuwd. Uit welk huwelijk twee kinderen zijn geboren.
2.7.
Bij beschikking van deze rechtbank van 23 januari 2019 is het verzoek van de vrouw tot wijziging van de zorgregeling afgewezen.
2.8.
De vrouw heeft op 27 mei 2020 bij deze rechtbank een verzoekschrift ingediend onder kenmerk C/10/597451 / FA RK 20-3833 strekkende tot beëindiging van het gezamenlijk gezag en tot schorsing van de zorgregeling.

3..Het geschil in conventie

3.1.
De man vordert de vrouw te veroordelen om met onmiddellijke ingang na betekening van het vonnis haar medewerking te verlenen aan de hervatting van de
overeengekomen zorgregeling, waarvan de vakantie bij de man van 17 juli 2020 te 07:00 uur tot en met 9 augustus 2020 te 12:00 uur onderdeel uitmaakt, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere werkdag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat de vrouw in gebreke zal blijven om aan het vonnis te voldoen.
3.2.
De vrouw voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..Het geschil in reconventie

4.1.
De vrouw vordert:
I. de tussen partijen vastgestelde zorgregeling te schorsen / op te schorten in afwachting van de uitkomsten van de bodemprocedure, dan wel in afwachting van een door de raad voor de kinderbescherming uit te voeren onderzoek naar de minderjarigen en aan de hand daarvan nader te treffen maatregelen, althans de zorgregeling voor een nader door de voorzieningenrechter vast te stellen (on)bepaalde tijd te schorsen / op te schorten, althans de man het recht op omgang te ontzeggen, althans een zodanige beslissing te nemen als de voorzieningenrechter juist acht;
II. een onderzoek door de raad voor de kinderbescherming te gelasten en nader door de voorzieningenrechter te formuleren onderzoeksvragen en de resultaten van dit onderzoek in te brengen in de bodemprocedure;
III. de vrouw vervangende toestemming te verlenen om zich met de minderjarigen te wenden tot een kindertherapeut, kinderpsycholoog, althans een gespecialiseerde hulpverlener;
IV. de man te veroordelen in de kosten van dit geding.

