ECLI:NL:RBROT:2020:6235

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juli 2020
Publicatiedatum
15 juli 2020
Zaaknummer
8420764 VV EXPL 20-122
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot staking van werkzaamheden bij concurrent op basis van non-concurrentiebeding in kort geding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 7 juli 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werkgever, een besloten vennootschap, en een voormalig werknemer, [gedaagde]. De werkgever vorderde dat [gedaagde] zijn werkzaamheden voor een concurrent, [bedrijf 3], zou staken op basis van een non-concurrentiebeding dat in zijn arbeidsovereenkomst was opgenomen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] van 9 januari 2013 tot 22 februari 2020 als internationaal chauffeur bij de werkgever in dienst was en dat er een non-concurrentiebeding gold dat hem verbood om gedurende een jaar na beëindiging van de arbeidsovereenkomst in dienst te treden bij een concurrent. De werkgever stelde dat [gedaagde] in strijd met dit beding had gehandeld door per 1 maart 2020 in dienst te treden bij [bedrijf 3]. De kantonrechter oordeelde dat het non-concurrentiebeding zijn geldigheid had behouden en dat er geen sprake was van een aanmerkelijke zwaardere druk op het beding door de aandelenovername van de werkgever. De kantonrechter wees de vorderingen van de werkgever toe, inclusief een voorschot op de contractuele boete van € 5.000,00, en veroordeelde [gedaagde] om zijn werkzaamheden voor [bedrijf 3] te staken. De kantonrechter overwoog dat de belangen van de werkgever bij handhaving van het non-concurrentiebeding zwaarder wogen dan de belangen van [gedaagde] bij een vrije arbeidskeuze.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8420764 VV EXPL 20-122
uitspraak: 7 juli 2020
vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres] ,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. N. Roos,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. L.R.T. Peeters,
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [gedaagde] ’ en ‘ [eiseres] ’.

1..Het verloop van de procedure

1.1
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 30 april 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie met producties,
  • de vooraf toegezonden pleitaantekeningen van de gemachtigde van [gedaagde] .
1.2
De mondelinge behandeling heeft op 14 mei 2020 plaatsgevonden overeenkomstig artikel 2 lid 1 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid via een beeld- en geluidverbinding met het programma Skype voor bedrijven.
1.3
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

In het kader van de onderhavige procedure kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.1
[gedaagde] is van 9 januari 2013 tot 22 februari 2020 als internationaal chauffeur bij [eiseres] in dienst geweest. In de laatstelijk op 8 juli 2015 op schrift gestelde en door partijen ondertekende arbeidsovereenkomst is een non-concurrentiebeding opgenomen, dat - voor zover hier relevant - luidt als volgt:
“Artikel 5 Non concurrentiebeding
“Het is werknemer verboden - zonder schriftelijke toestemming van werkgever - gedurende de dienstbetrekking en gedurende een periode van één jaar na beëindiging van de arbeidsovereenkomst in enigerlei vorm in Nederland, een onderneming die haar activiteiten ontplooit op het terrein van tansporten en behandelen van bulkladingen en tankcontainers met betrekking tot gassen en tankvloeistoffen in de ruimste zin des woords, te vestigen, te drijven of mede te drijven of te doen drijven, hetzij indirect, hetzij direct, als ook financieel in welke vorm dan ook bij een dergelijke zaak belang te hebben, daarin of daarvoor op enigerlei wijze werkzaam te zijn, al dan niet in dienstbetrekking, hetzij tegen vergoeding, hetzij om niet of om daarin een aandeel te hebben.
Tevens zal werknemer zich er gedurende deze periode van twee jaar van onthouden om in welke hoedanigheid dan ook relaties en mogelijke toekomstige relaties van werkgever te benaderen of daarmee zaken te doen. (…)
Bij overtreding van het in dit artikel bepaalde zal werknemer aan werkgever een dadelijk opeisbare boete van
€ 500,= (zegge vijfhonderd euro) verbeuren voor iedere dag waarop een overtreding plaatsvindt of voortduurt onverminderd het recht van de werkgever om schadevergoeding van werknemer te vorderen. (…)”
2.2
De aandelen van [eiseres] zijn in oktober 2018 door [bedrijf 1] verkocht en in april 2019 geleverd aan [bedrijf 2]
2.3
Op 6 januari 2020 heeft [gedaagde] zijn arbeidsovereenkomst per 22 februari 2020 opgezegd.
