ECLI:NL:RBROT:2020:6166

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 juni 2020
Publicatiedatum
14 juli 2020
Zaaknummer
10/997527-13 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitreiking van gerechtelijke stukken aan rechtspersonen in het buitenland en de geldigheid van oproeping

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 juni 2020 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een rechtspersoon gevestigd in Liberia. De officier van justitie had gevorderd dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel van de rechtspersoon zou vaststellen op een bedrag van € 2.544.783,03. De rechtbank constateert dat er een fout is gemaakt in de Wet USB met betrekking tot de uitreiking van gerechtelijke stukken aan rechtspersonen in het buitenland. De rechtbank leest artikel 36m van het Wetboek van Strafvordering (Sv) verbeterd, zodat artikel 36e, derde lid, Sv ook van toepassing is op de betekening van gerechtelijke mededelingen aan rechtspersonen in het buitenland. Dit betekent dat de oproeping aan de rechtspersoon had moeten worden verzonden naar het statutaire vestigingsadres, wat niet is gebeurd. Hierdoor is de oproeping nietig verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen vertegenwoordiger van de rechtspersoon ter terechtzitting is verschenen en dat de akte van uitreiking niet correct is ingevuld. De rechtbank concludeert dat de oproeping niet op de juiste wijze is uitgereikt, waardoor de rechtspersoon niet op de hoogte was van de zitting. De rechtbank heeft daarom de oproeping nietig verklaard, wat betekent dat de procedure niet verder kan gaan zonder een correcte oproeping. Dit vonnis is gewezen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters, en is openbaar uitgesproken op de zitting.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/997527-13 (ontneming)
Datum uitspraak: 18 juni 2020
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige economische kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de veroordeelde rechtspersoon:
[naam rechtspersoon] ,
gevestigd aan [vestigingsadres rechtspersoon 1] , [vestigingsadres rechtspersoon 2] , Liberia.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 18 juni 2020.

2..Inhoud vordering

De officier van justitie heeft in zijn ontnemingsvordering d.d. 24 februari 2020 gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en de veroordeelde rechtspersoon (hierna: [naam rechtspersoon] ) de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, welk voordeel door de officier van justitie is gesteld op € 2.544.783,03.
In de ontnemingsvordering is tevens vermeld dat [naam rechtspersoon] wordt opgeroepen om te verschijnen op de terechtzitting van vandaag.

3..Geldigheid oproeping

3.1
Feiten
Namens [naam rechtspersoon] is niemand ter terechtzitting verschenen.
In het dossier bevindt zich een akte van uitreiking die is gericht aan [naam rechtspersoon] , maar verder niet is ingevuld.
3.2
Juridisch kader
De veroordeelde rechtspersoon is gevestigd in Liberia. Wat betreft de beoordeling van de toepasselijke regeling, dient Liberia als “buitenland” te worden beschouwd.
Voor de uitreiking van gerechtelijke stukken aan een rechtspersoon in het buitenland bestaat in het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) geen afzonderlijke bepaling. Voor 1 januari 2020, de datum van de inwerkingtreding van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (hierna: Wet USB), golden op grond van art. 532 Sv (oud) de bepalingen met betrekking tot de uitreiking van gerechtelijke stukken aan natuurlijke personen in het buitenland (artikel 588, tweede en vierde lid, Sv (oud)) ook voor rechtspersonen.
Sinds de inwerkingtreding van de Wet USB is de uitreiking van gerechtelijke stukken aan natuurlijke personen in artikel 36e Sv geregeld. Artikel 36e, derde lid, Sv bepaalt dat de uitreiking van gerechtelijke stukken aan een geadresseerde van wie de woon- of verblijfplaats in het buitenland bekend is, geschiedt – kort gezegd – door toezending van de gerechtelijke mededeling.
Artikel 36j Sv regelt de uitreiking van gerechtelijke stukken aan een rechtspersoon. De kennisgeving gschiedt aan de woonplaats van de rechtspersoon, de plaats van het kantoor van de rechtspersoon of aan de woonplaats van een van de bestuurders. De woonplaats van de rechtspersoon is de plaats waar deze statutair is gevestigd.
Artikel 36m Sv regelt welke betekenisvoorschriften van overeenkomstige toepassing zijn op de uitreiking van gerechtelijke stukken aan een rechtspersoon. Daarin is artikel 36e, derde lid, Sv niet van overeenkomstige toepassing verklaard. Wel zijn artikel 36e, tweede en vierde lid, Sv hierop van overeenkomstige toepassing verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is dit een fout in de Wet USB en had de wetgever in artikel 36m Sv behoren te verwijzen naar artikel 36e,
derdeen vierde lid, Sv. In de Memorie van Toelichting bij artikel 36e Sv (pag. 58, tweede alinea) staat immers:
“Het voorgestelde derde en vierde lid corresponderen met het tweede en vierde lid van het huidige artikel 588 Sv. Aan deze huidige bepalingen wordt inhoudelijk niets gewijzigd.”
De rechtbank zal artikel 36m Sv daarom verbeterd lezen in die zin dat hierin – voor zover hier relevant – wordt verwezen naar artikel 36e, derde lid, Sv. Op basis hiervan concludeert de rechtbank dat de oproeping aan de rechtspersoon had dienen te worden toegezonden naar het statutaire vestigingsadres.
3.3
Beoordeling
Het vorenstaande betekent dat de uitreiking van de oproeping voor de zitting van 18 juni 2020 aan [naam rechtspersoon] had moeten plaatsvinden conform artikel 36e, derde lid, Sv, en dus door toezending van de oproeping. Uit de akte van uitreiking, waarop slechts de adresgegevens van [naam rechtspersoon] en de datum van de zitting zijn vermeld, blijkt niet dat de oproeping is verzonden. Gelet hierop is niet gebleken dat de oproeping op de bij de wet voorgeschreven wijze aan [naam rechtspersoon] is uitgereikt. Ook overigens blijkt uit het dossier niet dat de oproeping [naam rechtspersoon] heeft bereikt.
De rechtbank zal de oproeping daarom nietig verklaren.

4..Beslissing

De rechtbank:
verklaart de oproeping nietig.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. I.M.A. Hinfelaar en D.F. Smulders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Aagaard, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 juni 2020.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.