ECLI:NL:RBROT:2020:6156

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
13 juli 2020
Zaaknummer
ROT 20/2692
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet tijdig beslissen op bezwaar; toepassing van artikel 8:55d Awb met betrekking tot dwangsom en proceskosten

Op 15 juli 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van Schiedam. Eiser heeft op 18 mei 2020 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar tegen het besluit van verweerder van 16 september 2019, waarbij de bijstandsaanvraag van eiser en zijn vrouw buiten behandeling was gesteld. Eiser heeft verweerder in gebreke gesteld, omdat de termijn om een besluit op het bezwaar te nemen ruimschoots was verstreken.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat aan de voorwaarden voor het indienen van beroep wegens het niet tijdig nemen van een besluit is voldaan. De rechtbank heeft verweerder een termijn van twee weken gegeven om alsnog een besluit op het bezwaar bekend te maken, met een dwangsom van € 100,- per dag, tot een maximum van € 15.000,-, voor iedere dag dat verweerder in gebreke blijft.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen aanleiding is om verweerder te veroordelen in de kosten van het griffierecht, omdat eiser ontheffing is verleend wegens betalingsonmacht. Wel is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 262,50 voor rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/2692
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2020 als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

[Naam] , te [Plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. I. Car,
en

het college van burgemeester en wethouders van Schiedam, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 18 mei 2020 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar tegen het besluit van verweerder van 16 september 2019.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Bij besluit van 16 september 2019 heeft verweerder de bijstandsaanvraag van eiser en [Naam] (de vrouw) buiten behandeling gesteld. Hiertegen hebben eiser en de vrouw bezwaar gemaakt. Eisers gemachtigde heeft verweerder bij brief van 25 maart 2020 – toen de termijn om een besluit op het bezwaar te nemen ruimschoots was verstreken – in gebreke gesteld tijdig een besluit op bezwaar te nemen.
3. Bij brief van 28 mei 2020 heeft verweerder eisers gemachtigde bericht dat een aantal bezwaarschriften van eiser en de vrouw – waaronder die tegen de buitenbehandelingstelling van de bijstandsaanvraag – worden behandeld tijdens een telefonische hoorzitting op dinsdagavond 23 juni 2020. Telefonische navraag door de griffier op 8 juli 2020 bij verweerder leert dat er nog geen besluit op het bezwaar is genomen.
4. Gelet op artikel 6:2, aanhef en onder b, van Awb kan beroep worden ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit, waaronder het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar. Gelet op artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan het
beroepschrift kan worden ingediend zodra: (a) het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en (b) twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is. Aan deze voorwaarden is voldaan.
5. Het beroep is daarom kennelijk gegrond. Eiser heeft de rechtbank verzocht toepassing te geven aan artikel 8:55d van de Awb. De rechtbank zal voldoen aan dit verzoek door verweerder een termijn van twee weken te stellen voor het bekendmaken van een besluit op het bezwaar en daar een nadere dwangsom aan te verbinden voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. De rechtbank bepaalt de dwangsom op € 100,- per dag met een maximum van € 15.000,-.
6. Omdat eiser ontheffing is verleend van het griffierecht wegens betalingsonmacht, is er geen aanleiding te bepalen dat verweerder het griffierecht vergoedt.
7. Wel ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank bepaalt de proceskosten op € 262,50 aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van eiser;
  • draagt verweerder op binnen twee weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak alsnog een besluit op het bezwaar van eiser bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom verbeurt van € 100,- per dag, met een maximum van € 15.000,-;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 262,50.
Deze uitspraak is op 15 juli 2020 gedaan door mr. E. Lunenberg, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Stijnen, griffier. De uitspraak zal openbaar worden gemaakt door publicatie daarvan op rechtspraak.nl.
De rechter en de griffier zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.