ECLI:NL:RBROT:2020:6245

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 juni 2020
Publicatiedatum
15 juli 2020
Zaaknummer
8183234 CV EXPL 19-50641
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van huurachterstand door verhuurder

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 12 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Woonstad Rotterdam (eiseres) en een gedaagde die handelt onder een handelsnaam. De eiseres vorderde een bedrag van € 1.747,24 aan huurachterstand, vermeerderd met wettelijke rente, van de gedaagde, die in persoon procedeerde. De huurovereenkomst tussen partijen was aangegaan voor een periode van vijf jaar, van 1 december 2017 tot en met 30 november 2022, waarbij de gedaagde maandelijks een huurprijs van € 873,57 verschuldigd was. De eiseres stelde dat de gedaagde tekort was geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst door een huurachterstand te laten ontstaan, die op dat moment € 1.747,14 bedroeg.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde weliswaar betalingsbewijzen heeft overgelegd, maar dat deze slechts betrekking hadden op een latere periode en niet op de huurachterstand die was ontstaan sinds 1 november 2018. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde tekortgeschoten was in de nakoming van de betalingsregeling die was afgesproken en dat de huurachterstand daardoor geheel opeisbaar was geworden. De kantonrechter heeft de vordering van Woonstad toegewezen en de gedaagde veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige betaling van huur en de gevolgen van wanbetaling voor de huurder. De kantonrechter heeft de gedaagde ook in de proceskosten veroordeeld, wat gebruikelijk is in gevallen waar de gedaagde in het ongelijk wordt gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8183234 CV EXPL 19-50641
uitspraak: 12 juni 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting Woonstad Rotterdam,
gevestigd en kantoorhoudende te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V. te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
handelend onder de naam [handelsnaam] ,
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als “Woonstad” en “ [gedaagde] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 14 november 2019, met producties;
  • de schriftelijke reactie van [gedaagde] ;
  • de conclusie van repliek tevens houdende vermindering en vermeerdering van eis, met producties;
  • de nadere reactie middels een e-mail van [gedaagde] , met productie.
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten.
2.1
Woonstad heeft middels een huurovereenkomst aan [gedaagde] verhuurd een bedrijfsruimte, gelegen aan de [adres] (hierna: het gehuurde). De huurovereenkomst is aangegaan voor de duur van vijf jaar, van 1 december 2017 tot en met 30 november 2022.
2.2
[gedaagde] is aan Woonstad op basis van deze huurovereenkomst maandelijks bij vooruitbetaling een huurprijs van laatstelijk € 873,57 verschuldigd.

3..Het geschil

3.1
Woonstad heeft – na wijziging van eis – gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen haar te betalen een bedrag van € 1.747,24 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 1.747,14 vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2
Aan haar vordering heeft Woonstad - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag gelegd dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst door, ondanks daartoe te zijn aangemaand, een huurachterstand te laten ontstaan die berekend tot en met maart 2020 € 1.747,14 bedraagt. Daarnaast maakt Woonstad op grond van artikel 6:119 BW aanspraak op vergoeding van de wettelijke rente over een bedrag van € 1.747,14 vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening. De reeds verschenen rente bedraagt € 0,10. Door de wanbetaling aan de zijde van [gedaagde] zag Woonstad zich genoodzaakt haar vordering ter incasso uit handen te geven en een gerechtelijke procedure te starten. De proceskosten dienen daarom voor rekening van [gedaagde] te komen.
3.3
[gedaagde] heeft – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – uiteindelijk aangevoerd dat alle achterstallige huurpenningen zijn voldaan. Ongeveer twee jaar geleden heeft [gedaagde] met Woonstad afgesproken dat de huurprijs in iedere maand verspreid over diezelfde maand betaald mag worden en dat gaat tot nu toe goed. Vanwege het feit dat er geen huurachterstand is, dient Woonstad de nodeloos gemaakte proceskosten te dragen.
3.4
De overige stellingen van partijen worden – indien relevant – in de beoordeling besproken.

4..De beoordeling

4.1
Ten aanzien van de door Woonstad gestelde huurachterstand overweegt de kantonrechter het volgende. Ter onderbouwing van haar vordering heeft Woonstad een specificatie van de huurachterstand overgelegd van de periode 1 november 2018 tot en met 1 maart 2020. Hieruit valt op te maken dat er al sinds 1 november 2018 een huurachterstand is ontstaan, welke is opgelopen tot een bedrag van € 1.747,14 in maart 2020. [gedaagde] heeft bij zijn verweer weliswaar betalingsbewijzen overgelegd, maar deze zien slechts op de periode vanaf 1 januari 2019 tot en met 1 mei 2020. [gedaagde] heeft sinds januari 2019 frequent betalingen aan Woonstad verricht, maar niet is gebleken of de huurachterstand, ontstaan sinds 1 november 2018, is afbetaald. Derhalve wordt uitgegaan van de juistheid van de vordering van Woonstad.
4.2
Op 8 april 2019 heeft Woonstad met [gedaagde] een betalingsregeling afgesproken via een e-mail. Hierin staat het volgende vermeld.
“Ik heb een regeling aangemaakt voor de achterstand van € 100,00 per maand ingaande April 2019. Als u meer kunt betalen is dat uiteraard ook goed. U kunt ons altijd via de mail op de hoogte houden”.
Uit deze e-mail blijkt dat de betalingsregeling enkel ziet op de destijds ontstane huurachterstand, maar – mede gelet op de betaalbewijzen van [gedaagde] – wordt (bijna) niet de ontstane huurachterstand, maar de lopende huur in deeltermijnen voldaan. Dit gegeven brengt met zich dat [gedaagde] tekortgeschoten is in de nakoming van de betalingsregeling, waardoor de huurachterstand ook geheel opeisbaar is geworden.
4.3
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat aan hoofdsom een bedrag van € 1.747,14 wordt toegewezen.
4.4
Gelet op het bepaalde in artikel 6:29 BW is de kantonrechter niet gerechtigd om een betalingsregeling vast te stellen voor de lopende huurtermijnen zonder toestemming van Woonstad. Die toestemming is in deze procedure niet gegeven. Voor het treffen van een betalingsregeling met Woonstad wordt [gedaagde] verwezen naar de gemachtigde van Woonstad.
4.5
De verschenen wettelijke rente bedraagt € 0,10 en wordt - als niet weersproken - toegewezen. De wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding wordt toegewezen op de wijze zoals hierna vermeld.
4.6
Op het moment van dagvaarden was sprake van een huurachterstand en daarom stond het Woonstad geheel vrij om [gedaagde] in rechte te betrekken. [gedaagde] wordt als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.

5..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan Woonstad tegen kwijting te betalen een bedrag van € 1.747,24, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over
een bedrag van € 1.747,14 vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Woonstad vastgesteld op een bedrag van € 592,43 aan verschotten en € 360,00 (2 punten à € 180,00) aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Vroom en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44240