ECLI:NL:RBROT:2020:6149

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 juli 2020
Publicatiedatum
13 juli 2020
Zaaknummer
C/10/580892 / HA ZA 19-781
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Intellectueel-eigendomsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Auteursrechtinbreuk en misleidende reclame in dressuurpaardenhandel

In deze zaak, die diende bij de Rechtbank Rotterdam, hebben eiseressen, bestaande uit drie besloten vennootschappen, een vordering ingesteld tegen de gedaagde, eveneens een besloten vennootschap, wegens inbreuk op auteursrechten en misleidende reclame. De eiseressen zijn actief in de dressuurpaardenhandel en hebben een samenwerking gehad met de gedaagde, die ook in deze sector opereert. De procedure begon met een dagvaarding op 8 augustus 2019, gevolgd door verschillende processtukken en een mondelinge behandeling op 13 februari 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde zonder toestemming van de eiseressen foto’s en video’s heeft gebruikt die door een derde, [naam 3], zijn gemaakt. De rechtbank oordeelde dat er geen inbreuk was op de auteursrechten van de eiseressen met betrekking tot de foto’s, omdat de fotograaf een niet-exclusieve licentie had verleend aan zowel de eiseressen als de gedaagde. Echter, de rechtbank concludeerde dat de gedaagde wel inbreuk heeft gemaakt op de auteursrechten van [naam eiseres 3] door filmmateriaal zonder toestemming te gebruiken.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de gedaagde zich schuldig heeft gemaakt aan misleidende reclame door op haar website en social media te suggereren dat zij paarden heeft verkocht die in werkelijkheid door de eiseressen zijn aangeboden. De rechtbank heeft de vorderingen van de eiseressen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de gedaagde werd bevolen om het onrechtmatig handelen te staken en gestaakt te houden, en om een dwangsom te betalen bij overtreding. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken op 1 juli 2020.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Zittingsplaats Dordrecht
zaaknummer / rolnummer: C/10/580892 / HA ZA 19-781
Vonnis van 1 juli 2020
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam eiseres 1],
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres 1] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam eiseres 2],
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres 2] ,
3.
[naam eiseres 3],
wonende te [woonplaats eiseres 3] ,
eiseressen,
advocaat mr. S.A. Wensing te Coevorden,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.Ch. Kaaks te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseressen] en [naam gedaagde] genoemd worden. Waar van belang zullen eiseressen afzonderlijk worden aangeduid als [naam eiseres 1] , [naam eiseres 2] respectievelijk [naam eiseres 3] .

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 8 augustus 2019,
  • de akte overlegging producties van [eiseressen] , met 54 producties,
  • de conclusie van antwoord van [naam gedaagde] , met 21 producties,
  • de brieven van deze rechtbank van 30 oktober 2019 waarin partijen zijn opgeroepen voor een zitting,
  • de akte wijziging eis tevens akte overlegging producties van [eiseressen] , met producties 55 en 56,
  • de correspondentie over het aanhouden van de zitting in verband met een bezwaar van [naam gedaagde] tegen de akte wijziging eis, en het intrekken van dit bezwaar mits ter zitting voldoende op de akte kon worden gereageerd,
  • het bij brief van 29 januari 2020 zijdens [naam gedaagde] toegezonden aanvullende proceskostenoverzicht,
  • het oproepingsexploot ex artikel 118 Rv waarbij [eiseressen] [naam 1] heeft opgeroepen tegen 13 februari 2020,
  • de bij brief van 5 februari 2020 zijdens [naam gedaagde] toegezonden aanvullende producties 23 tot en met 25,
  • de op de mondelinge behandeling voorgedragen en overgelegde spreekaantekeningen van mr. Wensing,
  • de op de mondelinge behandeling voorgedragen en overgelegde comparitie aantekeningen van mrs. Kaaks en Van Til,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 13 februari 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[eiseressen] en [naam gedaagde] houden zich beiden bezig met het beleren van en handelen in dressuurpaarden.
2.2.
[naam eiseres 3] is een dressuuramazone met een paardenstoeterij te Strijen. [naam eiseres 3] - voorheen gehuwd met [naam 2] - is aandeelhouder in [naam eiseres 1] en aandeelhouder in en bestuurder van [naam eiseres 2] . Haar partner, de heer [naam partner eiseres 3] , is bestuurder van [naam eiseres 1] .
2.3.
[naam 1] (hierna: [naam 1] ), ook dressuuramazone en ondernemer, is (indirect, via een holding) enig aandeelhouder en bestuurder van [naam gedaagde] .
De partner van [naam 1] is [naam partner gedaagde] (hierna: [naam partner gedaagde] ). [naam partner gedaagde] is (indirect, via een holding) enig aandeelhouder en bestuurder van [naam bedrijf] (hierna: [naam bedrijf] ).
2.4.
[naam 1] heeft in 2017 en 2018 voor [naam eiseres 1] gewerkt op basis van detachering.
Op 21 augustus 2017 hebben [naam eiseres 3] (als ‘titulair directrice’ van [naam eiseres 1] ) en [naam 1] een intentieovereenkomst getekend waarin staat, samengevat en voor zover relevant:
  • dat [naam 1] een vennootschap zal oprichten die zal samenwerken met [naam eiseres 1] ,
  • dat deze vennootschap zich zal bezighouden met de training en de in- en verkoop van dressuurpaarden,
  • dat de vennootschap ten behoeve van [naam eiseres 1] management- en exploitatiewerkzaamheden zal verrichten tegen betaling van een maandelijkse management fee,
  • dat partijen streven naar een langdurige samenwerking waarin de vennootschap van [naam 1] stukje bij beetje aandeelhouder wordt van [naam eiseres 1] .
De in de intentieovereenkomst genoemde vennootschap van [naam 1] is [naam gedaagde] , opgericht op 4 augustus 2017.
2.5.
In de loop van de samenwerking tussen [naam eiseres 1] en [naam gedaagde] heeft [naam 3] (hierna: [naam 3] ) in hun opdracht geregeld foto’s gemaakt van paarden.
2.6.
In de ochtend van 16 oktober 2018 kwam met een grote ruzie tussen [naam eiseres 3] en [naam 1] een einde aan de samenwerking. In de middag kwam [naam 1] terug in gezelschap van anderen en ontstond een vechtpartij. Later die dag hebben [naam partner gedaagde] en [naam partner eiseres 3] een vaststellingsovereenkomst tussen [naam eiseres 1] en [naam bedrijf] getekend waarin een vijftal in gezamenlijk eigendom gehouden paarden tussen hen zijn verdeeld, onder meer het paard [naam paard 1] aan [naam bedrijf] en het paard [naam paard 2] aan [naam eiseres 1] .
2.7.
[naam eiseres 3] en [naam partner eiseres 3] hebben aangifte gedaan tegen [naam 1] en [naam partner gedaagde] . [naam 1] heeft aangifte gedaan tegen [naam partner eiseres 3] en [naam eiseres 3] , de moeder van [naam 1] heeft aangifte gedaan tegen [naam partner eiseres 3] .
2.8.
Op initiatief van [naam eiseres 3] is over het conflict tussen [naam eiseres 3] en [naam 1] en hun naasten een item gefilmd voor het SBS6 uitgezonden programma
Betrapt. De uitzending daarvan is bij arrest van het Hof Amsterdam van 28 juni 2019 verboden.
2.9.
[naam gedaagde] heeft na beëindiging van de samenwerking met [naam eiseres 1] haar bedrijf zelfstandig voortgezet. Op de website van [naam gedaagde] en op de Facebook- en Instagramaccounts
[accountnaam]zijn foto’s van paarden gepubliceerd die door [naam 3] gedurende de samenwerking met [naam eiseres 1] zijn gemaakt, met de vermelding ‘sold’ of ‘collectie’. Op de website van [naam gedaagde] werd het adres van [naam eiseres 3] genoemd als adres van [naam gedaagde] .

