ECLI:NL:RBROT:2020:6222

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 juni 2020
Publicatiedatum
15 juli 2020
Zaaknummer
C/10/597961 / FA RK 20-4076
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op verzoek om zorgmachtiging in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

Op 29 juni 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in een zaak betreffende een zorgmachtiging op verzoek van de officier van justitie. De zaak betreft een betrokkene die lijdt aan een psychische stoornis, waaronder een geagiteerd manisch toestandsbeeld en een bipolaire stoornis. De officier van justitie heeft op 9 juni 2020 een verzoekschrift ingediend voor een zorgmachtiging, waarbij verschillende bijlagen zijn gevoegd, waaronder medische verklaringen en zorgplannen. Tijdens de zittingen op 23 en 29 juni 2020 zijn de betrokkene, zijn advocaat, en verschillende behandelaren gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene niet bereid is om op vrijwillige basis zorg te accepteren, ondanks dat hij gedurende zes weken medicatie heeft ingenomen en verbetering heeft laten zien. De rechtbank oordeelt dat er onvoldoende vertrouwen is dat de betrokkene zonder zorgmachtiging zijn medicatie zal blijven innemen en dat hij in het verleden al eerder vrijwillige opnames voortijdig heeft beëindigd. Daarom is de rechtbank van oordeel dat verplichte zorg noodzakelijk is om ernstig nadeel te voorkomen. De rechtbank verleent de zorgmachtiging voor een periode van zes maanden, met de mogelijkheid tot heropname in geval van crisis. De beschikking is mondeling gegeven door rechter N. Doorduijn en schriftelijk uitgewerkt op 3 juli 2020.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zaak-/rekestnummer: C/10/597961 / FA RK 20-4076
Betrokkenenummer: [nummer]
Schriftelijke uitwerking van de mondelinge beslissing van 29 juni 2020 betreffende een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz)
op verzoek van:
de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam,hierna: de officier,
met betrekking tot:
[naam betrokkene],
geboren op [geboortedatum betrokkene] te [geboorteplaats betrokkene] ,
hierna: betrokkene,
wonende aan de [adres betrokkene] , [postcode betrokkene] [woonplaats betrokkene] ,
verblijvende aan de [verblijfadres betrokkene] , [postcode] te [verblijfplaats betrokkene] ,
advocaat mr. T.S. Kessel te Dordrecht.

1..Procesverloop

1.1.
De officier heeft bij verzoekschrift van 9 juni 2020 verzocht om een zorgmachtiging.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
  • de medische verklaring opgesteld door [naam psychiater] , psychiater, van 20 april 2020;
  • de zorgkaart van 7 april 2020;
  • het zorgplan van 28 april 2020;
  • de bevindingen van de geneesheer-directeur over het zorgplan;
  • de gegevens over eerder afgegeven machtigingen op grond van de Wet Bopz en de Wvggz;
  • de relevante politiegegevens en/of de strafvorderlijke- en justitiële gegevens van betrokkene.
1.2.
Het verzoek van de officier is op zitting van 23 juni 2020 behandeld. De behandeling is toen aangehouden om meer duidelijkheid te verkrijgen over het plan van aanpak van de betrokkene en de beoordeling daarvan door de geneesheer-directeur.
1.3.
De mondelinge behandeling is hervat op 29 juni 2020.
Bij die gelegenheid zijn (overeenkomstig artikel 2 lid 1 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid) via beeld- en geluidverbinding gehoord:
 betrokkene met zijn hiervoor genoemde advocaat;
 A.H.A. de Bruijne, officier van justitie, verbonden aan het Arrondissementsparket Rotterdam;
 [naam behandelaar 1] en [naam behandelaar 2] , beiden behandelaren, verbonden aan Fivoor;
 de ouders van betrokkene.

