ECLI:NL:RBROT:2020:6254

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 juli 2020
Publicatiedatum
15 juli 2020
Zaaknummer
8243304 CV EXPL 19-54780
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betwisting van een derdenverklaring door beslaglegger met tegenbewijslevering

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, is er een betwisting van een derdenverklaring die is afgelegd door de gedaagde in het kader van een executoriaal derdenbeslag. De eiseres, die alimentatie vordert van haar ex-partner, heeft op 26 september 2019 derdenbeslag gelegd onder de gedaagde, die handelt onder twee handelsnamen. De gedaagde heeft verklaard dat er geen rechtsverhouding bestaat tussen haar en de ex-partner van de eiseres, maar de eiseres betwist deze verklaring en stelt dat de ex-partner werkzaamheden verricht voor het bedrijf van de gedaagde. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde niet voldoende bewijs heeft geleverd om haar verklaring te onderbouwen en heeft de gedaagde toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling, waarbij de gedaagde de mogelijkheid heeft om bewijs te leveren dat haar verklaring ondersteunt. De kantonrechter heeft ook benadrukt dat het belang van de alimentatiebetaling voor zowel de eiseres als het minderjarige kind groot is, en dat de ex-partner tot nu toe geen alimentatie heeft betaald.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8243304 CV EXPL 19-54780
uitspraak: 10 juli 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres,
gemachtigde: gerechtsdeurwaarder M.J.F. Bakkers te Sittard (gemeente Sittard-Geleen),
tegen
[gedaagde],
handelend onder de naam [handelsnaam 1],
tevens handelend onder de naam [handelsnaam 2],
wonende en zaakdoende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. R. Zantman te Krimpen aan den IJssel.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiseres] ” en “ [gedaagde] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen.
  • het exploot van dagvaarding van 17 december 2019, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek.
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten.
2.1
Bij beschikking van de rechtbank Limburg (zittingsplaats Roermond) van 16 oktober 2013 is de echtscheiding uitgesproken tussen [eiseres] en de heer [naam] (hierna: [naam] ) en is [naam] veroordeeld tot betaling van alimentatie ten behoeve van het minderjarige kind van [eiseres] en [naam] , zoals opgenomen in het aan de beschikking gehechte en van die beschikking deel uitmakende ouderschapsplan.
2.2
Voornoemde beschikking is op 18 april 2019 (bij gebreke van een bekende woon- en/of verblijfplaats middels een openbaar exploot) aan [naam] betekend, met het gelijktijdige bevel om (binnen twee dagen) aan de inhoud daarvan te voldoen.
De achterstallige kinderalimentatie bedraagt € 9.881,64, berekend over de periode van
1 januari 2014 tot en met 1 april 2019.
2.3
Doordat betaling van bovengenoemd bedrag uitbleef, heeft [eiseres] op 26 september 2019 executoriaal derdenbeslag gelegd onder [gedaagde] ten laste van [naam] .
2.4
Op 4 oktober 2019 is het (proces-verbaal van het) derdenbeslag (bij gebreke van een bekende woon- en/of verblijfplaats middels een openbaar exploot) aan [naam] betekend.
2.5
[gedaagde] heeft op 18 oktober 2019 een verklaring afgelegd in de zin van artikel 476a Rv.
Hierin heeft [gedaagde] verklaard dat er tussen haar en [naam] geen enkele rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan, uit hoofde waarvan [naam] op het tijdstip van het beslag nog iets van [gedaagde] had te vorderen, nu te vorderen heeft of nog te vorderen kan krijgen.

