Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..[gedaagde 1] , handelend onder de naam [handelsnaam] ,
1..Het verloop van de procedure
- de dagvaarding, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties, van [gedaagde 1] ;
- de conclusie van repliek tevens akte vermeerdering van eis, met producties;
- de conclusie van dupliek, met producties;
- de brief van 19 mei 2020 van de gemachtigde van [gedaagde 1] ;
- de akte van [eiseres] .
2..De vaststaande feiten
3..Het geschil
direct een uitdraai kon maken van de uren die ze nu werkte’ en dat hij, zo blijkt uit de ‘rapportage melding’ van 12 december 2013 (productie 10 [eiseres] ), toen heeft gemeld te beschikken over documenten ten aanzien van [eiseres] en ook een kasboek kan leveren. Bij overlegging van de weekstaten, de uitdraai en het kasboek zou het mogelijk zijn geweest de omvang van de door [eiseres] gewerkte uren te bepalen en zou de loonvordering geheel zijn toegewezen. Indien dan toch genoemd bewijs aan [eiseres] was opgedragen, dan zou zij ook in goede bewijspositie hebben verkeerd, omdat het opsporen van haar cursisten dan eenvoudiger was geweest. Indien zij dan een omvang van 65 uur per maand had kunnen bewijzen, zou de loonvordering overeenkomstig dat aantal zijn toegewezen en zou de herziening/terugvordering van de gemeente Rotterdam over deze maanden grotendeels zijn komen te vervallen omdat [eiseres] daarmee voldoende gegevens aan de gemeente had kunnen verschaffen om het recht op aanvullende bijstand in de genoemde maanden van herziening/terugvordering vast te stellen.
4..De beoordeling
- dat [eiseres] volgens de bestuursrechtelijke rapportage van de gemeente Rotterdam van 14 april 2014 (productie 2 [gedaagde 1] ) tegenover de gemeente heeft verklaard dat zij geen kopieën heeft gemaakt van de volgens haar bij [naam 1] ingeleverde statusformulieren,
- dat zij volgens diezelfde rapportage heeft verklaard niet te kunnen aangeven wanneer zij in 2012 en 2013 exact heeft gewerkt voor [naam 1] , waarbij de kantonrechter met [gedaagde 1] overigens is opgevallen dat [eiseres] in de loonvorderingsprocedure uitdrukkelijk heeft gesteld dat zij gemiddeld 15 uur per week ofwel 65 uur per maand voor [naam 1] werkzaamheden als rijinstructrice verrichtte,
- dat [gedaagde 1] bij brief van 7 augustus 2014 de boekhouder van [naam 1] namens [eiseres] heeft verzocht om salarisspecificaties en jaaropgaven over 2012 en 2013 en dat die boekhouder daarop bij brief van 14 augustus 2014 heeft geantwoord dat zij in die jaren geen lonen voor de rijschool van [naam 1] heeft verwerkt en dat [eiseres] haar dan ook onbekend is (productie 3 [gedaagde 1] ),
- dat [eiseres] volgens het verslag van de hoorzitting in de bezwaarprocedure (zie 2.3) ondanks dat haar dat expliciet werd gevraagd, niet duidelijk was over de periode die ze voor [naam 1] in de jaren 2012 en 2013 heeft gewerkt, dat ze heeft beweerd dat ze pas per oktober 2012, na het tekenen van het nulurencontract, begonnen was met haar werkzaamheden maar ook erkend heeft dat ze al eerder was begonnen,
- dat [eiseres] volgens dat verslag elkaar tegensprekende verklaringen heeft afgelegd,
- dat [eiseres] , ook volgens dat verslag, enerzijds heeft verklaard dat zij steeds een dusdanig aantal uren werkte dat haar verdiensten nooit boven de bijstandsnorm uitkwamen maar ook dat ze nooit echt naar de uitkeringsspecificaties keek,
- dat [eiseres] , eveneens volgens dat verslag, verklaard heeft niet te beschikken over een eigen administratie van haar werkzaamheden voor [naam 1] en ook geen agenda heeft bijgehouden, en
- dat [eiseres] , volgens de kantonrechter in de procedure tegen [naam 1] (zie 2.11), in zijn onherroepelijk geworden eindvonnis, zichzelf heeft tegengesproken, nu zij tegenover de gemeente Rotterdam heeft verklaard dat zij ook wel eens weken niet bij [naam 1] heeft gewerkt en dat de redenen die zij genoemd heeft om op die verklaring terug te komen naar het oordeel van die kantonrechter weinig overtuigend zijn.