2..Beoordeling

2.1.
Bij gelegenheid van de behandeling van 29 juni 2020 is vastgesteld dat betrokkene na kennisgeving van de geneesheer-directeur als bedoeld in artikel 5:4 lid 2 onder a Wvggz niet schriftelijk heeft aangegeven een plan van aanpak te willen opstellen. De geneesheer-directeur heeft dus terecht geen toepassing gegeven aan artikel 5:5 Wvggz.
2.2.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, te weten een geagiteerd manisch toestandsbeeld, een persoonlijkheidsproblematiek, een bipolaire stoornis en een stoornis in het gebruik van middelen.
2.3.
Het gedrag van betrokkene leidt als gevolg van zijn psychische stoornis tot ernstig nadeel, gelegen in het bestaan van of het aanzienlijk risico op levensgevaar, ernstig lichamelijk letsel en ernstige psychische schade. Voorts bestaat of is een aanzienlijk risico op ernstige materiële schade en op de situatie dat de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is.
Betrokkene is al een lange tijd bekend met voornoemde psychische stoornis, waarvoor hij in het kader van een rechterlijke machtiging diverse keren is opgenomen geweest. Betrokkene vertoont een wisselend toestandsbeeld. Op het moment dat betrokkene zijn medicatie inneemt en blijft innemen, gaat het goed en vallen afspraken met hem te maken. Dit is echter niet altijd het geval. In geval betrokkene niet of niet goed zijn medicatie inneemt, en naar de middelen grijpt, komt betrokkene terecht in een manische dan wel depressieve episode. Hieruit vertoont hij vervolgens agressief gedrag, bedreigt hij mensen, vernielt hij spullen en is tevens door het handelen en/of nalaten van betrokkene sprake van brandgevaar.
Ter zitting verklaren de behandelaren dat het thans sinds zes weken beter gaat met betrokkene, omdat hij medicatie inneemt en structuur heeft. Dit komt doordat betrokkene bij zijn ouders verblijft. Een kans dat betrokkene zal terugvallen in de oude situatie waarbij het ernstig nadeel wederom zal herleven, is met deze verbetering echter niet kleiner geworden.
2.4.
Om het ernstig nadeel af te wenden, de geestelijke gezondheid van betrokkene te stabiliseren, de geestelijke gezondheid van betrokkene dusdanig te herstellen dat hij zijn autonomie zoveel mogelijk herwint en de fysieke gezondheid van betrokkene te stabiliseren of te herstellen in het geval diens gedrag als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel daarvoor, heeft betrokkene zorg nodig.
2.5.
De vraag die in onderhavige zaak centraal ligt is of betrokkene al dan niet bereid is op vrijwillige basis passende zorg te krijgen. Gebleken is dat hiervoor onvoldoende mogelijkheden zijn. Betrokkene stelt allereerst dat hij een plan van aanpak heeft opgesteld, en dat hiermee kan worden gesteld dat geen sprake is van verzet. Het tweede punt dat betrokkene ter zitting aanvoert is dat het uitgangspunt van de Wvggz is dat de autonomie (zo veel mogelijk) bij hem moet liggen. Naar het oordeel van betrokkene moet hem ook die kans worden gegeven. Betrokkene neemt al zes weken consequent medicatie in, hetgeen maakt dat zijn manie is verdwenen en de gevolgen die daaruit kunnen voortvloeien zich niet zullen verwezenlijken. Bovendien verklaart betrokkene ter zitting dat hij vervolgstappen in het leven wil maken, met als doel uit de zorg te komen en een eigen plek te krijgen.
Tot slot voert betrokkene aan dat in geval zijn toestandsbeeld onverhoopt verslechtert, hij gauw opgevangen kan worden door zijn zorgverleners aangezien de relatie met hen zodanig intensief is dat betrokkene goed in beeld blijft.
De rechtbank heeft er echter onvoldoende vertrouwen in dat betrokkene ook zonder zorgmachtiging de komende tijd op vrijwillige basis zijn medicatie zal blijven innemen en zorg zal blijven accepteren. Weliswaar geeft betrokkene aan dat hij zorg op vrijwillige basis wil krijgen, maar gezien de agitatie- en oordeels- en kritiekstoornissen kan redelijkerwijs niet worden aangenomen dat deze verklaring consistent is. De rechtbank benadrukt hierbij dat in het verleden een vrijwillige opname voortijdig is beëindigd. Met de behandelaren is de rechtbank voorts van oordeel dat de kans te groot is dat betrokkene zal stoppen met het innemen van medicatie, middelen zal gebruiken en ten gevolge hiervan de manie en het ernstig nadeel zullen terugkeren. Dat het thans gedurende een periode van circa 6 weken goed gaat, is zonder meer positief, maar weegt onvoldoende zwaar: daarvoor is dit te kort. Om die reden is verplichte zorg nodig.