3..De vordering

3.1
[eiseres] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot het binnen 8 dagen na deze uitspraak doen van een deugdelijke onderbouwing van haar gerechtelijke verklaring, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag indien [gedaagde] daarmee in gebreke blijft, alsmede tot betaling/afgifte aan [eiseres] van hetgeen volgens de vaststelling door de kantonrechter uit hoofde van het derdenbeslag van 26 september 2019 aan [eiseres] zal blijken toe te komen, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2
Aan haar vordering heeft [eiseres] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd. [eiseres] betwist de juistheid van de door [gedaagde] afgelegde derdenverklaring, zoals bedoeld in artikel 477a lid 2 Rv. [naam] verricht diverse werkzaamheden voor het bedrijf van [gedaagde] . Het kan niet anders dan dat [gedaagde] uit hoofde van de tussen haar en [naam] bestaande rechtsverhouding betalingen verricht aan [naam] voor de door hem verrichte werkzaamheden. Gelet hierop dient [gedaagde] (alsnog) een deugdelijk onderbouwde gerechtelijke verklaring te doen van de vorderingen die door het derdenbeslag zijn getroffen en tot betaling aan [eiseres] van hetgeen aan haar toekomt met betrekking tot de door [naam] onbetaald gelaten kinderalimentatie.

4..Het verweer

[gedaagde] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van [eiseres] wegens de niet-ontvankelijkheid dan wel de ongegrondheid daarvan, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten. [gedaagde] heeft daartoe - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende aangevoerd. De door [gedaagde] afgelegde derdenverklaring is juist. Omdat [gedaagde] en [naam] zijn bevriend, verricht [naam] klussen voor het (beginnend) bedrijf van [gedaagde] . Het klopt dat die klussen zich in de publiciteit afspelen en dat het er daardoor op lijkt dat [naam] in dienst is van het bedrijf van [gedaagde] . Dat is echter niet het geval. [naam] verricht geen betaalde werkzaamheden. Verwezen wordt naar de bij conclusie van antwoord overgelegde stukken.