2.4
Per 1 maart 2020 is [gedaagde] in dienst getreden bij [bedrijf 3] (hierna ‘ [bedrijf 3] ’).
2.5
Bij brief van 17 maart 2020 is [gedaagde] door de gemachtigde van [eiseres] gesommeerd zijn werkzaamheden voor [bedrijf 3] te staken en is aanspraak gemaakt op betaling van de in het non-concurrentiebeding opgenomen boete.

3..Het geschil in conventie en in reconventie

In conventie3.1 [eiseres] vordert - samengevat - dat de kantonrechter bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] zal veroordelen:
  • om binnen 24 uur na betekening van het vonnis de werkzaamheden voor [bedrijf 3] te staken en gestaakt te houden gedurende de resterende looptijd van het non-concurrentiebeding;
  • tot betaling aan [eiseres] van de contractuele boete ter hoogte van
€ 500,00 per dag met ingang van 1 maart 2020 tot de dag dat geen sprake meer is van overtreding van het non-concurrentiebeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag van volledige voldoening;
  • tot onverkorte nakoming van het non-concurrentiebeding;
  • in de proceskosten, waaronder begrepen een bedrag voor het salaris van de gemachtigde.
3.2
Aan de vordering heeft [eiseres] – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – ten grondslag gelegd dat [gedaagde] gehouden is tot nakoming van de verbintenissen voortvloeiend uit het in de arbeidsovereenkomst opgenomen non-concurrentiebeding. Omdat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen op grond van het non-concurrentiebeding is hij de overeengekomen boete verschuldigd.
3.3
[gedaagde] heeft de vorderingen van [eiseres] gemotiveerd betwist en heeft geconcludeerd tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten, waaronder het salaris van de gemachtigde van [gedaagde] en de nakosten.
In reconventie3.4 In reconventie vordert [eiser] - samengevat - dat de kantonrechter bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
  • het non­concurrentiebeding zal vernietigen, althans met ingang van 1 maart 2020 zal schorsen totdat over de rechtskracht daarvan definitief is beslist in een bodemprocedure, in die zin dat het [eiser] is toegestaan om vanaf 1 maart 2020 in dienst van [bedrijf 3] als chauffeur werkzaam te zijn;
  • met veroordeling van [verweerster] in de proceskosten, waaronder begrepen een bedrag voor het salaris van de gemachtigde van [eiser] en een bedrag van
€ 246,00 aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 82,00 indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden.
3.5
[verweerster] heeft de vorderingen van [eiser] gemotiveerd betwist en heeft geconcludeerd tot afwijzing daarvan.
3.6
Op de standpunten van partijen zal hierna - voor zover relevant - nader worden ingegaan.

4..De beoordeling van het geschil in conventie en in reconventie

4.1
Gelet op de aard van de vorderingen acht de kantonrechter het spoedeisend belang, zowel in conventie als in reconventie, gegeven.
4.2.
In dit kort geding dient, mede op basis van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht, te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vorderingen van partijen in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening. Daarbij geldt dat gelet op de aard van het kort geding, voor uitgebreide bewijslevering in het algemeen geen plaats is.
4.3
Tussen partijen is niet in geschil dat [bedrijf 3] is aan te merken als een directe concurrent van [eiseres] en dus valt onder de reikwijdte van het tussen partijen overeengekomen non-concurrentiebeding.
Aanmerkelijk zwaarder drukken non-concurrentiebeding?
4.4
[gedaagde] stelt dat het non-concurrentiebeding zijn werking heeft verloren doordat [eiseres] door een aandelenovername is gaan behoren tot de [naam bedrijf] . Volgens [gedaagde] is de arbeidsverhouding door deze overname ingrijpend gewijzigd en is het non-concurrentiebeding daardoor zwaarder gaan drukken. [eiseres] heeft dit gemotiveerd betwist en heeft in dat kader onder meer verwezen naar twee uitspraken van de Rechtbank Gelderland, sector kanton, locatie Arnhem van 8 mei 2020 (8431992 VV EXPL 20-20 en 8431987 VV EXPL 20-43) in procedures tussen [eiseres] [gedaagde] en andere voormalig werknemers. In die zaken speelde eenzelfde discussie en was sprake van een vergelijkbaar feitencomplex als in de onderhavige zaak. [gedaagde] heeft voor zijn stelling dat het non-concurrentiebeding aanmerkelijk zwaarder is gaan drukken ook nagenoeg eenzelfde onderbouwing gegeven als de werknemers in die beide zaken.
4.5
Volgens rechtspraak van de Hoge Raad moet een non-concurrentiebeding alleen opnieuw schriftelijk worden overeengekomen bij een ingrijpende wijziging van de arbeidsverhouding, die niet redelijkerwijze was te voorzien bij het aangaan van het beding en die tot gevolg heeft dat non-concurrentiebeding aanmerkelijk zwaarder is gaan drukken doordat het voor de werknemer een belemmering vormt om een gelijkwaardige werkkring te vinden.
4.6
De kantonrechter is, evenals de kantonrechter Arnhem in eerdergenoemde twee zaken, voorshands van oordeel dat van een zodanig ingrijpende wijziging in de arbeidsverhouding waardoor het non-concurrentiebeding zwaarder is gaan drukken, in dit geval geen sprake is. De aandelenovername door [bedrijf 2] heeft geen wijziging gebracht in de ‘persoon’ van de werkgever. Dat is nog steeds [eiseres] . Ook staat als niet weersproken vast dat de identiteit en de activiteiten van de onderneming na de aandelenovername onveranderd zijn. De overname heeft ook geen gevolgen gehad voor de arbeidsrechtelijke positie en/of arbeidsvoorwaarden van [gedaagde] . Zijn functie van internationaal chauffeur is ongewijzigd gebleven. Hij is alleen werkzaam voor [eiseres] en niet voor andere ondernemingen binnen het concern. De door [gedaagde] gestelde omstandigheid dat er sinds de overname een veranderd beleid wordt gevoerd en een minder prettige werksfeer heerst, is evenmin te beschouwen als een ingrijpende wijzing in de arbeidsverhouding.
4.7
Naar het voorshandse oordeel van de kantonrechter is evenmin aannemelijk dat het bereik van het non-concurrentiebeding door de aandelenovername is uitgebreid en dat het beding daardoor zwaarder is gaan drukken. Het enkele feit dat [eiseres] deel is gaan uitmaken van een concern, leidt voorshands niet tot dat oordeel. Dat zou anders kunnen zijn indien de kring van concurrenten door de overname wordt uitgebreid maar dat is in dit geval niet aannemelijk. [eiseres] heeft ter zitting echter juist uitdrukkelijk verklaard dat het non-concurrentiebeding alleen betrekking heeft op directe concurrenten van [eiseres] en niet van andere tot het concern behorende ondernemingen. [gedaagde] stelt weliswaar dat [bedrijf 3] als concurrent wordt gezien omdat zij rijdt voor een klant ( [klant] ) van de [naam bedrijf] , terwijl dat geen klant is van [eiseres] , maar [eiseres] heeft dit weersproken. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter is in het bestek van dit kort geding niet aannemelijk geworden dat zich dit voordoet. Voor nadere bewijslevering hieromtrent is in deze procedure geen plaats.
4.8
[gedaagde] stelt verder dat het non-concurrentiebeding zwaarder is gaan drukken omdat de huidige directie van [eiseres] het beding strikter hanteert dan hoe het oorspronkelijk was bedoeld. Volgens [gedaagde] was het beding alleen bedoeld om te voorkomen dat hij voor zichzelf zou gaan beginnen en zou gaan rijden voor klanten van [eiseres] , maar niet om hem te verbieden elders bij een concurrent te werken. [eiseres] heeft dit gemotiveerd weersproken en heeft zich op het standpunt gesteld dat de tekst van het beding correct weergeeft wat partijen hebben afgesproken en dat dit specifiek ziet op de onderhavige situatie. De kantonrechter is op basis van wat partijen over en weer hebben aangevoerd en van de overgelegde stukken voorshands van oordeel dat de door [gedaagde] gestelde bedoeling van partijen en de daarop door hem gebaseerde uitleg van het beding, niet aannemelijk is. Voor nadere bewijslevering omtrent de bedoeling van partijen bij de totstandkoming van het beding is in het kader van dit kort geding geen plaats.
4.9
Gelet op het voorgaande is voorshands niet aannemelijk dat de aandelenovername heeft geleid tot een zodanig ingrijpende wijziging van de arbeidsverhouding waardoor het non-concurrentiebeding zwaarder is gaan drukken. Het non-concurrentiebeding heeft dus, naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter, zijn geldigheid behouden.
Onbillijke benadeling?
4.1
De kantonrechter kan dit beding in een bodemprocedure geheel of gedeeltelijk vernietigen op de grond dat in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever, de werknemer door het beding onbillijk wordt benadeeld (artikel 7:653 lid 3 sub b BW).
De door [gedaagde] gevorderde vernietiging kan in kort geding niet worden toegewezen. Het concurrentiebeding kan wel worden geschorst indien het aannemelijk is dat een vordering tot vernietiging in een bodemprocedure zal slagen. Daarom dient op basis van alle relevante omstandigheden van het geval een afweging te worden gemaakt tussen de belangen van [gedaagde] bij schorsing van het beding en de belangen van [eiseres] bij onverkorte handhaving daarvan.
4.11
Met betrekking tot het belang van [eiseres] bij handhaving van het non-concurrentiebeding overweegt de kantonrechter het volgende. Een non-concurrentiebeding is bedoeld om het bedrijfsdebiet - de opgebouwde knowhow en goodwill - van de werkgever te beschermen. Het beding is niet bedoeld om werknemers te binden. Het door [eiseres] gestelde belang bij het behoud van gediplomeerd personeel speelt dus als zodanig in de onderhavige belangenafweging geen rol. Het enkele feit dat een werknemer overstapt naar een concurrent en daarbij bij de werkgever opgedane kennis ervaring meeneemt, betekent ook nog niet dat de werkgever bij het vertrek van die werknemer in zijn bedrijfsdebiet is aangetast. In dit geval is de vrees voor concurrentie naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter echter wel gegrond.
4.12
Het staat buiten kijf dat [gedaagde] bij [bedrijf 3] , een directe concurrent in het vervoer van vloeistoffen en gassen, dezelfde functie zal uitoefenen als bij [eiseres] . Voldoende aannemelijk is dat [gedaagde] tijdens zijn dienstverband met [eiseres] als gespecialiseerd tankwagenchauffeur specifieke knowhow/kennis heeft opgedaan van de werkwijze van [eiseres] en met betrekking tot de relaties van [eiseres] . [gedaagde] vervult weliswaar geen commerciële functie maar heeft bij het ophalen en/of afleveren van vrachten/ladingen direct contact met relaties en wordt daarom gezien als het visitekaartje van de werkgever. [gedaagde] kan zijn specifieke knowhow/kennis bij [bedrijf 3] aanwenden om te concurreren met [eiseres] , nu duidelijk is dat [bedrijf 3] zich op dezelfde tak van transport, het vervoer van gassen en vloeistoffen, richt. Die vrees wordt gevoed door de omstandigheid dat [bedrijf 3] in handen is van de oud-oprichter van [eiseres] , [naam] , die met [bedrijf 3] eenzelfde onderneming als [eiseres] heeft opgericht. Daarbij wordt ook in aanmerking genomen dat de overstap van [gedaagde] niet op zichzelf staat omdat ook enkele andere werknemers van [eiseres] hun dienstverband met [eiseres] hebben opgezegd om bij [bedrijf 3] in dienst te treden. Het is gezien het voorgaande aannemelijk dat het gevaar bestaat dat door indiensttreding van [gedaagde] bij [bedrijf 3] , de concurrentiepositie van [eiseres] wordt geschaad. [eiseres] heeft dus een gerechtvaardigd belang, namelijk bescherming van haar bedrijfsdebiet.
