ECLI:NL:RBROT:2020:6290

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 juni 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
597320 / HA RK 20-476
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 juni 2020 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker tegen mr. W.J.J. Wetzels, rechter in de rechtbank Rotterdam. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de stelling dat de rechter partijdigheid had getoond tijdens een digitale zitting op 26 mei 2020, waar de verzoeker zijn standpunt naar voren wilde brengen in een geschil met zijn voormalig werkgever. De verzoeker stelde dat de rechter hem niet voldoende gelegenheid had gegeven om zijn standpunt over een getuigschrift toe te lichten en dat hij de indruk had dat de rechter het met de werkgever eens was.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat er geen aanwijzingen waren dat de rechter de verzoeker had belet om zijn standpunt adequaat toe te lichten of te reageren op de wederpartij. De rechter was nog bezig met het inventariseren van de geschilpunten toen het wrakingsverzoek werd gedaan. De rechtbank benadrukte dat het aan de rechter is om de regie van de zitting te bepalen en dat er geen objectieve gronden waren voor de vrees van de verzoeker dat de rechter partijdig was.

De wrakingskamer concludeerde dat de door verzoeker aangevoerde omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat de rechter niet onpartijdig was. Het verzoek tot wraking werd daarom ongegrond verklaard en afgewezen. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer bestaande uit drie rechters, met mr. M. de Geus als voorzitter.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 597320 / HA RK 20-476
Beslissing van 16 juni 2020
op het verzoek van
[naam verzoeker] ,
wonende te [adres]
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mr. W.J.J. Wetzels, rechter in de rechtbank Rotterdam, team kanton (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Ter zitting van 6 maart 2020 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ten overstaan van rechter mr. M. Verkerk van het verzoek, ingediend namens verzoeker, gericht tegen zijn voormalig werkgever [naam vennootschap] BV te Rotterdam. In dat verzoekschrift heeft verzoeker aanspraak gemaakt op betaling van de aanzegvergoeding en de transitievergoeding.
Die procedure draagt als kenmerk : VZ VERZ 19-20629.
Op de zitting van 6 maart 2020 is de werkgever niet verschenen en is de behandeling van de zaak aangehouden. Op 11 maart 2020 en op 25 mei 2020 heeft verzoeker een aanvulling op, dan wel een herziene versie van, het verzoekschrift ingediend. Uiteindelijk verzoekt hij tevens de veroordeling van de werkgever tot verstrekking van een correct getuigschrift en tot betaling van een billijke vergoeding.
Op 26 mei 2020 is de mondelinge behandeling digitaal -via Skype- voortgezet ten overstaan van rechter mr. W.J.J. Wetzels. Bij gelegenheid van die behandeling heeft de verzoeker wraking van de rechter verzocht.
Aan de wrakingskamer is ter beschikking gesteld het dossier van de hiervoor omschreven procedure, waarin zich onder meer bevindt:
- het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde zitting op 26 mei 2020;
- de schriftelijke toelichting op het wrakingsverzoek d.d. 27 mei 2020.
Verzoeker en de rechter zijn uitgenodigd voor de zitting waarop het wrakingsverzoek is behandeld. De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij memo van 28 mei 2020.
Ter zitting van 9 juni 2020, waar het wrakingsverzoek is behandeld, zijn verschenen de verzoeker, de rechter, stagiaire [naam] en de gemachtigde van [naam vennootschap] B.V., mr. B. Winter-van Rijswijk. De verzoeker en de rechter hebben hun standpunten nader toegelicht.

