ECLI:NL:RBROT:2020:6279

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 mei 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
8374228 VV EXPL 20-97
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot naleving van een relatiebeding in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 mei 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Schiema B.V. en een voormalige werknemer, aangeduid als [gedaagde]. Schiema vorderde dat [gedaagde] zich zou onthouden van contacten met een concurrent, [bedrijf], op basis van een relatiebeding dat was opgenomen in zijn arbeidsovereenkomst. [gedaagde] was per 19 maart 2010 in dienst getreden bij Schiema, maar had zijn arbeidsovereenkomst opgezegd en was per 1 april 2020 in dienst getreden bij [bedrijf]. Schiema stelde dat deze indiensttreding een schending van het relatiebeding opleverde, omdat [gedaagde] tijdens zijn dienstverband bij Schiema contacten had onderhouden met [bedrijf].

De kantonrechter oordeelde dat Schiema een spoedeisend belang had bij haar vorderingen, maar dat de uitleg van het relatiebeding niet zo ver strekte dat [gedaagde] niet in dienst mocht treden bij een concurrent. De rechter concludeerde dat het relatiebeding niet bedoeld was om [gedaagde] te beletten in dienst te treden bij een relatie van Schiema, en dat er onvoldoende bewijs was dat [gedaagde] het beding had overtreden. De vordering van Schiema werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten. In reconventie werd de vordering van [gedaagde] eveneens afgewezen, omdat deze niet toewijsbaar was in kort geding.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke afspraken in arbeidsovereenkomsten, vooral met betrekking tot relatiebedingen en concurrentiebedingen, en de grenzen van de bescherming van bedrijfsgevoelige informatie.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8374228 VV EXPL 20-97
uitspraak: 28 mei 2020
vonnis in kort geding van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SCHIEMA B.V.,
gevestigd te Schiedam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. E. Wilke,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. I. Renet.
Partijen worden hierna nader aangeduid als respectievelijk “Schiema” en “ [gedaagde] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties.
1.2
De mondelinge behandeling heeft in aanwezigheid van partijen (via Skype) plaatsgevonden op 14 mei 2020. Beide partijen hebben hun standpunt (nader) toegelicht.
1.3
De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

In het kader van de onderhavige procedure zal van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.1
[gedaagde] is per 19 maart 2010 in dienst getreden bij Schiema op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in de functie van bedrijfsleider.
2.2
In een addendum bij de arbeidsovereenkomst is een relatiebeding opgenomen dat luidt als volgt:
“ Zodra het contract wordt omgezet naar een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zal het beding in werking treden. De werknemer verbindt zich dan gedurende een jaar na het einde van de arbeidsovereenkomst zich ervan te zullen onthouden contacten te leggen en/of onderhouden, zowel direct als indirect, met klanten of leveranciers”.
2.3
[gedaagde] heeft op 25 februari 2020 de arbeidsovereenkomst opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van één maand.
2.4
[gedaagde] is met ingang van 1 april 2020 in dienst getreden bij [bedrijf] te [vestigingsplaats] (hierna: [bedrijf] ) in de functie van Salesmanager Industrie.
2.5
Schiema heeft [gedaagde] per brief van 28 februari 2020 gesommeerd niet in dienst te treden bij [bedrijf] , dan wel om geen contacten (op welke wijze dan ook) met [bedrijf] te onderhouden.

3..Het geschil

in conventie
3.1
Schiema heeft gevorderd bij vonnis, zo veel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bij wijze van voorlopige voorziening, primair [gedaagde] te veroordelen om zich tot 1 april 2021 ervan te weerhouden contacten te onderhouden met [bedrijf] , waaronder onder andere verstaan dient te worden het aangaan van een arbeidsovereenkomst. Schiema heeft subsidiair gevorderd [gedaagde] te verbieden om in het kader van zijn arbeidsovereenkomst bij [bedrijf] tot 1 april 2021 contacten te onderhouden met het bedrijfsdebiet van Schiema, beide veroordelingen onder verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 per overtreding en € 500,00 per dag dat de overtreding voortduurt, een en ander met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
3.2
Tegen de achtergrond van de onder 2. weergegeven vaststaande feiten heeft Schiema
- verkort en zakelijk weergegeven - het volgende aan haar vordering ten grondslag gelegd.
De indiensttreding van [gedaagde] bij [bedrijf] levert een directe schending van het relatiebeding op. [bedrijf] is zowel klant als leverancier van Schiema en [gedaagde] onderhield vanuit zijn functie bij Schiema contacten met [bedrijf] . [gedaagde] is gedurende zijn dienstverband verantwoordelijk geweest voor de in- en verkoop en is volledig op de hoogte van het volledige bedrijfsdebiet van Schiema, inclusief prijsstellingen. Bij [bedrijf] zal [gedaagde] wederom een gelijksoortige functie gaan vervullen.
3.3
Schiema acht het relevant dat de arbeidsovereenkomst (en daarmee het relatiebeding) bij het aangaan van de arbeidsrelatie zelf door [gedaagde] is opgesteld. Een relatiebeding kan niet zo worden uitgelegd dat werknemers vrij zijn om de relaties na het einde van het dienstverband te benaderen in het kader van de zoektocht naar een nieuw dienstverband. De functie van een relatiebeding zou daarmee grotendeels teniet worden gedaan. Schiema acht voorts van belang dat [gedaagde] geen overleg met haar heeft gevoerd over zijn (voornemen tot) indiensttreding bij [bedrijf] . Schiema werd daarmee geconfronteerd met een voldongen feit.
Voor Schiema kwam de opzegging van de arbeidsovereenkomst ook als een verrassing, aangezien [gedaagde] altijd naar tevredenheid heeft gefunctioneerd en het dienstverband wat Schiema betreft had kunnen voortduren.
3.4
Schiema heeft een spoedeisend belang bij haar vorderingen, nu door de overstap van [gedaagde] het risico bestaat dat vertrouwelijke informatie omtrent het bedrijfsdebiet van Schiema kan belanden bij [bedrijf] .
3.5
Het verweer van [gedaagde] strekt tot afwijzing van de vorderingen van Schiema.
Daartoe heeft [gedaagde] - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende naar voren gebracht.
[gedaagde] zal zich in zijn nieuwe functie van Salesmanager Industrie bij [bedrijf] uitsluitend richten op het aansturen van de medewerkers die werkzaam zijn op de afdeling Industrie. [gedaagde] zal zelf geen contacten met klanten leggen of onderhouden, waardoor ook geen sprake is van overtreding van het relatiebeding. [bedrijf] en Schiema zijn hoofdzakelijk concurrenten van elkaar. Ze doen slechts af en toe - kleine - bestellingen bij elkaar. In het relatiebeding is niet opgenomen dat het [gedaagde] wordt verboden in dienst te treden bij een klant, leverancier of concurrent. [gedaagde] moest bij het aangaan van de arbeidsrelatie zelf een arbeidsovereenkomst opstellen, omdat Schiema deze niet voorhanden had. Er heeft geen nader overleg plaatsgevonden over de inhoud van de arbeidsovereenkomst. Het is in ieder geval nimmer de bedoeling van [gedaagde] geweest om zich te binden aan een concurrentiebeding. De branche waarin [gedaagde] werkzaam is, is een relatief kleine branche, waarbij verschillende bedrijven veelal bestaan uit vader/zoon verhoudingen, die allemaal relaties van elkaar zijn en waarbij wisselend sprake is van een relatie als klant, leverancier of concurrent. Het overeenkomen van een concurrentiebeding is in de rubber- en kunststofbranche bovendien niet gebruikelijk.
3.6
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat Schiema expliciet een concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst had moeten opnemen als zij van mening was dat [gedaagde] niet in dienst mocht treden bij klanten of leveranciers. [gedaagde] zou op deze manier niet in dienst mogen treden bij circa 400 klanten en 200 leveranciers, die verspreid zitten door het hele land. Dit bevat nagenoeg de hele branche, hetgeen een te grote inbreuk op het recht van vrije arbeidskeuze oplevert. Schiema heeft bovendien tot op heden geweigerd een lijst met alle klanten en leveranciers aan [gedaagde] te verstrekken. Het betreurt [gedaagde] dat Schiema hem verwijt in overtreding te zijn van het relatiebeding, terwijl hij het overeengekomen relatiebeding gewoon zal respecteren.
in reconventie
3.7
[eiser] heeft in reconventie gevorderd om primair te beslissen dat [eiser] niet gebonden is aan het relatiebeding, althans dat hij, door bij [bedrijf] in dienst te treden dat beding niet overtreedt. Voor het geval mocht worden geoordeeld dat [eiser] wél aan het beding gebonden is en dit beding door de indiensttreding bij [bedrijf] zal worden overtreden vordert [eiser] subsidiair het relatiebeding te schorsen.
3.8
[eiser] heeft - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende aan de vordering in reconventie ten grondslag gelegd:
[eiser] heeft er een groot belang bij dat het hem niet wordt verboden in dienst te treden bij [bedrijf] (én alle andere klanten en leveranciers van Schiema). Schiema lijdt geen schade en zal geen klanten verliezen door de uitdiensttreding van [eiser] en [bedrijf] zal geen positie verschaffen waarbij sprake is van onrechtmatige concurrentie. De financiële gevolgen voor [eiser] zijn groot als hij niet in dienst zou mogen treden bij [bedrijf] .
3.9
Het verweer van Schiema strekt tot afwijzing van de vordering in reconventie.

4..De beoordeling

in conventie
4.1
Voldoende is gebleken dat Schiema een spoedeisend belang heeft bij de door haar gevorderde voorzieningen, zodat zij in zoverre ontvankelijk is in haar vordering.
4.2
In dit kort geding dient, mede op basis van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht, te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van Schiema in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
4.3
Meer in het bijzonder dient de vraag te worden beantwoord hoe (de reikwijdte van) het rechtsgeldig overeengekomen relatiebeding (zoals hiervoor geciteerd onder 2.2) moet worden uitgelegd en of het [gedaagde] vrijstond in dienst te treden bij [bedrijf] . Vaststaat dat partijen bij het aangaan van de inmiddels beëindigde arbeidsovereenkomst geen concurrentiebeding, die naar haar aard betrekking heeft op de activiteiten van [gedaagde] nadat de arbeidsovereenkomst is geëindigd, zijn overeengekomen. Een relatiebeding is een bijzonder vorm van een concurrentiebeding en is naar haar aard bedoeld om te voorkomen dat een
ex-werknemer (bepaalde) relaties van zijn ex-werkgever benadert. Een dergelijk beding staat er niet aan in de weg dat een werknemer in dienst treedt bij een concurrerende onderneming of zelf een concurrerende onderneming start, zolang hij maar niet via deze onderneming de relaties van zijn voormalig werknemer benadert. Het stond [gedaagde] dan ook in beginsel vrij bij een concurrent van Schiema, waarbij hij een positieverbetering kan realiseren, in dienst te treden.
4.4
Schiema heeft - kort gezegd - aan haar vordering ten grondslag gelegd dat het relatiebeding letterlijk en ruim moet worden uitgelegd, in die zin dat [gedaagde] op geen enkele wijze dan ook contacten mag leggen of onderhouden met klanten of leveranciers en dat daaronder ook moet worden verstaan het in dienst treden bij klanten of leveranciers, teneinde te voorkomen dat bedrijfsgevoelige informatie van Schiema bij derden terechtkomt. [gedaagde] heeft betoogd dat het relatiebeding, mede in verband met het recht op vrije arbeidskeuze, niet mag worden uitgelegd als een concurrentiebeding, op grond waarvan hij niet in dienst zou mogen treden bij een klant, leverancier of concurrent van Schiema.
Met betrekking tot het antwoord op de vraag wiens standpunt ten aanzien van de uitleg van het relatiebeding als juist heeft te gelden wordt overwogen dat de uitleg van het relatiebeding, waarin de verhouding van partijen ligt besloten, niet kan worden gegeven op grond van alleen een zuiver taalkundige uitleg van de bewoordingen daarvan (hoewel die vaak van groot belang is), maar daarbij komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen en aan de context van het relatiebeding mochten toekennen en op wat zij in dat kader redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Bij die uitleg dienen alle omstandigheden van het concrete geval te worden meegewogen (de Haviltex maatstaf).
4.5
Vaststaat dat bij aanvang van het dienstverband de arbeidsovereenkomst, met daarin het relatiebeding, is opgesteld door [gedaagde] zelf, omdat een dergelijke arbeidsovereenkomst bij Schiema niet voorhanden was. [gedaagde] heeft ten aanzien van de arbeidsovereenkomst als onweersproken gesteld dat tussen partijen geen overleg over de inhoud van de arbeidsovereenkomst alsmede over de bedoeling van partijen met betrekking tot het relatiebeding heeft plaatsgevonden. Door [gedaagde] is uitdrukkelijk aangevoerd dat hij zich nimmer heeft laten willen beperken in zijn vrije arbeidskeuze door middel van een concurrentiebeding, terwijl Schiema ter gelegenheid van de mondelinge behandeling slechts in algemene termen heeft toegelicht dat zij het relatiebeding, dat het eerste jaar niet geldig zou zijn, op dat moment voldoende heeft geacht. Op grond van het voorgaande komt de kantonrechter tot het voorlopig oordeel dat partijen enkel als bedoeling hebben gehad een relatiebeding overeen te komen, en niet een concurrentiebeding. Uit de tekst van het relatiebeding kan evenmin redelijkerwijs worden afgeleid dat het beding heeft beoogd te voorkomen dat [gedaagde] bij een relatie van Schiema in dienst zou treden. Dit geldt temeer gezien de algemene bewoordingen van het relatiebeding. Als de lezing van Schiema zou worden gevolgd zou dit immers betekenen dat [gedaagde] niet in dienst zou mogen treden bij welke relatie van Schiema dan ook, ongeacht de aard en de omvang van die leverancier of klant en zonder enige geografische beperking. De door Schiema voorgestane uitleg getuigt van een te ruime lezing van het relatiebeding. Voor zover de uitleg van het relatiebeding leidt tot onduidelijkheid komt dit bovendien voor rekening en risico van Schiema zelf. Schiema heeft het initiatief bij het opstellen van de arbeidsovereenkomst en daarmee ook het onderhavige beding geheel bij [gedaagde] gelegd. Voor zover Schiema van mening was geweest dat [gedaagde] na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst niet in dienst mocht treden bij een concurrent of een relatie, dan had zij uitdrukkelijk een concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst moeten opnemen, een en ander zoals [gedaagde] terecht stelt. Schiema heeft dit nagelaten en zij wordt als werkgeefster geacht vooraf de consequenties daarvan te hebben overzien.
4.6
Uit de door Schiema ter zitting gegeven cijfermatige onderbouwing, die niet door Schiema is betwist, kan worden afgeleid dat Schiema slechts incidenteel en op kleine schaal zaken doet met [bedrijf] . Voor wat betreft de onderlinge verhoudingen tussen Schiema en [bedrijf] is door Schiema bovendien nog nader toegelicht dat door een verschuiving van de bedrijfsactiviteiten van [bedrijf] zij meer en meer een concurrent van Schiema is geworden. De kantonrechter acht het voorts van belang dat op geen enkele wijze is gebleken dat [gedaagde] gedurende het dienstverband met [bedrijf] sinds 1 april 2020 het relatiebeding heeft overtreden, in die zin dat hij (andere) relaties van Schiema heeft benaderd. Door Schiema zijn daartoe onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld. [gedaagde] heeft herhaaldelijk aangevoerd dat hij het relatiebeding zal respecteren en dat hij in zijn nieuwe functie als Salesmanager Industrie bij [bedrijf] geen contacten met klanten (van Schiema) zal onderhouden. De kantonrechter ziet geen aanleiding te twijfelen aan de toezeggingen van [gedaagde] .
4.7
Uit de stellingen van Schiema begrijpt de kantonrechter dat Schiema niet zo zeer geen vertrouwen heeft in de toezeggingen van [gedaagde] , maar dat zij - en dat is kennelijk het belangrijkste punt - meer moeite heeft met de handelwijze van [bedrijf] . Hoewel het [gedaagde] had gesierd als hij zijn voornemen om bij [bedrijf] in dienst te treden wel vooraf aan Schiema kenbaar had gemaakt, mede gelet op de door hem zelf gestelde onderlinge verhoudingen binnen de branche, biedt dit nalaten geen grond om het relatiebeding zo uit te leggen dat het [gedaagde] verbiedt in dienst te treden bij [bedrijf] . Het voorgaande neemt niet weg dat er grenzen zitten aan de vrijheid van [gedaagde] (en daarmee [bedrijf] ), in die zin dat [gedaagde] ook zonder concurrentiebeding Schiema geen onrechtmatige concurrentie mag aandoen. Schiema heeft immers evident belang bij bescherming van haar bedrijfsdebiet en bij het voorkomen dat bedrijfsgevoelige informatie bij derden terechtkomt.
4.8
Alles afwegende acht de kantonrechter het voorshands onvoldoende aannemelijk dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat Schiema [gedaagde] kan houden aan het relatiebeding op de wijze waarop Schiema met haar vordering voor ogen heeft. De conclusie luidt dan ook dat de primaire vordering niet toewijsbaar is. Voor toewijzing van de subsidiaire vordering bestaat evenmin aanleiding, mede gelet op hetgeen hiervoor onder 4.6 is overwogen en deze vordering daarnaast onvoldoende is bepaald.
4.9
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt Schiema in de proceskosten veroordeeld.
in reconventie
4.1
De primaire vordering van [eiser] om te beslissen dat hij niet gebonden is aan het relatiebeding, althans dat hij het beding niet overtreedt door de indiensttreding bij [bedrijf] is niet toewijsbaar. Een dergelijke beslissing zou neerkomen op een verklaring voor recht en een dergelijke vordering kan in kort geding niet worden toegewezen.
4.11
De vordering tot schorsing van het concurrentiebeding is ingesteld onder de voorwaarde dat in conventie zal worden geoordeeld dat [eiser] wél aan het beding gebonden is en hij het beding zou overtreden door bij [bedrijf] in dienst zou treden. Gelet op de beslissing in conventie is de voorwaarde niet vervuld. Aan de bespreking en de beoordeling van de subsidiaire vordering zal dan ook niet meer worden toegekomen.
4.12
[eiser] moet als de in het ongelijk gestelde partij in reconventie worden aangemerkt. Nu door Schiema geen afzonderlijke proceshandelingen zijn verricht worden de proceskosten in reconventie vastgesteld op nihil.

5..De beslissing

de kantonrechter, rechtdoende in kort geding:
in conventie
wijst af de vordering van Schiema;
veroordeelt Schiema in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 721,00 aan salaris voor de gemachtigde;
in reconventie
wijst af de vordering van [eiser] ;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Schiema begroot op nihil;
in conventie en in reconventie
verklaart dit vonnis ten aanzien van de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.I. Mentink en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
829