5..De beoordeling van de vordering

5.1
Voorop gesteld moet worden dat [gedaagde] is gedagvaard binnen de in artikel 477a lid 2 Rv voorgeschreven termijn van twee maanden na ontvangst van de derdenverklaring door [eiseres] . [eiseres] is dan ook ontvankelijk in haar vordering.
5.2
Ter beoordeling staat allereerst de vraag of de door [gedaagde] ingevolge artikel 476a Rv afgelegde derdenverklaring van 18 oktober 2019 aan de vereisten van artikel 476a lid 2 juncto 476b lid 2 Rv voldoet. De kantonrechter oordeelt als volgt.
5.2.1
Ingevolge voormelde artikelen dient de derde-beslagene zijn of haar verklaring met redenen te omkleden en moet de verklaring zo veel mogelijk vergezeld gaan van afschriften van tot staving dienende bescheiden. Tussen partijen is niet in geschil dat [naam] diverse werkzaamheden verricht voor het bedrijf van [gedaagde] , die aanvankelijk onder de bedrijfsnaam [handelsnaam 1] handelde en thans handelt onder de naam [handelsnaam 2] (gericht op e-mailmarketing). Dit wekt op zijn minst de schijn op dat een rechtsverhouding bestaat tussen [gedaagde] en [naam] , uit hoofde waarvan [gedaagde] iets verschuldigd is of zal worden aan [naam] . Reeds gelet hierop had het met het oog op de hiervoor vermelde, door de wet aan een derdenverklaring te stellen, eisen op de weg van [gedaagde] gelegen om de verklaring in ieder geval met redenen te omkleden en van de nodige onderbouwing te voorzien. [gedaagde] heeft dat echter niet gedaan. Integendeel. Zij heeft geen enkele uitleg of onderbouwing bij haar verklaring verstrekt. Geoordeeld moet daarom worden dat de verklaring niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Het is dan ook begrijpelijk dat [eiseres] de juistheid van de verklaring heeft betwist en [gedaagde] in rechte heeft betrokken.
5.3
[gedaagde] heeft (eerst) in deze procedure een uittreksel van de Kamer van Koophandel (hierna: KvK) van [handelsnaam 1] / [handelsnaam 2] en een jaarrekening van [handelsnaam 2] overgelegd met betrekking tot de periode van 4 mei 2018 tot en met het jaar 2019, kennelijk ter onderbouwing van haar eerdere buitengerechtelijke verklaring. De kantonrechter begrijpt een en ander aldus dat [gedaagde] hiermee een gerechtelijke verklaring in de zin van artikel 477a lid 2 Rv heeft afgelegd. In zoverre heeft [gedaagde] voldaan aan de daarop gerichte vordering van [eiseres] . [eiseres] heeft echter gesteld dat die verklaring van [gedaagde] nog altijd niet correct is en dat op basis van de door haar aangedragen feiten en omstandigheden ervan uit moet worden gegaan dat [naam] betaalde werkzaamheden voor het bedrijf van [gedaagde] verricht. [gedaagde] heeft dat weersproken en daartoe aangevoerd dat de klussen die [naam] voor het bedrijf van [gedaagde] verricht niet door haar vergoed worden. In beginsel rust op [eiseres] de bewijslast dat de verklaring van [gedaagde] niet klopt en dat [naam] betaalde werkzaamheden voor (het bedrijf van) [gedaagde] verricht.
5.3.1
[eiseres] heeft ter onderbouwing van haar stelling diverse stukken overgelegd.
Op de LinkedIn-pagina van [naam] is vermeld dat hij werkzaam is voor [handelsnaam 1] en ook op de door [eiseres] overgelegde ledenlijst van BNI Capelle aan den IJssel, een zakelijke netwerkorganisatie, is [naam] vermeld onder de bedrijfsnaam [handelsnaam 1] / [handelsnaam 2] . Ook het adres waarop het bedrijf in de KvK is ingeschreven ( [adres] ) en het telefoonnummer van het bedrijf ( [telefoonnummer] ) is daarbij vermeld.
Daarnaast heeft [eiseres] stukken overgelegd waaruit onder andere blijkt dat [naam] presentaties geeft namens [handelsnaam 1] / [handelsnaam 2] en dat hij daarin ook de naamswijziging bekend heeft gemaakt van [handelsnaam 1] naar [handelsnaam 2] .
Verder heeft [eiseres] een uittreksel uit de KvK overgelegd waaruit blijkt dat [naam] in het verleden eigenaar was van het bedrijf handelend onder de naam [handelsnaam 3] en dat dat bedrijf wegens opheffing reeds is uitgeschreven per 13 september 2018. Op 27 maart 2018 heeft [naam] een nieuwsbericht gepubliceerd, waarin “ [handelsnaam 3] nu ook [handelsnaam 1] ” is vermeld en als bedrijfsnaam [handelsnaam 1] wordt gebruikt.
5.3.2
Uit de door [eiseres] overgelegde stukken blijkt dat [naam] uitdrukkelijk naar de buitenwereld uitdraagt dat hij werkzaam is voor het bedrijf van [gedaagde] . [naam] is kennelijk het “gezicht” van het bedrijf van [gedaagde] en hij is daar ook zeer nauw bij betrokken. [gedaagde] heeft (de juistheid van) hetgeen hiervoor onder 5.3.1 is vermeld niet betwist. Zij heeft bij conclusie van dupliek ook erkend dat de werkzaamheden die [naam] voor het bedrijf van [gedaagde] verricht veelal een “publicitair” karakter hebben en dat het daardoor lijkt dat hij in dienst is bij [gedaagde] .
De kantonrechter is van oordeel dat het er op zijn minst de schijn van heeft dat [naam] betaalde werkzaamheden voor het bedrijf van [gedaagde] verricht. [gedaagde] heeft zich weliswaar op het standpunt gesteld dat [naam] niet in dienst is van haar bedrijf, maar dat neemt niet weg dat er diverse andere (ook mondelinge) rechtsverhoudingen mogelijk kunnen zijn uit hoofde waarvan [naam] voor zijn werkzaamheden wordt betaald.
In tegenstelling tot wat [gedaagde] heeft aangevoerd, kan op basis van de door haar overgelegde jaarrekening van [handelsnaam 2] niet worden opgemaakt dat zij niet in staat is om [naam] voor zijn werkzaamheden te betalen. Uit die jaarrekening blijkt dat in 2019 een (netto)omzet van € 23.452,00 is behaald, terwijl [gedaagde] zelf heeft gesteld dat zij daarnaast nog inkomsten heeft uit dienstbetrekking. Op die omzet strekken weliswaar nog diverse kosten in mindering, maar uit de jaarrekening blijkt dat een aanzienlijk deel van die kosten bestaat uit reclame- en representatiekosten en verkoop- en algemene kosten. Zoals hiervoor reeds is overwogen, heeft [gedaagde] ook erkend dat de werkzaamheden door [naam] juist een “publicitair” karakter hebben en dus daarmee verband kunnen houden. De jaarrekening
van het bedrijf kan daarom niet tot het oordeel leiden dat [naam] “dus” niets ontvangt voor zijn werkzaamheden. [gedaagde] heeft ook geen enkel inzicht geboden op welke wijze [naam] , voor zover hij de werkzaamheden volledig om niet verricht, dan in staat is om in zijn levensonderhoud te voorzien, zeker niet nu zijn voormalige eigen bedrijf lijkt te zijn opgegaan in het bedrijf van [gedaagde] .
5.4
Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen is de kantonrechter van oordeel dat voorshands bewezen is, dat wil zeggen behoudens door [gedaagde] te leveren tegenbewijs, dat [naam] een (financiële) tegenprestatie ontvangt voor zijn werkzaamheden voor het bedrijf van [gedaagde] . [gedaagde] heeft een bewijsaanbod gedaan. De kantonrechter laat [gedaagde] daarom toe tot het tegenbewijs als hierna in het dictum omschreven.
Indien [gedaagde] niet slaagt in de (tegen)bewijslevering, moet worden geoordeeld dat (ook) de gerechtelijke verklaring niet juist is. [gedaagde] is in dat geval als derde-beslagene (in beginsel) gehouden tot betaling aan [eiseres] van een nog te bepalen bedrag.
De kantonrechter overweegt overigens nog dat nu de veroordeling van [naam] bij beschikking van 16 oktober 2013 ziet op de betaling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het minderjarige kind van [eiseres] en [naam] , zowel [eiseres] als het kind een groot belang hebben dat die bijdrage wordt voldaan. Op basis van de thans voorliggende gegevens ziet het ernaar uit dat [naam] de kinderalimentatie nog nooit heeft betaald.
5.5
Iedere verdere beslissing zal in dit stadium van de procedure worden aangehouden.

