ECLI:NL:RBROT:2020:6240

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 april 2020
Publicatiedatum
15 juli 2020
Zaaknummer
8275554 CV EXPL 20-2285
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtshalve toetsing onredelijk bezwarende algemene voorwaarden bij een huurovereenkomst in een consumentenverhouding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 24 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een particuliere verhuurder en twee gedaagden die als consumenten worden aangemerkt. De eiser, vertegenwoordigd door mr. M.P. Harten, vorderde betaling van een huurachterstand van € 5.591,34, inclusief verzuimboetes en rente, als gevolg van niet-betaalde huurtermijnen. De gedaagden, die in persoon procedeerden, erkenden een huurachterstand, maar voerden aan dat zij geen aanmaningen hadden ontvangen en dat zij bereid waren te betalen, maar omwille van persoonlijke omstandigheden niet in staat waren om de volledige bedragen te voldoen.

De kantonrechter heeft ambtshalve de algemene voorwaarden van de eiser beoordeeld, met name de bepalingen die betrekking hebben op verzuimboetes en contractuele rente. De rechter oordeelde dat de boetebepaling in de algemene voorwaarden onredelijk bezwarend was en daarom vernietigd moest worden. Dit leidde tot de afwijzing van de gevorderde verzuimboete van € 2.250,00 en de contractuele rente. In plaats daarvan werd de wettelijke rente toegewezen over de toewijsbare hoofdsom.

De kantonrechter heeft de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde aangehouden, in afwachting van verdere ontwikkelingen en de mogelijkheid voor partijen om een betalingsregeling te treffen. De beslissing over de proces- en nakosten werd eveneens aangehouden. De zaak werd verwezen naar een rolzitting voor verdere behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8275554 CV EXPL 20-2285
uitspraak: 24 april 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
gemachtigde: mr. M.P. Harten, advocaat te Rotterdam,
tegen

1..[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats gedaagde 1] ,
gedaagde,
procederend in persoon,
en
2. [gedaagde 2] ,
wonende te [woonplaats gedaagde 2] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Eiser wordt hierna aangeduid als “ [eiser] ” en gedaagden worden hierna gezamenlijk aangeduid als “ [gedaagden] ”. Afzonderlijk worden gedaagden hierna aangeduid als “ [gedaagde 1] ” en “ [gedaagde 2] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 8 januari 2020;
  • de aantekeningen van de griffier van het mondelinge antwoord van [gedaagden] , met productie;
  • het tussenvonnis van de kantonrechter van 21 januari 2020, waarin een mondelinge behandeling is bepaald op 16 maart 2020;
  • de (fax)brief van [eiser] van 29 maart 2020, waarin het verzoek is geuit tot het wijzen van een eindvonnis zonder mondelinge behandeling, met productie.
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten.
2.1
[eiser] heeft middels een schriftelijke huurovereenkomst aan [gedaagden] per
1 mei 2016 verhuurd de zelfstandige woonruimte (etage 2 en 3), gelegen aan de [adres] (hierna: het gehuurde) tegen een huurprijs van laatstelijk € 968,78 per maand, telkens de eerste van elke maand per vooruitbetaling te voldoen. Op deze huurovereenkomst zijn de algemene voorwaarden van [eiser] van toepassing (hierna: algemene voorwaarden).
2.2
In artikel 20.2 van de algemene voorwaarden is bepaald dat indien het verschuldigde huurbedrag niet prompt op de vervaldag aan de verhuurder wordt voldaan, de huurder vanaf de vervaldag een direct opeisbare boete is verschuldigd van 1% per maand, waarbij elke ingetreden maand als een volle maand geldt.
2.3
In artikel 20.4 van de algemene voorwaarden is bepaald dat indien de verhuurder een sommatie, ingebrekestelling of exploot aan een huurder uitbrengt, de huurder redelijke kosten buiten rechte verschuldigd is, welke bij voorbaat zijn vastgesteld op 15% over het verschuldigde bedrag, met een minimum van € 125,00.
2.4
In artikel 20.6 van de algemene voorwaarden is bepaald dat [gedaagden] aan [eiser] een direct opeisbare boete van € 25,00 per kalenderdag is verschuldigd in het geval de huurbetalingsverplichting uit hoofde van de huurovereenkomst niet nagekomen wordt. Dit gedurende de periode waarin een huurachterstand bestaat.

