ECLI:NL:RBROT:2020:6237

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 mei 2020
Publicatiedatum
15 juli 2020
Zaaknummer
8297012 CV EXPL 20-3914
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van niet-betaalde zorgpremie en buitengerechtelijke kosten

In deze zaak heeft Menzis Zorgverzekeraar N.V. een vordering ingesteld tegen een gedaagde voor het betalen van niet-betaalde zorgpremies. De gedaagde had een zorgverzekeringsovereenkomst met Menzis, waaruit voortvloeide dat hij periodieke premies verschuldigd was. Menzis vorderde een bedrag van € 128,51, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten, na het versturen van meerdere facturen. De gedaagde heeft een deel van de vordering voldaan, waardoor het gevorderde bedrag werd verlaagd naar € 51,31 aan buitengerechtelijke kosten en verschenen rente.

De gedaagde heeft verweer gevoerd en erkende de hoofdsom, maar stelde dat hij nooit aanmaningen had ontvangen en daardoor niet in staat was om tijdig te betalen. De kantonrechter heeft de vordering beoordeeld aan de hand van de relevante wetgeving, waaronder artikel 6:44 BW, dat bepaalt hoe betalingen in mindering komen op kosten en rente. De kantonrechter oordeelde dat Menzis onvoldoende had onderbouwd dat de gedaagde de '14-dagenbrief' had ontvangen, waardoor de vordering voor buitengerechtelijke kosten werd afgewezen. De wettelijke rente werd echter toegewezen, omdat de gedaagde hiertegen geen verweer had gevoerd.

Uiteindelijk werd de gedaagde veroordeeld om € 2,91 te betalen aan Menzis, vermeerderd met wettelijke rente, en werd hij in de proceskosten veroordeeld. Dit vonnis is uitgesproken door de kantonrechter M.C. van der Kolk op 15 mei 2020.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8297012 CV EXPL 20-3914
uitspraak: 15 mei 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de naamloze vennootschap
Menzis Zorgverzekeraar N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Wageningen,
eiseres,
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V. te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. J. Janssens, werkzaam bij DL Consultancy te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als “Menzis” en “ [gedaagde] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 22 januari 2020, met producties;
  • de aantekeningen van de griffier van het mondelinge antwoord van [gedaagde] , met producties;
  • de conclusie van repliek tevens houdende akte vermindering van eis, met producties;
  • de conclusie van dupliek tevens eis in reconventie, met producties.
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten.
2.1
[gedaagde] is met Menzis een zorgverzekeringsovereenkomst aangegaan als bedoeld in artikel 3 van de Zorgverzekeringswet, die betrekking heeft op een basisverzekering en twee aanvullende verzekeringen.
2.2
Uit hoofde van bovengenoemde zorgverzekeringsovereenkomst is [gedaagde] aan Menzis periodieke premies verschuldigd.

3..De vordering

3.1
Menzis heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van € 128,51, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.
3.2
Aan haar vordering heeft Menzis - zakelijk weergegeven en voor zover thans van
belang – het volgende ten grondslag gelegd. Menzis heeft naar [gedaagde] een zestal facturen verstuurd. Deze facturen hebben betrekking op de door [gedaagde] aan Menzis verschuldigde premies over de maanden augustus en september 2019. Het totaalbedrag van deze facturen is € 508,64. In oktober 2019 heeft [gedaagde] deze vordering gedeeltelijk voldaan, waardoor sedert november 2019 een hoofdsom van € 77,20 resteert. Door de (gedeeltelijke) wanbetaling zag Menzis zich genoodzaakt haar vordering ter incasso uit handen te geven en buitengerechtelijke kosten te maken. Deze kosten van € 48,40 (inclusief btw) dienen voor rekening van [gedaagde] te komen. Voorts maakt Menzis aanspraak op de wettelijke rente, waaronder een bedrag van € 2,91 aan verschenen rente berekend tot 22 januari 2020.
3.3
Na de dagvaarding heeft Menzis van [gedaagde] een betaling van € 77,20 ontvangen. Daarom heeft Menzis bij conclusie van repliek haar eis met bovengenoemd bedrag verminderd, waardoor zij thans een bedrag van € 51,31 vordert aan buitengerechtelijke incassokosten en verschenen rente.
3.4
De overige stellingen van Menzis worden – indien relevant – in de beoordeling besproken.

4..Het verweer

4.1
[gedaagde] heeft geconcludeerd tot afwijzing dan wel matiging van de vordering, met veroordeling van Menzis in de proceskosten en heeft daartoe - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende aangevoerd.
4.2
[gedaagde] erkent de hoofdsom in de dagvaarding, maar zij werd pas voor het eerst daarmee geconfronteerd in de dagvaarding zelf. [gedaagde] heeft nooit aanmaningen of een ‘14-dagenbrief’ ontvangen. [gedaagde] heeft hierdoor niet de gelegenheid gekregen om de vordering tijdig te voldoen, zonder alle bijkomende disproportioneel hoge juridische kosten.
4.3
De overige stellingen van [gedaagde] worden – indien relevant – in de beoordeling besproken.

5..De beoordeling

5.1
Op het moment van het uitbrengen van de dagvaarding bedroeg de resterende hoofdsom van de vordering € 77,20. [gedaagde] heeft na de dagvaarding voornoemd bedrag aan Menzis voldaan. Op grond van artikel 6:44 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek strekken betalingen ter voldoening van een geldsom eerst in mindering op de kosten, vervolgens op de verschenen rente en daarna op de hoofdsom. Daarom wordt eerst beoordeeld of [gedaagde] een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en/of verschenen rente verschuldigd is.
5.2
Menzis vordert een bedrag van € 48,40 (inclusief btw) aan buitengerechtelijke incassokosten. Deze vordering dient beoordeeld te worden aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. [gedaagde] heeft het verweer gevoerd dat zij de ‘14-dagenbrief’ van Menzis van 6 november 2019 niet heeft ontvangen. In dat geval is het aan Menzis om haar stelling dat [gedaagde] voornoemde brief wel heeft ontvangen voldoende te onderbouwen.
De enkele stelling dat het Menzis vreemd voorkomt dat [gedaagde] de ‘14-dagenbrief’ niet heeft ontvangen is daartoe onvoldoende. Het had op de weg van Menzis gelegen om deze stelling nader te onderbouwen, bijvoorbeeld middels een afschrift van een aangetekend verstuurde ‘14-dagenbrief’. Nu Menzis onvoldoende heeft onderbouwd dat [gedaagde] voornoemde brief heeft ontvangen, dient de gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten te worden afgewezen.
5.3
[gedaagde] heeft uiteindelijk geen verweer gevoerd tegen de gevorderde wettelijke rente, zodat die – als op de wet gegrond – wordt toegewezen. De verschenen rente bedraagt € 2,91 berekend tot 22 januari 2020. De wettelijke rente vanaf de dagvaarding wordt toegewezen op de wijze zoals hierna vermeld.
5.4
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat, nu de vordering ten aanzien van de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, de door [gedaagde] gedane betaling van € 77,20 eerst in mindering strekt op de verschenen rente ten bedrage van € 2,91 en daarna pas op de hoofdsom van € 77,20. Derhalve resteert thans nog een bedrag van € 2,91 aan hoofdsom. Dit bedrag zal worden toegewezen.
5.5
Op grond van artikel 237 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zal [gedaagde] als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van Menzis.

6..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan Menzis tegen kwijting te betalen een bedrag van € 2,91, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Menzis vastgesteld op een bedrag van € 229,09 aan verschotten en een bedrag van € 72,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van der Kolk en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44240