ECLI:NL:RBROT:2020:6289

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 juni 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
599224 / HA RK 20-621
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in echtscheidingsprocedure met betrekking tot spreekrecht verzoeker

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 26 juni 2020 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.H. van Olden. Het wrakingsverzoek was gericht tegen de rechters mr. H.J. Wieman-Bart, mr. M.W.J. van Elsdingen en mr. I.J. Pieters, die betrokken waren bij de behandeling van een echtscheidingsprocedure. Verzoeker stelde dat hij onvoldoende gelegenheid had gekregen om zijn standpunten naar voren te brengen en dat hij herhaaldelijk werd onderbroken door de voorzitter van de meervoudige kamer. De rechters hebben de gronden van het wrakingsverzoek betwist en aangegeven dat er geen sprake was van partijdigheid.

De wrakingskamer oordeelde dat de beslissingen van de rechters ter zitting processuele beslissingen zijn en dat deze niet kunnen leiden tot wraking. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer concludeerde dat de voorzitter van de meervoudige kamer haar taak op een redelijke wijze had uitgevoerd en dat er voldoende gelegenheid was geweest voor verzoeker om zijn standpunten naar voren te brengen. Het verzoek tot wraking werd daarom ongegrond verklaard en afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 599224 / HA RK 20-621
Beslissing van 26 juni 2020
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat mr. M.H. van Olden te Rotterdam,
strekkende tot wraking van:
mr. H.J. Wieman-Bart, mr. M.W.J. van Elsdingenen
mr. I.J. Pieters,rechters in de rechtbank Rotterdam, team familie (hierna: de rechters).

1.Het procesverloop en de processtukken

1.1.
Ter zitting met gesloten deuren van 7 februari 2020 is door de meervoudige kamer van deze rechtbank, van welke kamer de rechters deel uitmaken, aangevangen de behandeling van de echtscheidingsprocedure van mevrouw [naam] en verzoeker. Die procedure draagt als kenmerk C/10/535915 / FA RK 17-8029 en C/10/541612 / FA RK 17-10618.
1.2.
Bij die gelegenheid heeft verzoeker wraking van de rechters verzocht.
1.3.
Bij beslissing van de wrakingskamer van 5 maart 2020 is het wrakingsverzoek van 7 februari 2020 afgewezen.
1.4.
Ter zitting met gesloten deuren van 26 juni 2020 is door de meervoudige kamer van deze rechtbank, van welke kamer de rechters deel uitmaken, de behandeling van de hiervoor omschreven echtscheidingsprocedure voortgezet.
1.5.
Bij die gelegenheid heeft verzoeker andermaal wraking van de rechters verzocht.
1.6.
Aan de wrakingskamer is ter beschikking gesteld het dossier van de hiervoor omschreven echtscheidingsprocedure, alsmede de door de griffier ter zitting van 26 juni 2020 gemaakte aantekeningen.
1.7.
Ter zitting van de wrakingskamer van 26 juni 2020, alwaar het wrakingsverzoek van 26 juni 2020 is behandeld, zijn verschenen:
  • verzoeker met zijn advocaat mr. Van Olden;
  • de gewraakte rechters en
  • mevrouw [naam] met haar advocaat mr. F.C. de Wit-Facchetti.

2.Het verzoek

2.1.
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
2.1.1.
Verzoeker heeft het gevoel onvoldoende te worden gehoord door de rechters. Hij heeft onvoldoende gelegenheid gekregen te zeggen wat hij wilde zeggen en werd ook steeds onderbroken.
2.1.2.
Aan verzoeker zijn gedurende de zitting slechts drie inhoudelijke vragen gesteld. Aan het einde van de zitting, die meerdere malen was geschorst, en nadat de gemachtigden van partijen en mevrouw [naam] het woord hadden gevoerd, wilde verzoeker nog reageren en zeggen wat hij had voorbereid. Van meet af aan is de voorzitter het voordragen van het betoog van verzoeker gaan onderbreken. Er is tot tweemaal toe aan de voorzitter expliciet gevraagd verzoeker niet te onderbreken en verzoeker werd toch, en tot drie keer toe, onderbroken. De eerste keer was vrijwel meteen, na de mededeling van verzoeker dat hij geen bestuurder meer was, met de vraag van de voorzitter sinds wanneer dat dan was en dat de rechtbank de betreffende stukken niet had. De tweede keer was na de mededeling van verzoeker dat de rechtbank geen deskundige wilde, met de opmerking van de voorzitter dat dat niet aan de rechtbank lag maar omdat verzoeker niet in staat was geweest het voorschot te betalen. De derde keer was toen de voorzitter zei dat het niet de bedoeling was nog op alle stukken te gaan reageren omdat de advocaat daarvoor alle gelegenheid had gehad. Als verzoeker nog een ding kwijt wilde, mocht hij dat nog zeggen en de voorzitter vroeg hem af te ronden. Vervolgens is de behandeling op verzoek van verzoeker voor korte tijd geschorst voor overleg met zijn advocaat.
2.1.3.
Na de hervatting heeft de advocaat van verzoeker de suggestie gedaan verzoeker zijn betoog te laten afmaken, omdat dit bijna was afgerond en er naar haar verwachting nog twee minuten nodig zouden zijn. De voorzitter deelde hierop mee dat verzoeker nog twee minuten tijd kreeg en dat het niet de bedoeling was de taak van zijn advocaat over te doen. Verzoeker heeft toen gevraagd zijn pagina’s voorgeschreven tekst nog te mogen voordragen, waarbij hij zijn aantekeningen heeft getoond. Die toestemming kreeg hij niet, waarop hij de rechters heeft gewraakt.
2.1.4.
Wat verzoeker de rechters nog wilde vertellen had betrekking op elementen uit de te verdelen gemeenschap, zoals gelden en bankrekeningen en de woning met een substantiële waarde. Dat ging om belangen van verzoeker en dingen die hij de rechters mee wilde geven, los van hetgeen zijn advocaat al had aangevoerd. De rechters kunnen tevoren niet weten of hetgeen verzoeker zelf nog wil meedelen, relevant is of niet; daarvoor moeten ze het eerst hebben gehoord. Een mondelinge behandeling is bedoeld om partijen te horen. Dan moet je als rechter partijen ook horen en moeten partijen gelegenheid krijgen te zeggen wat zij willen zeggen.
2.1.5.
Het verder afronden van het betoog van verzoeker zou hooguit nog tien minuten hebben geduurd en die tijd is verwaarloosbaar op het geheel van deze echtscheidingszaak. De bedoeling van de rechters was om de mondelinge behandeling geheel af te ronden en dat hadden ze dan ook moeten doen door hem zijn verhaal af te laten maken. Dat de rechter verzoeker niet wil aanhoren geeft de vrees voor partijdigheid en schade aan zijn zaak. Er is door de rechter geen klemmende reden aangevoerd om hem toch te onderbreken, anders dan dat zijn advocaat alles heeft verteld. Als de rechter verzoeker had laten uitspreken, had zij het vervolgens allemaal naast zich neer kunnen leggen.

3.De reactie van de rechters

3.1.
De rechters hebben niet in de wraking berust.
De rechters bestrijden deels de feitelijke grondslag van het verzoek en hebben overigens te kennen gegeven dat geen sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
3.1.1.
Voorafgaande aan de zitting van 26 juni 2020 hebben de rechters, mede op verzoek van de advocaten, een extra schriftelijke ronde ingelast ter indiening van alle nog benodigde stukken en tot nadere schriftelijke toelichting van alle standpunten. Die schriftelijke ronde is door verzoeker niet benut, terwijl mevrouw [naam] dat wel deed. Na afloop van de extra schriftelijke ronde en ook buiten de in het procesreglement voorgeschreven termijn van tien dagen voor de zitting, heeft verzoeker alsnog een uitvoerig schriftelijk standpunt ingediend. Daartegen werd van de zijde van mevrouw [naam] geen bezwaar gemaakt en die stukken zijn toegestaan.
3.1.2.
De bedoeling van de rechters was de zaak van partijen ter zitting van 26 juni 2020 volledig inhoudelijk te behandelen en daarna de beschikking te gaan schrijven. De advocaten kregen eerst gelegenheid het standpunt van hun cliënten toe te lichten. Daarbij is van de zijde van mevrouw [naam] een uitvoerige pleitnota voorgedragen, inclusief cijfers van haar deskundigen, een en ander in reactie op de laat ingediende stukken van de kant van verzoeker. Tijdens het betoog van zijn advocaat en van de advocaat van de wederpartij gaf verzoeker aan dat hij iets wilde zeggen. Na de advocaten kreeg eerst verzoeker de gelegenheid om te reageren en aan te vullen. Dat was allemaal nog voor de eerste schorsing.
3.1.3.
Vervolgens zijn de rechters met partijen in gesprek gegaan en zijn de vragen gesteld over alimentatie en verdeling, die bij de rechters nog leefden. Daarna is de behandeling geschorst. Dat was vooraf al aangekondigd, met als bedoeling om te kijken of de rechters nu alle informatie hadden om te kunnen gaan beslissen. Er leek ook ruimte voor overeenstemming tussen partijen op een onderdeel. Daarover kon men op de gang verder praten. Het is een lange schorsing geweest. Het leek constructief overleg. Op de zitting is er verder over gesproken en gezocht naar ruimte om te schikken. Uiteindelijk waren er nog wel haken en ogen. Uitgangspunt bleef daarom de hele zitting af te ronden zodat wij zouden kunnen beslissen als er geen overeenstemming kwam. Voor dat bereiken van overeenstemming kregen partijen nog een periode de tijd.
3.1.4.
Partijen zijn dus wel degelijk over alle onderwerpen aan het woord geweest. De gewraakte voorzitter herkent zich niet in de mededeling dat zij verzoeker niet zou hebben laten uitspreken. Na de laatste schorsing heeft de voorzitter aan de advocaten gelegenheid gegeven voor een reactie en tot slot kregen partijen zelf nog het woord, om te voorkomen dat partijen weg gaan met het gevoel dat er nog iets onbesproken is gebleven. De advocaat van verzoeker gaf aan dat verzoeker zelf nog iets wilde zeggen. Verzoeker zei ongeveer tien minuten nodig te hebben. De rechters hebben verzoeker op dat moment geen beperking in tijd opgelegd. Na ommekomst van een kwartier leek er nog weinig zicht te zijn op beëindiging van het verhaal van verzoeker. Nadat de voorzitter verzoeker toen had verzocht niet in herhaling te vallen en na een daaropvolgende schorsing op verzoek van verzoeker, verzocht de advocaat van verzoeker of verzoeker zijn betoog mocht afmaken, hetgeen volgens haar twee minuten zou duren. Toen de voorzitter verzoeker nog het woord gaf voor twee minuten, nam hij daar evenwel geen genoegen mee.
3.1.5.
De onderbrekingen van verzoeker, die er zijn geweest, vond de voorzitter nodig. De enige inhoudelijke onderbreking was toen verzoeker de rechtbank verweet dat het deskundigenonderzoek niet is doorgegaan. Dat berustte niet op feiten. Vervolgens heeft de voorzitter verzoeker pas na een kwartier onderbroken en aangegeven dat herhaling van dingen die zijn advocaat al had gezegd niet de bedoeling was. De voorzitter heeft niet gezegd dat wat verzoeker nog wilde zeggen niet relevant was en heeft evenmin gezegd dat zij hem niet wilde laten uitpraten omdat het niet relevant was. Eén keer heeft de voorzitter gezegd dat het niet relevant was, toen het ging over een herhaling van wat reeds was gezegd over iets in een ver verleden, dat voor de beslissing van de rechters niet relevant was.
3.1.6.
Er is voor verzoeker ruim voldoende gelegenheid geweest te zeggen wat hij wilde zeggen. Het kan juist zijn dat hem gedurende de mondelinge behandeling driemaal een inhoudelijke vraag is gesteld, maar daarnaast heeft verzoeker tijdens de behandeling ook eigener beweging gereageerd ten aanzien van verschillende onderwerpen. Die ruimte is er ook telkens geweest.
3.1.7.
Er was voor deze zitting veel tijd uitgetrokken, van half tien ’s morgens tot half een ’s middags. Uiteindelijk is er nog meer tijd aan besteed, tot aan het moment van de wraking om ongeveer half drie ‘s middags. Het houdt een keer op; dat heeft de voorzitter gezegd.