3..De vordering

3.1
[eiser] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijk, met dien verstande dat als één persoon betaalt, de ander zal zijn bevrijd:
1. [gedaagden] te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis aan [eiser] te betalen een bedrag van € 5.591,34 voor de huurachterstand, incassokosten en verzuimkosten berekend tot en met januari 2020, te vermeerderen met de contractuele rente van 1% per maand over de huurachterstand van een bedrag van € 2.906,34 vanaf 1 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
2) [gedaagden] te veroordelen om aan [eiser] te betalen de huurprijs van (groot) € 968,78 per maand, steeds uiterlijk op de eerste dag van de maand, voor het eerst op 1 februari 2020 tot aan de dag van ontbinding en ontruiming, elke termijn te vermeerderen met de wettelijke rente per maand steeds te rekenen vanaf de verzuimdatum, waarbij elke ingetreden maand als een volle maand geldt;
3) [gedaagden] te veroordelen tot betaling aan [eiser] de overige schade die [eiser] lijdt en zal lijden door de voortijdige beëindiging van de huurovereenkomst op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf heden tot aan de dag der algehele voldoening;
4) [gedaagden] te veroordelen in de proces- en nakosten, beide te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de bedoelde termijn voor voldoening.
3.2
Aan zijn vordering heeft [eiser] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van
belang – ten grondslag gelegd dat [gedaagden] een huurachterstand van drie maanden heeft, berekend tot en met januari 2020. In de (fax)brief van 29 maart 2020 verklaart [eiser] dat de lopende huurtermijnen sedert de dagvaarding eveneens onbetaald zijn gebleven. [eiser] heeft diverse aanmaningen en aanzeggingen van kostenverhogende incassomaatregelen naar [gedaagden] verstuurd, maar dus zonder resultaat.
[gedaagden] is tekortgeschoten in de nakoming van de huurbetalingsverplichting uit hoofde van de huurovereenkomst en daardoor is ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde gerechtvaardigd.
3.3
De overige stellingen van [eiser] worden - voor zover van belang - in de beoordeling besproken.

4..Het verweer

4.1
[gedaagden] concludeert - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende.
4.2
[gedaagden] heeft geen aanmaningen ontvangen, maar gelijk een dagvaarding. De ouders van [gedaagde 2] staan borg en hebben eveneens niets ontvangen. De bereidheid om te betalen is er altijd geweest, maar in de afgelopen twee jaar hebben zij veel meegemaakt zowel op persoonlijk vlak als in de familie- en vriendenkring. [eiser] is overal van op de hoogte. Toen [gedaagden] de dagvaarding zag, is gelijk contact met [eiser] gezocht om gezamenlijk naar een oplossing te zoeken, maar [eiser] was niet te bereiken.
Uiteraard is [gedaagden] bereid de huurachterstand te betalen, maar gelet op de hele situatie moet de gevorderde verzuimboete worden kwijtgescholden.
4.3
De overige stellingen van [gedaagden] worden - voor zover van belang - in de beoordeling besproken.

