ECLI:NL:RBROT:2020:628

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 januari 2020
Publicatiedatum
28 januari 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 807
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging intrekking en terugvordering nabestaandenuitkering wegens gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 januari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een nabestaande, en de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. Eiseres ontving sinds december 2012 een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) na het overlijden van haar echtgenoot. De Sociale Verzekeringsbank heeft echter op basis van een anonieme melding een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de uitkering, waarbij werd gesteld dat eiseres een gezamenlijke huishouding voerde met haar vriend, [naam]. Dit leidde tot de intrekking van de uitkering met terugwerkende kracht en een terugvordering van een bedrag van € 51.475,08.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Sociale Verzekeringsbank niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de stelling dat [naam] zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres van eiseres. De rechtbank oordeelt dat de verklaring van eiseres, hoewel inconsistent, niet zonder meer kan worden verworpen. Bovendien heeft de Sociale Verzekeringsbank onvoldoende onderzoek gedaan naar andere mogelijke verklaringen en heeft zij geen andere getuigen gehoord die de verklaring van eiseres konden ondersteunen. De rechtbank concludeert dat de intrekking van de uitkering en de terugvordering niet op een deugdelijke motivering zijn gebaseerd en vernietigt het bestreden besluit.

De rechtbank draagt de Sociale Verzekeringsbank op om binnen twaalf weken na deze uitspraak opnieuw te beslissen over het bezwaar van eiseres. Tevens wordt bepaald dat de Sociale Verzekeringsbank het door eiseres betaalde griffierecht vergoedt en dat de proceskosten worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en kan binnen zes weken worden aangevochten bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/807

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 januari 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te Alblasserdam , eiseres,

gemachtigde: mr. J.J. Bakker,
en

de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder,

gemachtigde: mr. P. Stahl-de Bruin.

Procesverloop

Bij besluit van 27 juli 2018 (primair besluit I) heeft verweerder het recht op nabestaandenuitkering van eiseres op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) met ingang van 1 februari 2015 ingetrokken.
Bij apart besluit van 27 juli 2018 (primair besluit II) heeft verweerder bepaald dat hij overgaat tot terugvordering van de door eiseres over de periode van 1 februari 2015 tot en met 30 juni 2018 teveel ontvangen nabestaandenuitkering tot een bedrag van € 51.475,08.
Bij besluit van 11 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiseres heeft na het overlijden van haar echtgenoot op 12 november 2012, met ingang van december 2012 een nabestaanden- en een halfwezenuitkering ontvangen. Eiseres heeft bij haar aanvraag opgegeven samen met haar twee kinderen, geboren in 1999 en in 2006, woonachtig te zijn op het adres [adres 1] te Alblasserdam (het uitkeringsadres).
1.2
Op 12 augustus 2015 heeft verweerder een anonieme melding ontvangen dat eiseres met ingang van 1 december 2014 een gezamenlijke huishouding voert met haar vriend, [naam] ( [naam] ). In de tip wordt vermeld dat [naam] onlangs de huur van zijn woning in Alblasserdam heeft opgezegd en momenteel – 2015 – op papier in Dordrecht woont. Verder meldt de tipgever dat [naam] een Ford Focus bezit en dat hij een bedrijfsauto van [naam bedrijf] heeft die dagelijks voor de deur van eiseres staat.
1.3
In de melding heeft verweerder aanleiding gezien een rechtmatigheidsonderzoek te starten. Nadat verweerder een dossieronderzoek heeft uitgevoerd en openbare bronnen heeft geraadpleegd, heeft hij in december 2015 een drietal waarnemingen verricht bij het uitkeringsadres. Uit het onderzoek blijkt dat [naam] van 23 januari 2015 tot en met 27 augustus 2015 op het adres [adres 2] te Dordrecht ingeschreven heeft gestaan en vanaf 28 augustus 2015 op het adres [adres 3] te Alblasserdam.
1.4
In 2018 heeft verweerder het dossier voor verder onderzoek in behandeling genomen waarna hij het waterverbruik van zowel het uitkeringsadres als dat van het adres van [naam] aan de [adres 3] in Alblasserdam heeft opgevraagd. Verder heeft verweerder nogmaals openbare bronnen geraadpleegd en zijn er in de periode van 28 mei 2018 tot en met 1 juni 2018 waarnemingen verricht bij zowel het uitkeringsadres als bij de woning van [naam] aan de [adres 3] in Alblasserdam.
1.5
Op 7 juni 2018 heeft verweerder een onaangekondigd huisbezoek afgelegd op het uitkeringsadres. Eiseres werd thuis aangetroffen en van het huisbezoek is een verslag gemaakt. Voorts heeft verweerder op 7 juni 2018 een buurtonderzoek verricht rondom de woning van [naam] . Er is één buur gesproken, die een ondertekende verklaring heeft afgelegd. Die verklaring is, kort samengevat, dat [naam] niet op het adres [adres 3] in Alblasserdam woont, maar bij zijn vriendin aan de [adres 1] in Alblasserdam. Op 5 juli 2018 heeft verweerder blijkens het dossier gesproken met de moeder van eiseres, die volgens het bestreden besluit eveneens een ondertekende verklaring heeft afgelegd.
2. Aan het bestreden besluit legt verweerder ten grondslag dat eiseres met ingang van 29 januari 2015 een gezamenlijke huishouding voert met [naam] . Verweerder stelt zich daarbij op het standpunt dat [naam] vanaf die datum zijn hoofdverblijf op het adres van eiseres heeft en dat zij zorg voor elkaar dragen. Eiseres heeft hiervan geen melding gemaakt en zij heeft als gevolg van dit verzuim over de periode van 1 februari 2015 tot en met 30 juni 2018 € 51.475,08 teveel aan nabestaandenuitkering ontvangen. Er is geen sprake van dringende redenen om geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering van de ten onrechte ontvangen nabestaandenuitkering.
3. Eiseres is het niet eens met het besluit. De anonieme melding is waarschijnlijk afkomstig van haar moeder, met wie zij een conflict heeft. Eiseres stelt zich op het standpunt dat [naam] niet zijn hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres. Eiseres heeft tijdens het gesprek met de medewerkers van verweerder ervaren dat hun conclusie reeds vast stond. Haar antwoorden werden vaak niet correct weergegeven. Zo heeft eiseres niet verklaard dat [naam] vier dagen per week op het uitkeringsadres is. Eiseres heeft om die reden de verklaring niet ondertekend en zij kan dan ook niet aan de verklaring worden gehouden. Daarbij heeft verweerder bewust ontlastende verklaringen van andere buren niet willen opnemen. Er is geen buurtonderzoek bij eiseres uitgevoerd. Er is alleen van één buur van [naam] een verklaring opgenomen; van andere buren van [naam] wilde verweerder geen verklaring opnemen. Het onderzoek is dus niet zorgvuldig geweest en kan daarom niet aan het bestreden besluit ten grondslag worden gelegd.
4. Voor het wettelijk kader verwijst de rechtbank naar de aan deze uitspraak gehechte bijlage.
5.1
Het recht op nabestaandenuitkering eindigt indien de nabestaande een gezamenlijke huishouding gaat voeren anders dan ten behoeve van de verzorging van een hulpbehoevende.
5.2
Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. De vraag waar iemand hoofdverblijf heeft, dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Het tweede criterium waaraan moet zijn voldaan, is dat van de wederzijdse zorg. Dit kan blijken uit een bepaalde mate van financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan het uitsluitend delen van de woonlasten en hiermee samenhangende lasten. Indien van een zodanige verstrengeling niet of slechts in geringe mate sprake is, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen in zorg voor elkaar voorzien. Een afweging van alle ten aanzien van betrokkenen gebleken feiten en omstandigheden, die niet van subjectieve aard zijn, zal bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of aan het zorgcriterium in een concreet geval is voldaan.
5.3
De rechtbank oordeelt als volgt. Eiseres vermoedt dat de melding, die in dit geval aanleiding heeft gegeven tot het onderzoek, door haar moeder is gedaan, met wie zij een moeizame relatie heeft. De rechtbank begrijpt het standpunt van eiseres zo dat zij hiermee bedoelt dat verweerder de melding niet ten grondslag heeft mogen leggen aan het onderzoek naar de rechtmatigheid van haar uitkering. Daargelaten dat de melding anoniem is gedaan en dus niet vastgesteld kan worden of de vermoedens van eiseres juist zijn, is verweerder als uitvoeringsinstantie bevoegd en ook gehouden onderzoek te doen naar de rechtmatigheid van de door hem verstrekte uitkeringen. Een anonieme melding kan aanleiding vormen om een rechtmatigheidsonderzoek te starten. De omstandigheid dat de aanleiding van een rechtmatigheidsonderzoek een anonieme melding is, ontslaat verweerder er overigens niet van, een eventueel uit dat onderzoek voortvloeiend besluit van een dragende motivering te voorzien.
5.4
Tijdens het huisbezoek op 7 juni 2018 heeft eiseres verklaard dat [naam] in het begin van 2015 alleen in het weekend bij haar verbleef. Vanaf medio 2015 bracht [naam] ook doordeweeks nachten bij eiseres door. Eiseres heeft hierover verklaard dat [naam] twee tot drie keer per week op haar adres verblijft en dan ook mee-eet. Op een later moment heeft eiseres tijdens hetzelfde gesprek verklaard dat [naam] vier dagen per week op het uitkeringsadres verblijft en dat hij de twee maanden voorafgaand aan het huisbezoek onafgebroken bij eiseres heeft verbleven omdat hij zeven weken in het gips zat. Eiseres heeft verder verklaard dat [naam] het busje van de zaak waar hij in rijdt altijd bij haar voor de deur parkeert en dat de auto waar [naam] privé in rijdt bij haar in de garage staat. In het verslag van het gesprek is te lezen dat eiseres tijdens het gesprek emotioneel wordt en aangeeft dat zij in paniek begint te raken. Zij wil vanaf dat moment niet meer verklaren hoeveel nachten [naam] op het uitkeringsadres doorbrengt. In het slot van de verklaring staat: ‘
Na doorlezing gaf mevrouw [eiseres] aan niet te willen ondertekenen omdat zij van mening is dat de verklaring dwingend werd afgelegd. Daarbij benadrukt ze dat ze wel vindt dat ze correct is behandeld.’
5.5
De rechtbank stelt vast dat het zwaartepunt voor het bewijs voor het bestaan van de gezamenlijke huishouding bij de verklaring van eiseres ligt. De verklaring doet een aantal vraagtekens rijzen. Uit het verslag valt af te leiden dat eiseres verschillende verklaringen heeft gegeven over het aantal dagen dan wel nachten dat [naam] op haar adres doorbrengt (twee tot drie; later vier; daarna heeft zij geen antwoord willen geven). Ook geeft de verklaring er blijk van dat eiseres tijdens het gesprek emotioneel werd en in paniek raakte. Tenslotte heeft eiseres de verklaring niet willen ondertekenen. Dit alles brengt naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer mee dat aangenomen moet worden dat de verklaring onder ontoelaatbare druk van de rapporteurs is afgelegd, maar wel dat, nu het bestreden besluit een belastend besluit betreft, de verklaring van eiseres door ander bewijs moet worden ondersteund.
5.6
Hierbij stuit de rechtbank erop dat het dossier geen andere verklaringen bevat die het door verweerder uit het gespreksverslag geconstateerde hoofdverblijf van [naam] op het uitkeringsadres bevestigen. Van [naam] is geen verklaring opgenomen. Buren van eiseres zijn niet gehoord. Er heeft geen onderzoek in de woning van eiseres plaatsgevonden (ook niet in de woning van [naam] ). Verweerder heeft slechts één buur van [naam] gehoord (zie 1.5). Eiseres heeft onweersproken gesteld dat er een andere buur van [naam] was, wonende aan [adres 4] te Alblasserdam, die een verklaring wilde afleggen maar niet door verweerder is gehoord. Eiseres heeft de verklaring van deze buur, inhoudend dat [naam] naar haar idee gewoon naast haar woont, ook ingebracht. Het bestreden besluit vermeldt dat deze verklaring ‘niet voldoet aan de feiten van het gedane onderzoek’. De rechtbank begrijpt verweerder zo dat hij bedoelt dat deze verklaring niet overeenkomt met de uitkomst van het onderzoek. Verweerder had echter kunnen besluiten deze buur (of andere buren) alsnog zelf te horen. Door dit achterwege te laten, heeft verweerder een ontlastende verklaring zonder goede reden buiten het onderzoek gelaten.
5.7