5..De beoordeling in conventie en in reconventie

5.1.
Wegens de samenhang van de vordering in conventie en in reconventie worden deze tegelijk besproken.
Spoedeisend belang
5.2.
De man heeft een spoedeisend belang bij zijn vordering om het contact met [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] te herstellen. Het contact is al negen weken verbroken, terwijl hij normaliter wekelijks contact heeft met hen.
De spoedeisendheid van het belang van de man is er ook als [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] geen contact willen. De man heeft het recht van de voorzieningenrechter te vorderen te beslissen dat dat contact er toch moet komen. Die vordering is niet op voorhand zo kansloos dat het belang ontbreekt.
Het afspreken een viergesprek te gaan houden, betekent niet dat het contact hersteld zal worden. Dat neemt het spoedeisend belang niet weg.
Op 12 juni 2020 heeft de man de vrouw een voorstel gedaan. Bij dat voorstel vermeldt de man dat hij in de tussentijd [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] met rust zal laten. In het midden gelaten of ‘in de tussentijd’ betrekking heeft de periode totdat de vrouw antwoordt op het voorstel of op de periode waarin het voorstel zal worden uitgevoerd, de vrouw heeft niet instemmend gereageerd op het voorstel. Daarna was er geen sprake meer van ‘tussentijd’. De man heeft met voormelde e-mail geen afstand heeft gedaan van zijn recht herstel van het contact te vorderen. Ook op deze grond ontbreekt het de man niet aan spoedeisend belang.
[voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2]
5.3.
[voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] hebben al vanaf de onderbouw van de basisschool te maken met een moeizame verhouding tussen hun ouders; de twee personen aan wie zij het meest zouden moeten zijn gehecht. Het moet buitengewoon zwaar zijn voor [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] om al zo lang in hun positie te verkeren.
5.4.
De raad wijst er op dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] al (minstens) vijf jaar ‘gesteggel’ zien tussen hun ouders. Volgens de raad – wiens vertegenwoordiger ook aanwezig was bij de mondelinge behandeling in 2015 – is hulp om deze situatie voor [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] te veranderen meerdere keren niet van de grond gekomen door de vrouw (o.a. in 2015 en 2018) en geeft de vrouw naar [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] een verkeerd signaal af met het stoppen van omgang en het verzoeken tot eenhoofdig gezag. Daarbij benadrukt de raad dat de vrouw, en de man, niet [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] moeten laten kiezen tussen wel of geen omgang. Problemen die er zijn moeten zij samen oplossen. Ter verdere illustratie vermeldt de raad dat kinderen die opgroeien bij ouders die bij elkaar zijn, ook geen keuze wordt gegeven in wel of geen contact met een van de twee ouders.
De raad adviseert daarom het contact te herstellen.
5.5.
Het is aannemelijk dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] tegen de vrouw zeggen dat zij geen omgang met de man willen.
Dit is alleen al een begrijpelijke reactie op alle spanningen die zij al van jongs af aan moeten meemaken. In het algemeen is het kiezen voor één ouder volledig ten nadele van de andere ouder (splitsen) een manier om emotioneel te overleven voor kinderen bij wie langdurig een wisselend beroep wordt gedaan op hun loyaliteit. De kans is reëel dat dit ook voor [voornaam minderjarige 1] en of [voornaam minderjarige 2] geldt.
Dit wordt versterkt als de ouders naar de kinderen toe uitdragen dat zij het contact met de andere ouder niet steunen. Voor de voorzieningenrechter is aannemelijk dat dit vanuit de vrouw het geval is richting [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] , gelet op het feit dat het haar in drie instanties niet goed lukte om te noemen wat de man goed doet als vader van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] , en dat zij – nota bene, desgevraagd door de voorzieningenrechter – wel kan benoemen wat zij zou willen veranderen aan de man. Opvallend is dat wat zij – desgevraagd – zou willen veranderen aan de man (het in de onderlinge verhouding geven van een gelijkwaardig gevoel in plaats van een onzeker gevoel), ook aan de orde lijkt te zijn bij [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] . Aan de ene kant kan dit erop duiden dat het voor [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] belangrijk is als de man hierin verandert. Aan de andere kant kan dit erop duiden dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] gevoelens van de vrouw overnemen. Overigens kon de man desgevraagd wel benoemen wat hij goed vindt aan de vrouw als moeder van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] , en hoeft de vrouw voor hem niet te veranderen.
5.6.
De omstandigheid dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] geen omgang willen met de man, betekent niet dat dit goed is voor hun ontwikkeling naar volwassenheid. Het proces waarnaar wordt verwezen in 5.5. zal ertoe leiden dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] verder opgroeien met één ouder. Dat geeft, zoals tijdens de mondelinge behandeling besproken, een maximale score van 50%, terwijl maximaal 100% ideaal is en tot de mogelijkheden behoort. Ook als de man in de ogen van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] geen leuke vader zou zijn, is het belangrijk voor hen zelf dat zij (in ieder geval) tot aan hun volwassenheid contact hebben met hem. Dit hebben zij nodig voor het ontwikkelen van hun identiteit. Zij ontlenen hun identiteit namelijk voor de helft aan de man. De voorzieningenrechter verwijst ook naar het advies van de raad (5.4.).
Wat de vrouw verder aanvoert leidt ook niet tot het oordeel dat er zwaarwegende redenen zijn om de omgang te schorsen.
De voorzieningenrechter zal dan ook beslissen tot het herstel van het contact tussen de man en [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] . De vordering van de man wordt in die zin toegewezen zoals hierna vermeld onder 6. en de vordering van de vrouw tot schorsing van de zorgregeling afgewezen.
Vakantie
5.7.
Het is erg veel gevraagd van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] om na weken van spanningen en van geen contact met de man, twee weken op vakantie te gaan met hem.
Ook de man beseft dat. Waar de vrouw alleen bezwaren inbrengt om deze last voor [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] te verlichten en ook niet bereid is een uitspraak van de voorzieningenrechter met die strekking samen als ouders te bespreken met [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] , stelt de man onder andere voor voorafgaand aan een vertrek naar Frankrijk een gesprek te hebben met de oma (vaderszijde) van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] . Naar de man onweersproken stelt, hebben [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] een goede band met deze oma. Gevraagd naar hoe de vakantie wat de man betreft zou verlopen, verklaart hij dat de vakantie in Frankrijk comfortabel zal zijn (5 sterrencamping met eigen sanitair), dat de kinderen er zullen zijn van de overburen, met wie [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] normaliter een leuk contact hadden, dat de tijd bij de man eventueel beperkt zal kunnen blijven tot twee weken en dat de perikelen die hebben geleid tot deze procedure geen thema zullen zijn tijdens de vakantie. Verder is aannemelijk dat eerdere vakanties met de man leuk zijn geweest, mede gelet op de fotoboeken die de man tijdens de mondelinge behandeling bij zich heeft ter kennelijke onderbouwing van die stelling.
Ondanks voormeld besef van de man, is er een reële kans dat het te veel gevraagd is van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] om te genieten van de vakantie. Evengoed is reëel dat de vakantie bij uitstek een kans is om elkaar in een ontspannen sfeer mee te maken, zonder zorgen over school of werk. In dat geval zal de vakantie – mogelijk niet direct, maar wel uiteindelijk – een overwegend prettige herinnering zijn van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] aan een tijd met hun vader. De voorzieningenrechter acht de ene kans niet groter dan de andere. Indachtig het proces van splitsen (5.5.) laat de voorzieningenrechter de kans dat de vakantie positief uitpakt, prevaleren.
De voorzieningenrechter zal dus beslissen dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] meegaan op vakantie.
Hulpverlening
5.8.
In eerste instantie verschillen partijen tijdens de mondelinge behandeling van mening of er hulpverlening moet worden ingezet voor [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] waarbij de ouders worden betrokken (1) of hulpverlening moet worden ingezet voor de ouders waarbij [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] worden betrokken (2).
Nadat ook de raad zich duidelijk uitspreekt voor optie 2, worden partijen het eens over het inschakelen van [naam persoon 2] (de raad noemde als tweede mogelijkheid: [naam persoon 3] ). Partijen willen onder leiding van [naam persoon 2] de volgende punten bespreken:
het verbeteren van de communicatie, waarbij de vrouw zich in de communicatie met de man gelijkwaardig en niet onzeker wil voelen, en waarbij de man in de communicatie met de vrouw wil dat zij reageert op wat hij zegt (adequate reacties);
het hebben van empathie voor elkaar, erin uitmondend dat partijen elkaar over en weer dingen gunnen;
een goed en volledig herstel van het contact van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] met de man;
e weerbaarheid van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] .
Partijen zullen hun processtukken van deze kort gedingprocedure sturen naar [naam persoon 2] zodat zij een idee heeft van wat er speelt tussen partijen.
5.9.
Omdat partijen overeenstemming hebben bereikt over de hulpverlening die wordt ingezet waarbij [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] worden betrokken, heeft de vrouw geen belang meer bij haar vordering vervangende toestemming te verlenen om zich met [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] te wenden tot een kindertherapeut, kinderpsycholoog, althans een gespecialiseerde hulpverlener. Deze vordering wordt daarom afgewezen. De voorzieningenrechter ziet ook geen aanleiding om met spoed een onderzoek door de raad te gelasten.
Dwangsom en proceskosten
5.10.
Uit het voorgaande volgt voldoende dat de kans bestaat dat de vrouw niet meewerkt. De voorzieningenrechter ziet daarin aanleiding een dwangsom te verbinden aan de beslissing tot omgang. De gevorderde dwangsom zal worden beperkt tot € 500,- per dag met een maximum van € 2.500,-.
5.11.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6..De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
6.1.
veroordeelt de vrouw haar medewerking te verlenen aan hervatting van de
overeengekomen zorgregeling met dien verstande dat daarin een tijdelijke wijziging wordt aangebracht als volgt:
[voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] gaan met de man op vakantie van 17 juli 2020 te 07:00 uur tot en met 2 augustus 2020 te 21:00 uur,
ter voorbereiding waarop [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] 15 of 16 juli 2020 tenminste eenmaal de man ontmoeten, mogelijk in aanwezigheid van een derde zoals oma vaderszijde,
met ingang van het nieuwe schooljaar 2020-2021 verblijven [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] bij de man
1) tweewekelijks van donderdagochtend 07:00 uur tot zondagavond tussen 18.00 uur en 19:00 uur en
2) de andere week woensdag na schooltijd.
6.2.
veroordeelt de vrouw om aan de man een dwangsom te betalen van € 500,- voor iedere dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat zij niet aan de in 6.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 2.500,- is bereikt,
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
6.4.
wijst de vorderingen af,
in conventie en in reconventie voorts
6.5.
verzoekt partijen de rechtbank in de bodemprocedure met kenmerk C/10/597451 / FA RK 20-3833 te informeren over het resultaat van de hulpverlening onder leiding van
[naam persoon 2] ,
6.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Klomp en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2020.
224 / 1160