5..De beoordeling

5.1
De huurachterstand berekend tot en met januari 2020 bedraagt € 2.906,34 en zal, als niet weersproken, worden toegewezen.
5.2
Ten aanzien van de gevorderde verzuimboete op grond van artikel 20.6 van de algemene voorwaarden overweegt de kantonrechter het volgende. Op grond van vaste rechtspraak van het Europese Hof van Justitie dient de kantonrechter ambtshalve te beoordelen of een beding als het onderhavige in consumentenovereenkomsten vanwege zijn onredelijk bezwarend karakter vernietigbaar is.
5.2.1
Het Hof van Justitie heeft in zijn arrest van 30 mei 2013 (Woonrecht 2013, 80) geoordeeld dat de Richtlijn 93/13 EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna de Richtlijn) ook van toepassing is op een huurovereenkomst voor woonruimte, gesloten tussen een verhuurder, die handelt in het kader van zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit en een huurder die handelt voor doeleinden die buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteiten vallen. [eiser] heeft in de processtukken weliswaar verklaard een particuliere verhuurder te zijn, maar onvoldoende is gebleken dat de verhuur van het gehuurde niet in het kader was van zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit.
Te meer omdat [eiser] in de (fax)brief van 29 maart 2020 heeft verklaard dat hij zich met financiële uitdagingen geconfronteerd ziet doordat de huurpenningen niet betaald worden. Daarnaast hanteert [eiser] algemene voorwaarden die veelvuldig gebruikt worden door verhuurders in het kader van hun bedrijfs- of beroepsuitoefening. Niet is gesteld of gebleken dat tussen [eiser] en [gedaagden] is onderhandeld over de inhoud van de algemene voorwaarden. Nu [gedaagden] handelt voor doeleinden die buiten deze bedrijfs- of beroepsactiviteiten vallen, gaat de kantonrechter uit van een consumentenverhouding.
5.2.2
Ingevolge artikel 3 lid 3 van de Richtlijn kunnen als oneerlijk worden aangemerkt bedingen die zijn opgenomen in de als bijlage bij deze Richtlijn gevoegde indicatieve lijst (de blauwe lijst).
Tot die bedingen behoort het beding (artikel 1 aanhef en onder e) dat tot doel of tot gevolg heeft de consument die zijn verbintenissen niet nakomt, een onevenredig hoge schadevergoeding op te leggen.
5.2.3
In het onderhavige geval is in artikel 20.6 van de algemene voorwaarden geen limiet gesteld aan de te verbeuren boete, waardoor de boete kan oplopen tot een bedrag dat in geen redelijke verhouding meer staat tot de geleden schade. Artikel 20.6 van de algemene voorwaarden wordt daarom als een oneerlijk beding aangemerkt. Dit betekent dat het beding op grond van artikel 3:40 lid 2 BW jo. artikel 6:233 aanhef en sub a BW buiten toepassing moet blijven en door de kantonrechter wordt vernietigd. Dit heeft tot gevolg dat de door [eiser] gevorderde verzuimboete van € 2.250,00 wordt afgewezen.
5.3
De contractuele rente van 1% per maand over de ontstane huurachterstand dient eveneens te worden afgewezen, omdat ook deze bepaling als een oneerlijk beding wordt aangemerkt. De contractuele rente is immers aanzienlijk hoger dan de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW of de wettelijke handelsrente in de zin van artikel 6:119a BW. Ook dit beding zal op grond van artikel 3:40 lid 2 BW jo. artikel 6:233 aanhef en sub a BW buiten toepassing blijven en door de kantonrechter worden vernietigd. In plaats van de gevorderde contractuele rente wordt de wettelijke rente ex 6:119 BW toegewezen over de toewijsbare hoofdsom vanaf de vervaldatum van iedere afzonderlijke huurtermijn.
5.4
[eiser] maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Nu het gaat om een consumentenverhouding, dient de vordering beoordeeld te worden aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde vergoeding komt echter niet voor toewijzing in aanmerking, nu [eiser] heeft nagelaten een afschrift van de kosteloze aanmaning als bedoeld in artikel 6:96, zesde lid BW bij de dagvaarding over te leggen.
5.5
De hoogte van de betalingsachterstand rechtvaardigt in beginsel de ontbinding van de huurovereenkomst en de veroordeling van [gedaagden] tot ontruiming van het gehuurde.
Uit de Tijdelijke regeling voor handel- en kantonzaken in verband met het coronavirus (gepubliceerd op rechtspraak.nl) volgt echter dat tot 1 juni 2020 in woonruimtezaken in beginsel geen ontruiming wordt uitgesproken. Om die reden wordt de beslissing ten aanzien van de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde aangehouden, in ieder geval tot de hierna te noemen roldatum. Aan de hand van de dan geldende omstandigheden zal worden beoordeeld of er aanleiding bestaat voor toewijzing van de gevorderde ontbinding en ontruiming en of er sprake is van overige schade aan de zijde van [eiser] .
5.6
De kantonrechter geeft partijen in overweging om alsnog in overleg te treden met elkaar om te trachten overeenstemming te bereiken over een betalingsregeling. De kantonrechter verwijst de zaak naar de hierna te noemen rolzitting zodat [eiser] zich kan uitlaten over de vraag of er inmiddels met [gedaagden] een betalingsregeling is getroffen, die mogelijk opgenomen kan worden in het te wijzen eindvonnis.
5.7
De beslissing over de proces- en nakosten zal worden aangehouden. Daarover zal worden beslist in het eindvonnis.

6..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk om aan [eiser] tegen kwijting te betalen een bedrag van € 2.906,34, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over een bedrag van € 2.906,34 vanaf de vervaldatum van iedere afzonderlijke huurtermijn tot de dag der algehele voldoening;
verwijst de zaak naar de rolzitting van
11 juni 2020 te 11:00 uurzodat [eiser] zich bij akte kan uitlaten over de vraag of er met [gedaagden] een betalingsregeling is getroffen, die mogelijk opgenomen kan worden in het te wijzen eindvonnis.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.L.M. van der Wildt en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44240