4.13
Tegenover het belang van [eiseres] staat het belang van [gedaagde] om niet te worden beperkt in zijn recht op een vrije arbeidskeuze. In dat kader overweegt de kantonrechter het volgende. Onvoldoende aannemelijk is dat de overstap van [gedaagde] naar [bedrijf 3] een positieverbetering betekent. Niet gesteld is dat [gedaagde] een aanzienlijke salarisverbetering of betere carrièreperspectieven tegemoet zal zien. De gestelde kleinere bedrijfsomvang, andere manier van werken en betere werksfeer bij [bedrijf 3] leiden niet tot het oordeel dat sprake is van een positieverbetering. Van belang is verder dat [gedaagde] zelf het initiatief heeft genomen om zijn arbeidsovereenkomst met [eiseres] te beëindigen, kennelijk met het specifieke doel om aansluitend bij [bedrijf 3] in dienst te treden. Dat de gestelde verminderde sfeer en verandering in beleid bij [eiseres] mogelijk mede een rol hebben gespeeld bij het besluit van [gedaagde] om de arbeidsovereenkomst te beëindigen, betekent niet dat zijn opzegging aan [eiseres] kan worden toegerekend. Dat [eiseres] niet heeft geprobeerd [gedaagde] te behouden, weegt evenmin mee.
4.14
Aangenomen kan worden dat [gedaagde] genoeg mogelijkheden heeft om gedurende de looptijd van het beding in het transport, buiten het vervoer van vloeistoffen en gassen, te werken. [eiseres] heeft onbetwist aangevoerd dat er legio vacatures zijn voor internationaal vrachtwagenchauffeurs. Bovendien kan [gedaagde] als zzp-er werken omdat hij beschikt over de daarvoor benodigde vergunning. Dat [gedaagde] als internationaal vrachtwagenchauffeur minder kan verdienen dan als gespecialiseerd tankwagenchauffeur is onvoldoende om te oordelen dat hij onbillijk wordt benadeeld. Een eventuele salaristeruggang zal van tijdelijke - en overigens niet bovenmatige - duur zijn en er is geen beletsel voor [gedaagde] om na afloop van het beding weer te gaan werken in het vervoer van vloeistoffen en gassen en zodoende een hoger salaris te verdienen. Het betoog van [gedaagde] dat sprake is van ongelijke behandeling, wordt verworpen. Ook indien juist zou zijn dat binnen andere tot de [naam bedrijf] behorende ondernemingen geen concurrentiebeding wordt overeengekomen, betekent dit niet dat [gedaagde] niet aan zijn beding kan worden gehouden. [eiseres] heeft in dat verband terecht aangevoerd dat het gaat om andere, op zichzelf staande vennootschappen met eigen arbeidsvoorwaarden. Dat [eiseres] met een nieuwe werknemer geen concurrentiebeding is overeengekomen, leidt evenmin tot de conclusie dat sprake is van ongelijke behandeling. Niet aannemelijk is verder de stelling van [gedaagde] dat [eiseres] andere voormalig werknemers niet aan het concurrentiebeding houdt. [gedaagde] heeft in dat verband slechts één werknemer genoemd die door [eiseres] niet aan zijn concurrentiebeding zou zijn gehouden. Het staat vast dat [eiseres] in ieder geval twee andere collega’s heeft verboden bij [bedrijf 3] in dienst te treden, zodat zij wat dat betreft duidelijk één lijn trekt.
4.15
Al met al, de belangen van [eiseres] en [gedaagde] tegen elkaar afwegend, acht de kantonrechter het niet waarschijnlijk dat de bodemrechter zal oordelen dat [gedaagde] onbillijk wordt benadeeld door handhaving van het non-concurrentiebeding.