6..De beslissing

De kantonrechter:
alvorens verder te beslissen:
laat [gedaagde] toe tot het leveren van het tegenbewijs met alle middelen rechtens van de voorshands als juist aangenomen stelling dat zij iets aan [naam] verschuldigd is
voor de werkzaamheden die hij voor (het bedrijf van) [gedaagde] verricht;
verwijst de zaak naar de rolzitting van
woensdag 5 augustus 2020 te 14.30 uurteneinde
[gedaagde] in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten of zij dit tegenbewijs wenst te leveren en,
  • indien zij dat wil doen door schriftelijke bewijsstukken, zij die dan dadelijk bij die akte in het geding dient te brengen;
  • indien zij getuigen wenst voor te brengen, zij in die akte opgave dient te doen van het aantal door haar voor te brengen getuigen met de verhinderdata aan beide zijden in de periode augustus tot en met november 2020, zodat onmiddellijk ter zitting een datum voor het getuigenverhoor kan worden bepaald. De schriftelijke reactie dient in tweevoud ingestuurd te worden en uiterlijk op
bepaalt dat eventuele getuigenverhoren (in beginsel) zullen plaatsvinden in het gerechtsgebouw aan het Wilhelminaplein 100 te Rotterdam voor na te noemen kantonrechter.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Vroom en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
764/44240