Over het plan van aanpak merkt de rechtbank nog het volgende op. Het plan is niet door betrokkene zelf opgesteld, maar door zijn behandelaar. Het is door de behandelaar niet bedoeld als alternatief voor een zorgmachtiging, maar dient om een indicatiestelling te krijgen voor de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Dit plan geeft de rechtbank niet het vertrouwen dat zorgverlening op vrijwillige basis reëel is.
2.6.
De in het verzoekschrift opgenomen vormen van verplichte zorg zijn gebaseerd op de medische verklaring, het zorgplan en de bevindingen van de geneesheer-directeur. Deze vormen van verplichte zorg zijn door de rechtbank tijdens de mondelinge behandeling besproken.
De volgende vormen van verplichte zorg gelden:
  • het toedienen van medicatie, alsmede het verrichten van medische controles;
  • het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen. Betrokkene moet toezicht door het ambulante behandelteam gedogen en zich houden aan de afspraken. Ook moet betrokkene meewerken aan urinecontroles. In geval van opname (zie hierna) kan voorts het gebruik van communicatiemiddelen worden beperkt.
De rechtbank ziet ook aanleiding een heropname toe te staan wanneer het thuis onverhoopt niet meer goed gaat met betrokkene. In een dergelijke crisissituatie mogen ook de volgende vormen van verplichte zorg al dan niet worden toegepast,
mits dit plaatsvindt binnen zes maanden na heden:
  • het opnemen in een accommodatie, met dien verstande dat bij opname een nieuwe medische verklaring moet komen waaruit een alsdan bestaande noodzaak voor opname blijkt. Die medische verklaring mag van de geneesheer-directeur zijn, mits deze niet bij de behandeling is betrokken, en
  • in geval van een opname:
o het onderzoek aan kleding of lichaam;
o het onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedragsbeïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen;
o het controleren op de aanwezigheid van gedragsbeïnvloedende middelen.
De rechtbank zal de gevraagde vormen ‘beperking van de bewegingsvrijheid’ en ‘insluiting’ niet toewijzen omdat dit geen recht zou doen aan de huidige situatie waarin het sinds enige tijd goed gaat. Op zitting is bovendien gebleken dat in de afgelopen jaren insluiting pas 1 keer nodig is geweest. Indien het tot een opname komt en beperking van de bewegingsvrijheid of insluiting alsdan toch nodig blijkt, zal daarvoor de route van artikel 8:11 Wvggz moeten worden gevolgd.
2.7.
De overige door de officier verzochte vormen van verplichte zorg, te weten het toedienen van vocht en voeding alsmede het verrichten van andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, het uitoefenen van toezicht op betrokkene en het beperken van het recht op het ontvangen van bezoek, worden door de rechtbank niet noodzakelijk geacht, omdat de noodzakelijkheid daarvan niet (afdoende) is gemotiveerd en/of de behandelaren tijdens de mondelinge behandeling gemotiveerd heeft verklaard dat deze niet nodig zijn om het doel van verplichte zorg als bedoeld in artikel 3:4 Wvggz te bewerkstelligen.
2.8.
Er zijn geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben. De voorgestelde verplichte zorg is evenredig en naar verwachting effectief. Uit de stukken blijkt dat bij het bepalen van de juiste zorg rekening is gehouden met de voorwaarden die noodzakelijk zijn deelname van betrokkene aan het maatschappelijk leven te bevorderen, alsmede met de veiligheid van betrokkene.
2.9.
Gelet op al het voorgaande is voldaan aan de criteria voor en doelen van verplichte zorg als bedoeld in de Wvggz. De zorgmachtiging zal worden verleend voor de verzochte duur van zes maanden met ingang van vandaag.

3..Beslissing

De rechtbank:
3.1.
verleent een zorgmachtiging ten aanzien van [naam betrokkene] voornoemd;
3.2.
bepaalt dat bij wijze van verplichte zorg de maatregelen zoals opgenomen in rechtsoverweging 2.5., 2de en 3de alinea, kunnen worden getroffen;
3.3.
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met 29 december 2020.
Deze beschikking is op 29 juni 2020 mondeling gegeven door mr. N. Doorduijn, rechter, in tegenwoordigheid van M. Mesiha, griffier, en op 3 juli 2020 schriftelijk uitgewerkt en getekend.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.