De reconventionele vordering van [gedaagde] tot schorsing van het beding wordt daarom afgewezen. De vorderingen (in conventie) van [eiseres] om [gedaagde] te verbieden gedurende de looptijd van het non-concurrentiebeding in dienst te treden van [bedrijf 3] en om het non-concurrentiebeding na te komen zullen worden toegewezen.
4.16
[gedaagde] heeft niet betwist dat hij vanwege de schending van het non-concurrentiebeding aan [eiseres] de overeengekomen boete is verschuldigd. Aangenomen kan worden dat [eiseres] er een spoedeisend belang bij heeft dat [gedaagde] snel een prikkel krijgt om verdere overtreding van het beding achterwege te laten. De kantonrechter constateert dat over een restitutierisico niets is gesteld of gebleken. In zoverre is er geen contra-indicatie voor toewijzing - in kort geding - van een voorschot op de door [gedaagde] verbeurde boetes.
4.17
[gedaagde] heeft een beroep gedaan op matiging van het boetebedrag. In artikel 6:94 BW is de maatstaf voor matiging opgenomen. Matiging is alleen aan de orde als toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden leidt tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat. Daarbij zal niet alleen moeten worden gelet op de verhouding tussen de werkelijke schade en de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het wordt ingeroepen (zie HR 27 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6638). Ook de omstandigheden waaronder de tekortkoming tot stand kwam zijn van belang.
4.18
In dat verband is mede van belang dat [gedaagde] [eiseres] bij de opzegging van de arbeidsovereenkomst op 22 februari 2020 al heeft geïnformeerd over zijn indiensttreding, terwijl hij pas een maand later is gesommeerd zich aan het non-concurrentiebeding te houden. Verder heeft [eiseres] niet gesteld dat zij door overtreding van het non-concurrentiebeding werkelijk schade heeft geleden. Gelet op deze omstandigheden acht de kantonrechter het aannemelijk dat een bodemrechter zal oordelen dat de billijkheid eist dat de boete wordt gematigd. De kantonrechter ziet hierin aanleiding om, als voorschot op eventueel in een bodemprocedure toe te kennen boetebedragen, een bedrag van € 5.000,00 toe te kennen.
4.19
[eiseres] heeft vergoeding van wettelijke rente over de boetebedragen gevorderd vanaf de datum van opeisbaarheid van die bedragen. Dit is een nevenvordering, ten aanzien waarvan eveneens het bestaan van voldoende spoedeisend belang mag worden aangenomen (vgl. HR 15 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA1522). [eiseres] heeft niet gesteld wanneer de vordering opeisbaar is geworden. Daarom zal de wettelijke rente over € 5.000,00 worden toegekend vanaf de dag van de dagvaarding, zijnde 30 april 2020.
4.2
[gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure, zowel in conventie als in reconventie. Nu in de reconventie geen stukken zijn gewisseld die uitsluitend daarop betrekking hebben en één mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, zullen de kosten in de reconventie worden begroot op nihil.
4.21
Dit vonnis wordt zoals [eiseres] verzoekt ‘uitvoerbaar bij voorraad’ verklaard. Dit betekent dat [gedaagde] aan de veroordelingen moet voldoen, ook als tegen dit vonnis in hoger beroep wordt gegaan.

5..De beslissing

De kantonrechter,
rechtdoende in kort geding:
in conventie
  • veroordeelt [gedaagde] om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis de werkzaamheden voor [bedrijf 3] te staken alsmede gestaakt te houden gedurende de resterende looptijd van het overeengekomen non-concurrentiebeding als bedoeld in artikel 5 van de arbeidsovereenkomst;
  • veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van
€ 5.000 als voorschot op de gevorderde contractuele boete, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 april 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
  • veroordeelt [gedaagde] tot onverkorte nakoming van het non-concurrentiebeding als bedoeld in artikel 5 van de arbeidsovereenkomst;
  • veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op € 124,00 aan griffierecht, € 85,09 aan dagvaardingskosten en
€ 721,00 aan salaris voor de gemachtigde;
- verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad en wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
  • wijst de vorderingen af;
  • veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [verweerster] begroot op nihil;
  • wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
34650