ECLI:NL:RBROT:2020:6280

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 juni 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
8380668 VZ VERZ 20-4040
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg bepaling arbeidsovereenkomst en vernietiging ontslag

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 17 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker], en zijn werkgever, de besloten vennootschap Vierhout Klimaatbeheersing. De werknemer was in dienst getreden op 15 juli 2019 en had een arbeidsovereenkomst voor de duur van één jaar, maar de werkgever stelde dat deze van rechtswege was geëindigd op 14 januari 2020. De werknemer verzocht om vernietiging van het ontslag en om doorbetaling van zijn salaris, omdat hij van mening was dat de arbeidsovereenkomst nog steeds van kracht was. Tijdens de mondelinge behandeling op 27 mei 2020 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst in artikel 1.1 een duur van één jaar vermeldt, maar ook een automatische afloop op 14 januari 2020 zonder opzegging. Dit leidde tot een geschil over de uitleg van deze bepaling. De rechter oordeelde dat de werkgever onvoldoende bewijs had geleverd voor haar stelling dat er sprake was van een kennelijke verschrijving en dat de werknemer redelijkerwijs mocht aannemen dat de arbeidsovereenkomst voor een jaar was aangegaan. De kantonrechter heeft het verzoek van de werknemer tot vernietiging van het ontslag toegewezen, omdat het ontslag in strijd was met de wet.

Daarnaast heeft de rechter geoordeeld dat de werknemer recht had op doorbetaling van zijn salaris vanaf 15 januari 2020 tot het rechtsgeldig einde van de arbeidsovereenkomst. De wettelijke verhoging werd gematigd tot 10% en de werkgever werd veroordeeld in de proceskosten. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8380668 VZ VERZ 20-4040
uitspraak: 17 juni 2020
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats verzoeker]
verzoeker,
gemachtigde: mr. R.F. van Leeuwen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VIERHOUT KLIMAATBEHEERSING,
gevestigd te Schoonhoven en kantoorhoudende te Barendrecht,
verweerster,
gemachtigde: mr. S.A.P. Kleinveld.
Partijen worden hierna nader aangeduid als respectievelijk “ [verzoeker] ” en “Vierhout”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken:
 het verzoekschrift, tevens houdende een verzoek tot het treffen van een
voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv, met bijlagen,
  • het verweerschrift, met bijlagen;
  • de nader overgelegde productie aan de zijde van [verzoeker] ;
  • de pleitaantekeningen aan de zijde van [verzoeker] .
1.2
De mondelinge behandeling heeft in aanwezigheid van partijen plaatsgevonden op
27 mei 2020. Beide partijen hebben ter zitting hun standpunten (nader) toegelicht.
1.3
De beschikking is bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

In de onderhavige procedure zal worden uitgegaan van de volgende vaststaande feiten.
2.1
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum verzoeker] , is op 15 juli 2019 in dienst getreden bij Vierhout in de functie van Hulpmonteur Klimaattechniek.
2.2
Het laatstverdiende salaris van [verzoeker] bedraagt € 2.500,00 bruto te per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag.
2.3
In artikel 1.1. van de arbeidsovereenkomst is het volgende opgenomen:
Artikel 1: Duur van de overeenkomst en incorporatie
“1.1 De werknemer treedt met ingang van 15 juli 2019 in dienst van de werkgever voor de duur van één jaar. Het contract loopt automatisch af op 14 januari 2020 zonder dat opzegging vereist is van één van de wederzijdse partijen”.
2.4
[verzoeker] is sinds 17 september 2019 arbeidsongeschikt.
2.5
Vierhout heeft op 6 januari 2020 aan [verzoeker] medegedeeld dat de arbeidsovereenkomst na 14 januari 2020 niet verlengd zou worden.
2.6
[verzoeker] heeft op 8 januari 2020 schriftelijk aan Vierhout laten weten dat hij het niet eens is met de opzegging, omdat partijen een arbeidsovereenkomst voor de duur van één jaar zouden zijn aangegaan. [verzoeker] heeft Vierhout voorts verzocht aan de mondelinge opzegging geen gehoor te geven, dan wel deze in te trekken en hij heeft zich beschikbaar gehouden voor het hervatten van zijn werkzaamheden, voor zover hij daartoe weer geschikt zou zijn.
2.7
Vierhout heeft zich naar aanleiding van het telefonisch contact met de gemachtigde van [verzoeker] op 3 maart 2020 schriftelijk op het standpunt gesteld dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege is geëindigd, zonder dat daarvoor opzegging benodigd was.

3..Het geschil

in het verzoek ex artikel 223 Rv
3.1
[verzoeker] heeft verzocht bij wijze van voorlopige voorziening voor de duur van het geding, Vierhout te veroordelen tot betaling van het salaris van € 2.500,00 bruto per maand, te vermeerderen met vakantiebijslag en overige emolumenten vanaf 15 januari 2020 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig zal zijn geëindigd en [verzoeker] in staat te stellen om de bedongen werkzaamheden te verrichten, althans
re-integratiewerkzaamheden, indien de bedrijfsarts [verzoeker] hiertoe geschikt acht, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag dat Vierhout in gebreke blijft [verzoeker] op te roepen en hem toe te laten om de bedongen werkzaamheden te verrichten.
3.2
Het verweer van Vierhout strekt tot afwijzing van de voorlopige voorziening.
in het verzoek ex 7:681 BW
3.3
Het verzoek van [verzoeker] strekt tot vernietiging van het per 15 januari 2020 gegeven ontslag en tot het verplichten van Vierhout om [verzoeker] binnen vierentwintig uur na betekening van de te wijzen beschikking toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig
zal zijn geëindigd, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag dat Vierhout daarmee in gebreke zal blijven alsmede tot veroordeling van Vierhout tot betaling van het salaris van [verzoeker] van € 2.500,00 bruto per maand vanaf 15 januari 2020 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd, te vermeerderen met wettelijke verhoging en wettelijke rente en met veroordeling van Vierhout in de proceskosten.
Subsidiair verzoekt [verzoeker] Vierhout te veroordelen tot betaling van de aanzegvergoeding ter hoogte van € 2.500,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.4
[verzoeker] heeft tegen de achtergrond van de onder 2. weergegeven vaststaande feiten
- verkort en zakelijk weergegeven - het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd.
[verzoeker] heeft op 12 juli 2019 de door Vierhout aangeboden arbeidsovereenkomst ondertekend en hij is daarbij uitgegaan van een arbeidsovereenkomst voor de duur van één jaar. Tijdens het sollicitatiegesprek is ook uitdrukkelijk besproken dat de arbeidsovereenkomst werd aangegaan voor de duur van één jaar, te weten tot 15 juli 2020, hetgeen ook is vermeld in de eerste zinsnede van artikel 1.1 van de arbeidsovereenkomst. Vierhout is een professionele partij die de arbeidsovereenkomst heeft opgesteld, terwijl [verzoeker] geen juridische kennis heeft. In de arbeidsovereenkomst is daarnaast een proeftijdbeding opgenomen hetgeen zich niet laat verenigen met een arbeidsovereenkomst
voor de duur van een half jaar. Een onduidelijkheid over eventuele multi-interpretabele bepaling moet op grond van het contra proferentem beginsel voor risico van Vierhout komen. Dat Vierhout pas op 6 januari 2020 mondeling aan [verzoeker] te kennen heeft gegeven dat de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] na 14 januari 2020 niet zou worden verlengd heeft er alle schijn van een “kunstgreep” te zijn om van een arbeidsongeschikte werknemer af te komen. De opzegging dient dan ook te worden vernietigd.
3.5
[verzoeker] betwist voorts de inhoud van de door Vierhout overgelegde verklaringen van
[naam 1] en [naam 2] Aan beide verklaringen mag dan ook geen enkele waarde worden gehecht. Tijdens het sollicitatiegesprek van [verzoeker] was enkel de directeur
[naam 3] aanwezig. [naam 2] en [naam 1] waren daarbij niet aanwezig. De verklaring van [naam 1] is door Vierhout zelf opgesteld en is vals. [naam 1] heeft zelf via WhatsApp tegen [verzoeker] verklaard dat hij geen enkele verklaring voor Vierhout heeft opgesteld. Vierhout pleegt daarmee valsheid in geschrifte. De verklaring van [naam 2] is feitelijk onjuist en mogelijk ook vervalst of onder druk afgelegd. Dit toont de onbetrouwbaarheid en het slecht werkgeverschap van Vierhout. Vierhout heeft aangetoond bereid te zijn valsheid in geschrifte te plegen in een gerechtelijke procedure voor haar eigen gewin en ten koste van haar personeel.
3.6
Voor zover sprake mocht zijn van een arbeidsovereenkomst die op 15 januari 2020 van rechtswege zou zijn geëindigd maakt [verzoeker] op grond van artikel 7:668 lid 3 BW aanspraak op een vergoeding ten bedrage van het loon over de periode dat de aanzegverplichting niet is nagekomen. Nu Vierhout heeft nagelaten uiterlijk op 14 december 2019 aan te zeggen, is zij de aanzegvergoeding tot een bedrag van € 2.500,00 verschuldigd geworden.
3.7
Het verweer van Vierhout strekt tot afwijzing van het verzoek tot vernietiging van de opzegging en tot toewijzing van het verzoek tot toekenning van de aanzegvergoeding, met veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten.
3.8
Vierhout heeft - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende naar voren gebracht.
Tussen partijen is een arbeidsovereenkomst tot stand gekomen voor de duur van een half jaar, die van rechtswege is geëindigd op 14 januari 2020. [verzoeker] heeft via [naam 1] gesolliciteerd bij Vierhout. [naam 1] heeft destijds aangegeven dat [verzoeker] als oproepkracht in de haven werkte, maar dat hij op zoek was naar ander werk. Tijdens het sollicitatiegesprek waren naast [verzoeker] en [naam 3] [naam 1] en [naam 2] (projectleider/leidinggevende) aanwezig. Aan [verzoeker] is aangeboden bij Vierhout in dienst te treden, mede omdat [naam 1] “garant stond”. Vierhout heeft aan [verzoeker] een arbeidsovereenkomst voor de duur van een half jaar aangeboden, omdat hij geen ervaring had met airco’s. Bij goed presteren zou de arbeidsovereenkomst vervolgens met een half jaar worden verlengd. Vierhout verwijst daartoe naar de verklaringen van [naam 1] en [naam 2] .
3.9
Vierhout erkent dat in de arbeidsovereenkomst een duur van een jaar is opgenomen.
Dit betreft volgens Vierhout een kennelijke verschrijving, omdat de bepaling innerlijk tegenstrijdig is. Aangezien in de arbeidsovereenkomst expliciet de einddatum van
14 januari 2020 is opgenomen had [verzoeker] moeten begrijpen dat de arbeidsovereenkomst is aangegaan voor de duur van een half jaar. Indien dit niet uit de verklaringen van [naam 1] en [naam 2] en de einddatum van 14 januari 2020 blijkt is door [verzoeker] niets gesteld op basis waarvan hij in redelijkheid had kunnen veronderstellen dat Vierhout de duur van een jaar voorstond. Dit wordt niet anders door het enkele feit dat Vierhout niet aan haar aanzegverplichting heeft voldaan, waardoor het misverstand rondom de duur van de arbeidsovereenkomst niet in een eerder stadium is onderkend.
3.1
Nu de arbeidsovereenkomst van rechtswege is geëindigd op 14 januari 2020 ontbreekt daarmee een grond voor loonbetaling vanaf 15 januari 2020. De gevorderde wettelijke verhoging dient te worden gematigd, nu Vierhout in de veronderstelling was dat zij geen loon meer verschuldigd was. Evenmin hoeft Vierhout [verzoeker] te werk te stellen, indien en voor zover dat niet wordt verhinderd wegens ziekte. Vierhout erkent dat zij niet aan haar aanzegverplichting heeft voldaan en zij zal de aanzegvergoeding ad € 2.500,00 bruto uiterlijk 1 juni 2020 voldoen.
3.11
De overige stellingen van partijen worden - voor zover voor de uitkomst van de procedure van belang - bij de beoordeling betrokken.

4..De beoordeling

in het incident ex artikel 223 Rv
4.1
Nu in deze beschikking een finale beslissing zal worden gegeven inzake het verzoek van [verzoeker] ex artikel 7:681 BW, is er geen reden (meer) om met toepassing van artikel 223 Rv een voorlopige voorziening voor de loondoorbetaling te treffen. Een voorlopige voorziening op grond van voornoemd artikel kan immers alleen worden getroffen voor de duur van het geding en het geding zal met deze beschikking eindigen.
in het verzoek ex artikel 7:681 BW
4.2
Aan de beoordeling van het verzoek van [verzoeker] tot vernietiging van de opzegging van
15 januari 2020, alsmede het verzoek tot wedertewerkstelling en het verzoek tot betaling van
het loon gaat eerst vooraf de te beantwoorden vraag voor welke duur de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] is aangegaan. Vaststaat dat in de schriftelijke arbeidsovereenkomst in artikel 1.1
is opgenomen dat [verzoeker] met ingang van 15 juli 2019 in dienst zou treden bij Vierhout voor
de duur van één jaar, terwijl daarbij eveneens is opgenomen dat het contract automatisch
afloopt op 14 januari 2020, zonder dat daarbij opzegging is vereist. In zoverre is de bepaling in
de arbeidsovereenkomst voor meerdere interpretaties vatbaar. [verzoeker] stelt zich uitdrukkelijk op het standpunt dat partijen een arbeidsovereenkomst voor de duur van één jaar zijn aangegaan, terwijl Vierhout meent dat deze na een half jaar is geëindigd op 14 januari 2020. Hoewel
partijen twisten over de precieze uitleg van artikel 1.1 van de arbeidsovereenkomst, volgt de kantonrechter in ieder geval niet Vierhout in haar standpunt dat enkel sprake is geweest van een kennelijke verschrijving aan haar zijde. Vierhout heeft daartoe onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld en de formulering van de bepaling biedt daartoe ook onvoldoende aanknopingspunten.
4.3
Met betrekking tot het antwoord op de vraag wiens standpunt ten aanzien van de uitleg van artikel 1.1 in de arbeidsovereenkomst als juist heeft te gelden wordt overwogen dat de uitleg van de bepaling, waarin de verhouding van partijen ligt besloten, niet kan worden gegeven op grond van alleen een zuiver taalkundige uitleg van de bewoordingen daarvan, maar daarbij komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen en aan de context van de bepaling mochten toekennen en op wat zij in dat kader redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kunnen de bewoordingen van de bepaling, gelezen in de context van de arbeidsovereenkomst als geheel, wel van groot belang zijn. Bij de uitleg dienen bovendien alle relevante omstandigheden van het concrete geval te worden meegewogen (de Haviltex maatstaf).
4.4
Voor wat betreft de bedoeling van partijen bij aanvang van het dienstverband en het sollicitatiegesprek van [verzoeker] geven partijen ieder een geheel eigen lezing van de feiten. Volgens [verzoeker] is hem tijdens het sollicitatiegesprek (waarbij alleen hij en [naam 3] aanwezig zouden zijn) medegedeeld dat hij voor één jaar in dienst zou treden. Vierhout heeft aangevoerd
dat tijdens het sollicitatiegesprek in bijzijn van [naam 3] , [naam 1] en [naam 2] een contract voor een half jaar is aangeboden, omdat [verzoeker] geen ervaring had met airco’s, maar wel heel handig zou zijn. Vierhout heeft daartoe verwezen naar de door haar ingebrachte verklaringen van [naam 1] en [naam 2] , die beiden verklaren dat zij bij het sollicitatiegesprek aanwezig waren en dat [naam 3] aan [verzoeker] een contract voor een half jaar heeft geboden.
Gelet op de betwisting van [verzoeker] , alsmede zijn uitdrukkelijke stelling dat die verklaringen valselijk door Vierhout zijn opgesteld, kan van de juistheid van de door Vierhout in het geding gebrachte verklaringen niet zonder meer worden uitgegaan. Deze schriftelijke verklaringen zijn immers niet gelijk te stellen met een onder ede afgelegde getuigenverklaring. Vierhout heeft bovendien ter gelegenheid van de mondelinge behandeling verzocht de verklaring van [naam 1] in te trekken. Derhalve kan aan deze verklaring in de onderhavige procedure geen betekenis toekomen. Bovendien volgt uit de door [verzoeker] overgelegde ondertekende verklaring van [naam 1] - waarvan de authenticiteit niet door Vierhout is betwist - en de uitdraai van het tussen [verzoeker] en [naam 1] gevoerde WhatsAppgesprek, dat de door Vierhout overgelegde verklaring niet van [naam 1] afkomstig is en dat hij niet aanwezig is geweest bij het sollicitatiegesprek van [verzoeker] en derhalve ook niet heeft kunnen verklaren dat tijdens dit gesprek aan [verzoeker] een contract voor een half jaar zou zijn aangeboden. Terzijde zij nog opgemerkt dat het taalgebruik in de door Vierhout overgelegde ongetekende verklaring niet overeenkomt met het taalgebruik in de door [naam 1] ondertekende verklaring als overgelegd door [verzoeker] . Gelet hierop dient ernstig getwijfeld te worden aan de juistheid en de geloofwaardigheid van de door Vierhout overgelegde verklaring van [naam 2] , die immers heeft verklaard dat [naam 1]
welbij het sollicitatiegesprek aanwezig is geweest. Gezien deze gang van zaken zijn de stellingen van Vierhout beslist niet consistent te noemen.
4.5
Het voorgaande betekent dat op grond van de genoemde omstandigheden geen duidelijkheid kan worden verkregen omtrent de uitleg van artikel 1.1 van de arbeidsovereenkomst. Aan nadere bewijslevering zal niet meer worden gekomen, nu de meest gunstige uitleg zoals die door [verzoeker] is voorgesteld in de rede ligt. Bij gebreke van een duidelijke formulering dient de bepaling contra proferentem voor rekening van de opsteller van dat beding, dus van de werkgever, te worden uitgelegd. Die uitlegnorm hangt samen met beginsel dat bepalingen in een overeenkomst duidelijk en begrijpelijk moeten zijn opgesteld. Het was aan Vierhout als werkgever om, indien het uitdrukkelijk de bedoeling was een arbeidsovereenkomst voor de duur van zes maanden te sluiten, daarover een duidelijke bepaling in de overeenkomst op te nemen, of anderszins duidelijke afspraken te maken. [verzoeker] mocht in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs aan de formulering van de bepaling afleiden dat de arbeidsovereenkomst is aangegaan voor de duur van één jaar, dat wil zeggen tot 15 juli 2020. In de arbeidsovereenkomst is bovendien in artikel 1.2 een proeftijdbeding als bedoeld in artikel 7:652 BW opgenomen, dat naar haar aard enkel mag worden opgenomen in een arbeidsovereenkomst voor de duur van langer dan zes maanden (artikel 7:652 lid 6 sub a BW). Hoe zich dit verhoudt met het standpunt van Vierhout dat een contract voor de duur van zes maanden is aangegaan laat zich niet inzien. Vierhout heeft slechts in algemene termen ter zitting gesteld dat zij voor al haar werknemers dezelfde (model) arbeidsovereenkomst gebruikt en dat daarin dan mogelijk een foute (proeftijd-)bepaling zit, hetgeen voor rekening en risico van Vierhout moet komen. Vierhout moet geacht worden de consequenties daarvan bij de aanvang van de arbeidsovereenkomst te hebben overzien.
4.6
De conclusie luidt dan ook dat het verzoek tot vernietiging van de opzegging van 15 januari 2020 zal worden toegewezen. Er is immers sprake van opzegging in strijd met artikel 7:671 BW, zodat er grond is om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 7:681 lid 1 BW.
wedertewerkstelling
4.7
De door [verzoeker] gevorderde wedertewerkstelling zal wegens een gebrek aan belang worden afgewezen, mede gelet op het feit dat uit de eigen stellingen van [verzoeker] blijkt dat hij
nog steeds arbeidsongeschikt is, terwijl er geen concreet uitzicht op herstel is, en de arbeidsovereenkomst zal aflopen per 15 juli 2020.
doorbetaling loon
4.8
Nu de opzegging is vernietigd, duurt de arbeidsovereenkomst voort en heeft [verzoeker] recht op betaling van het (achterstallige) loon vanaf 15 januari 2020 tot het rechtsgeldig einde van de arbeidsovereenkomst.
wettelijke verhoging
4.9
Gelet op het feit dat tussen partijen sprake is van een geschil over de uitleg van een bepaling in de arbeidsovereenkomst ziet de kantonrechter aanleiding de wettelijke verhoging te matigen tot 10%. Over eventuele toekomstige salaristermijnen dient Vierhout de wettelijke verhoging van 10% te betalen, voor zover zij met die loonbetaling zodanig te laat is dat zij volgens de systematiek van artikel 7:625 BW de wettelijke verhoging verschuldigd is.
wettelijke rente
4.1
De wettelijke rente over het loon is toewijsbaar op de wijze zoals in het dictum vermeld.
aanzegvergoeding
4.11
Nu het primaire verzoek ten aanzien van de vernietiging van de opzegging wordt toegewezen zal aan de beoordeling van het subsidiaire verzoek niet meer worden toegekomen.
in alle verzoeken
4.12
Vierhout wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.
Mede gelet op de aan [verzoeker] verleende toevoeging worden deze kosten toegewezen op de wijze zoals in het dictum vermeld.

5..De beslissing

de kantonrechter:
in het incident ex artikel 223 Rv
wijst af het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening;
in het verzoek ex artikel 7:681 BW
vernietigt het per 15 januari 2020 gegeven ontslag;
veroordeelt Vierhout tot betaling aan [verzoeker] van het (achterstallige) salaris van € 2.500,00 bruto per maand vanaf 15 januari 2020 vanaf tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, te vermeerderen met 10% van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en het alsdan verhoogde bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente ingevolge artikel 6:119 BW vanaf de datum van opeisbaarheid van het salaris tot aan de dag der algehele voldoening;
in alle verzoeken
veroordeelt Vierhout in de proceskosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verzoeker]
vastgesteld op € 83,00 aan griffierecht en € 721,00 aan salaris voor de gemachtigde, welke bedragen rechtstreeks aan de gemachtigde dienen te worden voldaan;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.I. Mentink en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
829