4.De beoordeling

4.1.
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
4.2.
In de kern komen de gronden van het wrakingsverzoek hierop neer dat de rechters verzoeker ter zitting van 26 juni 2020 zodanig hebben beperkt en belemmerd in zijn recht en zijn mogelijkheden om ter zitting zijn standpunten toe te lichten en te onderbouwen, dat het niet anders kan dan dat de rechters partijdig zijn.
4.3.
De beslissingen, die de rechters ter zitting hebben genomen en uitgesproken ten aanzien van het spreekrecht van verzoeker, zijn processuele beslissingen. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing
.Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
4.4.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich evenzeer ertegen dat de motivering van die (tussen)beslissing grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kán worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
4.5.
De wrakingskamer is van oordeel dat van dat laatste in casu geen sprake is en overweegt daartoe als volgt.
4.6.
Het is aan de rechters – en in het bijzonder aan de voorzitter van de meervoudige kamer – die de zaak behandelen om het verloop van de zitting en de regie te bepalen en om de orde tijdens de zitting te bewaken. Daarbij hoort, dat (de advocaten van) partijen voldoende in de gelegenheid worden gesteld om het eigen standpunt tijdens de zitting naar voren te brengen, dat de rechter de tijdens de zitting beschikbare spreektijd over beide partijen verdeeltop zodanige wijze dat aan het beginsel van hoor en wederhoor recht wordt gedaan, en dat de rechter er op toeziet dat de zittingstijd doelmatig wordt gebruikt in die zin, dat er geen – of in ieder geval zo min mogelijk – tijd verloren gaat aan nodeloze herhaling van standpunten of aan betogen die niet noodzakelijk zijn voor de door de rechter te nemen beslissingen.
4.7.
Aan de mondelinge behandeling van de echtscheidingsprocedure van verzoeker en mevrouw [naam] ter zitting van 26 juni 2020 is een schriftelijke voorbereiding voorafgegaan. De mondelinge behandeling ter zitting heeft aanmerkelijk langer geduurd dan voorzien. Tijdens die behandeling hebben verzoeker en zijn advocaat alle gelegenheid gekregen tot het toelichten en onderbouwen van hun standpunten en het reageren op wat de wederpartij had aangevoerd. Niet is gebleken dat reeds tevoren, bijvoorbeeld schriftelijk of bij aanvang van de zitting, van de zijde van verzoeker is duidelijk gemaakt dat hij behoefte had aan het ter zitting voordragen van een aantal bladzijden tekst. Het is niet verplicht dat tevoren aan te kondigen, maar zonder die aankondiging konden de rechters bij het bepalen van de orde en het verloop van de zitting met de wens van klager niet bij voorbaat rekening houden.
4.8.
Eerst toen de rechters toekwamen aan de afronding van de mondelinge behandeling, die de daarvoor geplande tijd van 3 uren al ruimschoots had overschreden, en – na hun advocaten – aan partijen voor de laatste maal gelegenheid werd gegeven het woord te voeren, werd duidelijk dat verzoeker vier bladzijden tekst wilde voordragen. Onder die omstandigheden, en in die fase van de behandeling van de zaak, dienen rechters nog meer dan daarvoor te waken voor nodeloze herhalingen of mededelingen en kritisch te zijn op het in dat stadium nog aanvoeren van gezichtspunten die nog niet eerder aan de orde zijn geweest.
4.9.
Tegen die achtergrond is de wrakingskamer van oordeel dat de wijze waarop de voorzitter haar taak als rechter ter zitting heeft uitgeoefend, tijdens verzoekers voordracht van zijn pagina’s voorgeschreven tekst, geen blijk geeft van partijdigheid. De wijze waarop de voorzitter haar taak heeft verricht is ook geenszins onredelijk of onbegrijpelijk. Ditzelfde geldt voor de oudste en de jongste rechter van de kamer.
4.10.
Het verzoek is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot wraking van mr. H.J. Wieman-Bart,
mr. M.W.J. van Elsdingen en mr. I.J. Pieters.
Deze beslissing is gegeven door mr. M. de Geus, voorzitter, mr. W.P.M. Jurgens en
mr. N. Doorduijn, rechters en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 juni 2020 in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.
Verzonden op:
aan:
- verzoeker
- mr. M.H. van Olden
- mr. H.J. Wieman-Bart
- mr. M.W.J. van Elsdingen
- mr. I.J. Pieters
- mr. F.C. de Wit-Facchetti