Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..Het verloop van de procedure
- het exploot van dagvaarding van 15 april 2020, met producties;
- de aantekeningen van 2 juni 2020 van het mondelinge antwoord van [gedaagde] .
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft VGZ Zorgverzekeraar N.V. een vordering ingesteld tegen een gedaagde wegens onbetaalde zorgverzekeringspremie. De gedaagde heeft de premie van januari 2020, ter hoogte van € 107,95, niet betaald. VGZ heeft de gedaagde in gebreke gesteld en vorderde betaling van een totaalbedrag van € 156,93, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De gedaagde heeft de hoogte van de vordering erkend, maar verzocht om een betalingsregeling van twee termijnen van € 150,00, omdat zij het verschuldigde bedrag niet in één keer kon betalen.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde de hoofdsom van € 107,95 niet heeft betwist, waardoor deze toewijsbaar is. De kantonrechter heeft echter de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten afgewezen, omdat VGZ niet de vereiste 14-dagenbrief had overgelegd. De wettelijke rente over het verschuldigde bedrag werd wel toegewezen, aangezien deze onbetwist was.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat VGZ niet verplicht kan worden om in te stemmen met de betalingsregeling, en verwees de gedaagde naar de gemachtigde van VGZ voor verdere afspraken. De gedaagde werd als grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van VGZ. Het vonnis is uitgesproken door de kantonrechter op 3 juli 2020.