2.Het verzoek en de reactie daarop

Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - dat de rechter is gewraakt omdat hij partijdigheid zou hebben laten zien tijdens de zitting. De partijdigheid zou daaruit hebben bestaan dat de rechter ter zitting het onderdeel “het getuigschrift” zo snel mogelijk wilde afwikkelen zonder de bewijsstukken te beoordelen. Verzoeker is hierdoor niet voldoende in de gelegenheid gesteld om zijn kant van het verhaal met betrekking tot het getuigschrift naar voren te brengen. Verzoeker heeft door dit handelen de indruk gekregen dat de rechter de kant heeft gekozen van de werkgever.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust. De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
De rechter bestrijdt dat hij de kwestie van het getuigschrift zo snel mogelijk wilde afwikkelen, zonder de bewijsstukken te beoordelen. Toen uit het verweerschrift en de reactie van verzoeker ter zitting gebleken was dat inmiddels een getuigschrift was afgegeven, maar ook, dat verzoeker daarmee niet tevreden was gesteld, heeft de rechter verzoeker de gelegenheid geboden om uit te leggen waarom het door de werkgever afgegeven getuigschrift niet deugde. Omdat partijen vervolgens door elkaar begonnen te praten heeft hij voorgesteld dat iedereen elkaar liet uitspreken en partijen tevens vriendelijk verzocht om alleen iets te zeggen wanneer hij hen het woord zou geven.
De rechter stelt dat op het moment dat verzoeker vervolgens een beroep deed op “wraking van de zitting” de rechter feitelijk nog aan het inventariseren was welke geschilpunten er nog waren, en nog nauwelijks was toegekomen aan een inhoudelijke behandeling van de zaak, laat staan dat hij zijn voorlopig oordeel over de zaak reeds had kunnen geven.
Van partijdigheid, zoals verzoeker stelt, of van de schijn daarvan, is dan ook geen sprake, zodat het wrakingsverzoek afgewezen dient te worden.

3.De beoordeling

3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.2
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter door zijn persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is.
3.3
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees, dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert, objectief gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoeker van belang, maar is deze niet doorslaggevend
.
3.4
De wrakingskamer overweegt als volgt. Verzoeker heeft aangevoerd dat de rechter partijdigheid vertoonde tijdens de zitting door hem niet (voldoende) in de gelegenheid te stellen uit te leggen waarom de inhoud van het (afgegeven) getuigschrift niet juist of onvolledig zou zijn.
Vooropgesteld wordt dat het aan de rechter is die de zaak behandelt, om het verloop van de zitting en de regie te bepalen en om de orde tijdens de zitting te bewaken. Juist bij niet fysieke zittingen, zoals in dit geval een digitale zitting via Skype, is het bewaken van de orde van essentieel belang. Daarbij hoort, dat beide partijen voldoende in de gelegenheid worden gesteld om het eigen standpunt tijdens de zitting naar voren te brengen op zodanige wijze dat iedere aanwezige het kan verstaan. Het staat de rechter vrij om partijen wel of niet te onderbreken of aan partijen kritische vragen te stellen.
Niet gebleken is dat de rechter verzoeker heeft belet om zijn standpunt adequaat toe te lichten en te verdedigen, of om te reageren op het standpunt van de wederpartij, als gevolg waarvan sprake zou kunnen zijn van schending van het beginsel van hoor en wederhoor. De rechter was nog bezig met het inventariseren van het geschilpunt “het getuigschrift” toen het wrakingsverzoek werd gedaan, en verzoeker heeft geen omstandigheden aangevoerd, noch zijn die gebleken, op grond waarvan verzoeker gerechtvaardigd gedacht kan hebben dat de rechter voornemens was om hem geen gelegenheid (meer) te geven om te reageren op het standpunt van de wederpartij. Ook verzoeker erkent dat sprake was van het door elkaar heen praten van beide partijen.
Verzoeker heeft voorts nog aangevoerd dat hij de indruk had dat de rechter het met de werkgever eens was ten aanzien van het ter zitting geconstateerde geschilpunt over het getuigschrift. De rechtbank stelt vast dat verzoeker niet heeft uitgelegd wat de rechter zou hebben gezegd of zou hebben gedaan waardoor verzoeker deze indruk kreeg. Het wrakingsverzoek vermeldt dit niet, en ondanks navraag is dit tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek niet naar voren gekomen. Ook is dit niet af te leiden uit het proces-verbaal van de zitting. De wrakingskamer heeft aldus geen aanwijzingen gevonden, laat staan zwaarwegende aanwijzingen, voor de door verzoeker gestelde indruk van partijdigheid, anders dan in de subjectieve beleving van verzoeker.
Het voorgaande leidt de wrakingskamer tot het volgende oordeel. Niet is gebleken dat hetgeen door verzoeker aan het wrakingsverzoek ten grondslag is gelegd omtrent de wijze van behandeling door de rechter tijdens de digitale zitting van 26 mei 2020, een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees, dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert, objectief gerechtvaardigd is.
Het verzoek is dus ongegrond en wordt afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot wraking van mr. W.J.J. Wetzels.
Deze beslissing is gegeven door mr. M. de Geus, voorzitter, mr. A.P. Hameete en mr. W.P.M. Jurgens, rechters en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 juni 2020 in tegenwoordigheid van mr. H.E.M. Broeders, griffier.
Verzonden op:
aan:
-
-
-
-