De andere elementen waarop verweerder het bestaan van een gezamenlijke huishouding heeft gebaseerd (onderzoek in openbare bronnen, waarnemingen) zijn grotendeels afkomstig uit het onderzoek dat verweerder in 2015 heeft verricht. Voor de vier waarnemingen die op vijf achtereenvolgende dagen in 2018 zijn verricht, heeft eiseres een verklaring gegeven ( [naam] zat in het gips), die niet door verweerder is weersproken. Daarnaast merkt de rechtbank op dat uit het dossier naar voren komt dat de woningen aan het uitkeringsadres en de [adres 3] slechts op steenworp afstand van elkaar liggen, zodat niet te snel kan worden aangenomen dat uit een waarneming van de auto van [naam] in de buurt van de woning van eiseres, afgeleid kan worden dat [naam] daarmee ook op het uitkeringsadres heeft verbleven, dan wel dat hij zijn hoofdverblijf daar heeft gehad. Voor zover verweerder het lage waterverbruik in de woning aan de [adres 3] aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, merkt de rechtbank op dat niet betwist wordt dat [naam] enkele dagen per week bij eiseres op het uitkeringsadres verblijft, waarmee een lager dan gemiddeld waterverbruik op zijn eigen adres verklaard zou kunnen worden.
5.8
Voor zover verweerder de verklaring van de moeder van eiseres aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd overweegt de rechtbank allereerst dat deze verklaring niet in het dossier zit. Verder heeft verweerder in het bestreden besluit erkend dat eiseres en haar moeder een conflict met elkaar hebben. Eén en ander blijkt mede uit de door eiseres overgelegde dreigbrief van haar moeder. Dit betekent dat niet uitgesloten kan worden dat de moeder van eiseres belang kan hebben bij het verklaren ten nadele van eiseres. In deze omstandigheden kan de verklaring van de moeder niet aan het bestreden besluit ten grondslag worden gelegd.
5.9
Verweerder heeft geen verklaring gegeven, ook niet desgevraagd, voor de lange onderbreking van het onderzoek (van augustus 2015 tot juni 2018) terwijl ervan uit moet worden gegaan dat eiseres hierdoor bemoeilijkt is in haar verweer.
6. Het voorgaande brengt mee dat uit het door verweerder verrichte onderzoek niet kan worden geconcludeerd dat [naam] in de periode van 1 februari 2015 tot en met 30 juni 2018 zijn hoofdverblijf heeft gehad op het uitkeringsadres. Verweerder heeft alleen al daarom niet aannemelijk gemaakt dat in de periode van belang sprake is geweest van een gezamenlijke huishouding. De rechtbank laat onbesproken of er is voldaan aan het criterium van wederzijdse zorg. Het bestreden besluit wordt niet gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering en is daarmee in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en draagt verweerder op binnen twaalf weken na deze uitspraak met inachtneming van deze uitspraak opnieuw te beslissen over het bezwaar van eiseres.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- ( 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op met inachtneming van deze uitspraak binnen twaalf weken een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiseres te nemen;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 47,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Spengen, rechter, in aanwezigheid van mr. N.C. Correa, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 29 januari 2020.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Wettelijk kader
Artikel 3, derde lid, van de Anw bepaalt dat van een gezamenlijke huishouding sprake is indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
Artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de Anw, bepaalt dat het recht op nabestaandenuitkering eindigt indien de nabestaande in het huwelijk treedt dan wel een gezamenlijke huishouding gaat voeren anders dan ten behoeve van de verzorging van een hulpbehoevende.
Artikel 34, eerste lid, aanhef en onder a, van de Anw, bepaalt dat onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van uitkering en terzake van weigering van uitkering, de Sociale verzekeringsbank een dergelijk besluit herziet of intrekt indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 35, 36, tweede lid, of 37 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering.
Artikel 34, tweede lid, van de Anw, bepaalt dat indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn de Sociale verzekeringsbank kan besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
Artikel 35, eerste lid, van de Anw, bepaalt - voor zover hier van belang - dat de nabestaande, het ouderloos kind en zijn wettelijke vertegenwoordiger alsmede de instelling aan welke ingevolge artikel 49 of 57 de uitkering wordt uitbetaald, verplicht zijn aan de Sociale verzekeringsbank op haar verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering of op het bedrag van de uitkering, dat wordt uitbetaald.
Artikel 53, eerste lid, van de Anw, bepaalt dat de uitkering op grond van deze wet die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 34 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door de Sociale verzekeringsbank van de nabestaande of het ouderloos kind of zijn wettelijke vertegenwoordiger, of de instelling aan welke ingevolge artikel 49 of 57 de uitkering wordt uitbetaald, wordt teruggevorderd.
Artikel 53, vijfde lid, van de Anw, bepaalt dat indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn de Sociale Verzekeringsbank kan besluiten geheel of gedeeltelijk van de terugvordering af te zien.