Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..Het verloop van de procedure
- de dagvaarding van 5 juni 2020, met producties;
- de conclusie van antwoord.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 24 juni 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als [eiseres], en haar werkgever, aangeduid als [gedaagde]. De werknemer had een loonvordering ingediend, omdat zij zich op 8 april 2020 ziek had gemeld en haar werkgever het loon over de maanden april en mei 2020 niet had betaald. De arbeidsovereenkomst was aangegaan voor de duur van drie jaar, maar de werknemer had deze opgezegd per 1 juni 2020. De werkgever had de loonbetaling gestaakt, omdat zij meende dat de werknemer zonder deugdelijke grond had geweigerd om aangepaste werkzaamheden te verrichten. De werknemer stelde dat zij niet in staat was om te werken en dat de werkgever had moeten reageren op haar ziekmelding door een bedrijfsarts in te schakelen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 16 juni 2020 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever de ziekmelding van de werknemer niet had mogen weigeren en dat de loonbetaling niet had mogen worden gestaakt. De rechter benadrukte dat het aan de werkgever is om de ziekmelding te accepteren, tenzij er zwaarwegende gronden zijn om dit niet te doen. De werkgever had bovendien niet gereageerd op de e-mail van de werknemer waarin zij aangaf dat zij zich weer in staat achtte om aangepaste werkzaamheden te verrichten.
De kantonrechter concludeerde dat de werknemer een spoedeisend belang had bij haar vordering en dat de vordering in een bodemprocedure waarschijnlijk zou worden toegewezen. De rechter heeft de werkgever veroordeeld tot betaling van het achterstallige loon, inclusief vakantietoeslag, en heeft de wettelijke verhoging toegewezen. De proceskosten zijn voor rekening van de werkgever, die als de in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt.