In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 3 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en zijn werkgever, de Rotterdamse Electrische Tram N.V. (RET). De werknemer vorderde schadevergoeding en de toekenning van drie roostervrije dagen die hij volgens hem niet had ontvangen over de jaren 2015, 2016 en 2017. De werknemer was sinds 1985 in dienst bij RET en werkte als controleur openbaar vervoer. Hij stelde dat hij recht had op minimaal 129 roostervrije dagen per jaar op basis van de Werk- en Rusttijden Regeling (WRR) en dat hij in de jaren 2015 tot en met 2017 te weinig roostervrije dagen had gekregen. RET betwistte deze vordering en stelde dat de werknemer in die jaren meer roostervrije dagen had ontvangen dan het minimumaantal. De kantonrechter oordeelde dat de senioren-uren, die voortvloeien uit de seniorenregeling van RET, niet meegeteld mochten worden bij de berekening van het aantal roostervrije dagen. De rechter concludeerde dat de werknemer inderdaad recht had op de drie gemiste roostervrije dagen en dat deze niet verrekend mochten worden met te weinig gewerkte uren. RET werd veroordeeld in de proceskosten van de werknemer.