In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 30 juni 2020 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [naam kind]. De moeder van [naam kind] heeft het ouderlijk gezag en [naam kind] woont bij haar. Eerder, op 16 april 2020, was [naam kind] onder toezicht gesteld tot 16 juli 2020. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling te verlengen voor een periode van twaalf maanden, waarbij nog negen maanden resteerden. Dit verzoek werd gedaan vanwege zorgen over de veiligheid van zowel de moeder als [naam kind], in het licht van huiselijk geweld en de problematische relatie met de vader van [naam kind].
Tijdens de zitting, die met gesloten deuren plaatsvond, zijn de moeder, een vertegenwoordigster van de Raad en een vertegenwoordigster van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering gehoord. De moeder heeft aangegeven dat zij weer terug naar haar eigen huis wil, maar dat dit onder voorwaarden moet gebeuren, waaronder hulp van Arosa. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder positieve stappen heeft gezet, maar dat de situatie nog steeds onveilig is voor [naam kind].
De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de ontwikkeling van [naam kind] nog steeds ernstig wordt bedreigd door de conflictueuze relatie tussen de ouders en de onveilige situaties die daaruit voortvloeien. De kinderrechter heeft daarom besloten om de ondertoezichtstelling van [naam kind] te verlengen voor de resterende duur van negen maanden, tot 16 april 2021. Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Hoger beroep tegen deze beschikking kan binnen drie maanden na de uitspraak worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden.