ECLI:NL:RBROT:2020:6168

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juli 2020
Publicatiedatum
14 juli 2020
Zaaknummer
10/691111-19 vordering TUL VV: 10-152111-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met beroep op noodweer en noodweerexces

Op 7 juli 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 26 december 2019, waarbij de verdachte tijdens een ruzie met het slachtoffer, na beledigende opmerkingen over diens familie, een schaar pakte en meerdere steekbewegingen in de richting van het slachtoffer maakte. Het slachtoffer raakte daarbij gewond aan zijn hals, wat leidde tot ziekenhuisopname en potentieel dodelijk letsel. De verdachte voerde aan dat hij handelde uit zelfverdediging, maar de rechtbank oordeelde dat zijn reactie niet in verhouding stond tot de aanranding door het slachtoffer. Het beroep op noodweer en noodweerexces werd verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde met de intentie om het leven van het slachtoffer te beroven, wat leidde tot een bewezenverklaring van de poging tot doodslag. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 24 maanden op, rekening houdend met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die een geschiedenis van middelenmisbruik en eerdere veroordelingen had. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die materiële en immateriële schade had geleden door het incident.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/691111-19
Parketnummer vordering TUL VV: 10-152111-18
Datum uitspraak: 7 juli 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te district Suriname (Suriname) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte]
[woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie,
raadsman mr. H. Weisfelt, advocaat te ‘s-Gravenhage.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 23 juni 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.A. van Wijk heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het impliciet primair ten laste gelegde (poging tot doodslag);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van voorarrest;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10-152111-18.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijsoverweging
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte geen opzet had op het doden van het slachtoffer. De verdachte heeft een schaar gepakt en voor zich gehouden om het slachtoffer af te weren. De verdachte heeft niet bewust de aanmerkelijke kans op het beëindigen van het leven van het slachtoffer aanvaard. De kans dat met een schaar vitale delen worden geraakt in het gezicht of de borst is nihil. De verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken.
4.1.2.
Beoordeling
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 26 december 2019 met meerdere kennissen samen was in een woning in Rotterdam. Door alle aanwezigen was alcohol gedronken. De verdachte was vervelend en heeft tegenover aangever lelijke woorden over diens vrouw of moeder gesproken. Vervolgens is er ruzie ontstaan tussen de verdachte en aangever. Daarbij hebben de verdachte en aangever over en weer gescholden en is over en weer geduwd. Aangever heeft de verdachte op enig moment in het gezicht geslagen terwijl de verdachte op een stoel zat. De verdachte heeft toen uit zijn tas een schaar gepakt en daarmee meerdere (steek)bewegingen gemaakt in de richting van de borst en het hoofd van aangever. De verdachte hield daarbij de schaar vast aan het handvat en met het knipgedeelte in de richting van aangever. De verdachte heeft aangever daarbij in zijn hals geraakt. Aangever had een steekverwonding in zijn hals en heeft daardoor schade aan zijn luchtpijp opgelopen. Aangever is enkele dagen in het ziekenhuis opgenomen geweest. Uit de medische rapportage volgt dat sprake was van potentieel dodelijk letsel.
Het hiervoor beschreven handelen van de verdachte, namelijk het meermalen met een schaar stekende bewegingen maken in de richting van de borst en het hoofd van het slachtoffer, is naar de uiterlijke verschijningsvorm beoordeeld, gericht op en geschikt om aangever van het leven te beroven. Hieruit volgt dat in het bewuste en gerichte handelen van de verdachte het opzet op de dood van aangever besloten lag. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat een schaar, zijnde een scherp en puntig steekvoorwerp, een geschikt middel is om iemand van het leven te beroven, zeker wanneer - zoals in het onderhavige geval - met kracht wordt gericht op de hals, het hoofd en de borst waar zich vitale lichaamsdelen bevinden.
Het verweer gericht op het ontbreken van opzet op de dood wordt daarom verworpen.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is de impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 26 december 2019 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een schaar die [naam slachtoffer] in de hals heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit en strafbaarheid verdachte

Het bewezen feit levert op:
Poging tot doodslag.
Beroep op noodweer, subsidiair noodweerexces.
Door de verdediging is primair een beroep gedaan op noodweer, subsidiair op noodweerexces. Bepleit is dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Aangevoerd is dat de verdachte zich mocht verdedigen en machteloos was tegen de krachtige aanval van het slachtoffer. Hij pakte het middel dat hij binnen handbereik had, een schaar, en heeft deze voor zich gehouden om zo het slachtoffer van zich af te houden. Voor het geval de verdachte te ver is gegaan in zijn verdediging, doet de verdediging een beroep op noodweerexces.
Beoordeling
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat het begane feit geboden was ter noodzakelijke verdediging tegen een (dreigende) ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
Doordat de aangever op de verdachte is afgelopen en hem, terwijl hij op een stoel zat, in het gezicht heeft geslagen bevond de verdachte zich in een situatie waarin hij zich mocht verdedigen. De rechtbank is echter van oordeel dat de door de verdachte gekozen verdediging – het pakken van een schaar en daarmee meermalen steken in de richting van de hals van de aangever die op korte afstand van hem stond – in de gegeven omstandigheden niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. Dat de verdachte de aangever met de schaar alleen maar op afstand heeft proberen te houden vindt geen steun in de getuigenverklaringen en evenmin in zijn eigen bij de politie afgelegde verklaringen. Nu de gekozen verdediging niet geboden was, wordt het beroep op noodweer verworpen.
Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of de verdachte een geslaagd beroep op noodweerexces toekomt. Daarbij dient te worden beoordeeld of de overschrijding van de grenzen van een noodzakelijke verdediging het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging door de aanranding veroorzaakt.
De rechtbank is van oordeel dat noch de verklaringen van de verdachte zelf, noch die van de getuigen ervan blijk geven dat de verdachte vanuit de hiervoor bedoelde hevige gemoedsbeweging de aangever met de schaar heeft gestoken. Integendeel. Bij de politie heeft de verdachte verklaard
“ik was het zat. Ik ben toen in die tas gegaan en heb die schaar gepakt. Ik heb toen een steekbeweging gemaakt met de schaar”alsmede
“ik heb hem verwond omdat hij van mij af moest blijven”.
Het beroep op noodweerexces faalt eveneens.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit of de verdachte uitsluiten.
Het feit en de verdachte zijn dus strafbaar.

6..Motivering straf

6.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
6.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Tijdens een handgemeen met de aangever, dat begon nadat de verdachte bij herhaling beledigende opmerkingen maakte over familieleden van de aangever, heeft de verdachte met een schaar meerdere steekbewegingen gemaakt in de richting van de aangever. Het slachtoffer is daarbij geraakt in zijn hals en heeft letsel opgelopen aan zijn luchtpijp.
De verdachte heeft door zijn handelen op ernstige wijze de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden. Het slachtoffer heeft meerdere dagen in het ziekenhuis gelegen, drie weken geen vast voedsel kunnen eten en hij heeft nog steeds moeite met en pijn bij het slikken en het eten.
De rechtbank houdt er voorts rekening mee dat het feit zich heeft afgespeeld in een woning, waar zich op dat moment meerdere mensen bevonden die ongewild getuige zijn geworden van dit steekincident. Ook dit rekent de rechtbank de verdachte aan.
6.2.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
30 december 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor verschillende misdrijven.
6.2.2.
Rapportage
Het Leger des Heils, afdeling reclassering heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 19 juni 2020. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Bij de verdachte is sprake van jarenlange middelenproblematiek (alcohol en cocaïne). Daarnaast is er mogelijk sprake van onderliggende psychische problematiek (de meest actuele diagnostiek wijst eerder in de richting van persoonlijkheidsproblematiek, dan een psychotische stoornis). De verdachte is meermaals opgenomen geweest in een verslavingskliniek. Ten tijde van het tenlastegelegde stond hij al onder toezicht en volgde hij al een ambulante behandeling.
De verdachte komt sinds 2004 regelmatig met justitie in aanraking en hij is voor zowel ernstige als minder ernstige feiten uit uiteenlopende delictscategorieën veroordeeld. Hij is dakloos, heeft geen vaste dagbesteding en heeft schulden. Het ontbreekt hem aan een adequaat positief ondersteunend netwerk van familie en vrienden. Hij legt de schuld van zijn problemen bij anderen en staat niet open voor behandeling en begeleiding. Gezien dit alles wordt het risico op recidive en op onttrekking aan behandeling hoog ingeschat.
De reclassering ziet op dit moment geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag te veranderen in een regulier kader.
6.3.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

7..Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde] , bij zijn gemachtigde mr. S. Epema, advocaat te Rotterdam, ter zake van het ten laste gelegde feit.
De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 120,- aan materiële schade en een vergoeding van € 2.500,- aan immateriële schade.
7.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing van de vordering geëist, met wettelijke rente, alsmede oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair beroepen op de niet-ontvankelijkheid van de vordering vanwege de verzochte vrijspraak/ontslag van alle rechtsvervolging. Subsidiair heeft de verdediging zich gerefereerd ten aanzien van de gevorderde materiële schade en matiging bepleit van de immateriële schade tot een bedrag van € 500,-.
7.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding door de verdachte niet is weersproken, zal dit deel van de vordering worden toegewezen.
Voorts is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1000,-, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen, met afwijzing van hetgeen aan hoofdsom meer is gevorderd. Daarbij wordt mede betrokken dat het slachtoffer voorafgaand aan het steken door de verdachte ook geweld heeft gebruikt tegen de verdachte.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 26 december 2019.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
7.4.
Conclusie
De verdachte dient de benadeelde partij een schadevergoeding te betalen van € 1.120,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

8..Vordering tenuitvoerlegging

8.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 2 augustus 2018 van de politierechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van diefstal veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van
14 dagen, waarvan een gedeelte groot 12 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 16 augustus 2018.
8.2.
Standpunt officier van justitie en standpunt verdediging
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering.
De verdediging heeft zich verzocht de vordering af te wijzen.
8.3.
Beoordeling
Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde straf.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , bij zijn gemachtigde mr. S. Epema, advocaat te Rotterdam, te betalen een bedrag van
€ 1.120,- (zegge: éénduizend honderdtwintig euro), bestaande uit € 120,- aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 26 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 1.120,-(hoofdsom,
zegge: éénduizend honderdtwintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 december 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.120,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
21 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
gelast de
tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijk gedeelte, groot 12 dagen, van de bij vonnis van 2 augustus 2018 van de politierechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. de Lange, voorzitter,
en mrs. G.P. van de Beek en L.J.M. Janssen, rechters,
in tegenwoordigheid van M.J. Grootendorst, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 26 december 2019 te Rotterdam ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer]
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen, met dat opzet met een schaar, althans een scherp/puntig voorwerp, die
[naam slachtoffer] in de keel en/of hals en/of nek heeft gestoken, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.