3..Het geschil

3.1.
[eiseressen] vordert na wijziging van eis samengevat - dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
[naam gedaagde] gebiedt om met onmiddellijke ingang na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis het onrechtmatig handelen te staken en gestaakt te houden, in dier voege dat [naam gedaagde] zal worden verboden enige concurrerende werkzaamheid te verrichten, waarbij zij gebruik maakt van de bedrijfsgegevens van [eiseressen] , in de ruimste zin des woords op straffe van een dwangsom van € 1.500 per dag of gedeelte daarvan tot een maximum van € 150.000,
[naam gedaagde] veroordeelt om zich met onmiddellijke ingang na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis te onthouden van iedere inbreuk op de auteursrechten c.q. intellectuele eigendomsrechten van eisers op haar foto’s en video-opnamen, en dus het openbaar maken en/of verveelvoudigen van die foto’s en opnamen te staken en gestaakt te houden, op straffe van een dwangsom van € 1.500 per dag of gedeelte daarvan tot een maximum van € 150.000,
[naam gedaagde] gebiedt om binnen drie dagen na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis de foto’s van [eiseressen] te (doen) verwijderen en verwijderd te houden van de (geheime, althans enkel met een code toegankelijke) website(s) van [naam gedaagde] , alsook van de servers waar de foto’s zijn opgeslagen, alsmede van haar Instagram- en Facebookaccounts, op straffe van een dwangsom van € 1.500 per dag of gedeelte daarvan tot een maximum van € 150.000,
[naam gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 48.721,93 althans een in goede justitie te bepalen bedrag aan schadevergoeding, te voldoen binnen veertien dagen na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis,
voor recht verklaart dat [naam gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseressen] en [naam gedaagde] te veroordelen tot vergoeding van de door [eiseressen] als gevolg hiervan geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat,
[naam gedaagde] te bevelen om binnen veertien dagen na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis te volgende rectificatie te plaatsen op haar website (ter grootte van minimaal ¼ van het beeldscherm en zwart op wit) en deze daar dertig dagen geplaatst te houden, en binnen 48 uur na plaatsing bewijs daarvan toe te zenden aan de advocaat van [eiseressen] :
“Rectificerende mededeling:
Bij vonnis van [datum vonnis] heeft de Rechtbank Rotterdam, zittingsplaats Dordrecht beslist dat [naam gedaagde] misleidende mededelingen heeft gedaan jegens en inbreuk heeft gemaakt op de exclusieve auteursrechten van [naam eiseres 1] , [naam eiseres 2] en [naam eiseres 3] , waarmee [naam gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [naam eiseres 1] , [naam eiseres 2] en [naam eiseres 3] en heeft de Rechtbank [naam gedaagde] veroordeeld deze rectificatie te plaatsen.”,
7. [naam gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 2.950, te vermeerderen met de kosten van het griffierecht en de kosten van de dagvaarding, althans een in goede justitie te bepalen bedrag als redelijk een evenredige proceskosten conform artikel 1019h Rv.
3.2.
[naam gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiseressen] met hoofdelijke veroordeling van [eiseressen] in de integrale proceskosten, primair wegens onrechtmatig procederen c.q. misbruik van procesrecht, subsidiair op grond van artikel 1019h Rv.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

inleiding

4.1.
Nu [eiseressen] tijdig voor de mondelinge behandeling bij akte een eiswijziging heeft aangekondigd, [naam gedaagde] daartegen uiteindelijk geen bezwaar maakt en de rechtbank daartegen ook ambtshalve geen bezwaar ziet, wordt bij de beoordeling uitgegaan van de gewijzigde eis zoals weergegeven onder 3.1 hierboven.
4.2.
[naam 1] is bij exploot opgeroepen om op 13 februari 2020, de dag van de mondelinge behandeling, als (mede)gedaagde deel te nemen aan deze procedure. Op de mondelinge behandeling is gebleken dat dit exploot inmiddels was ingetrokken en dat [naam 1] tegen een latere (rol)datum is opgeroepen. De rechtbank ziet geen aanleiding om te wachten met het wijzen van vonnis en partijen hebben dit ook niet gevraagd.
4.3.
[eiseressen] verwijt [naam gedaagde] dat zij zonder toestemming foto’s, video’s en het adres van [naam eiseres 3] gebruikt om zichzelf als succesvol paardenondernemer voor te doen op haar website
[accountnaam] .nl, op YouTube en op haar Facebook- en Instagramaccounts
[accountnaam]. Hiermee maakt [naam gedaagde] zich volgens [eiseressen] schuldig aan inbreuk op auteursrechten, onrechtmatige concurrentie en misleidende reclame.
[naam gedaagde] betwist deze stellingen, en verwijt [eiseressen] dat zij bewust een onvolledige en onjuiste voorstelling van zaken geeft.
inbreuk op auteursrecht
4.4.
De rechtbank zal eerst beoordelen of [naam gedaagde] inbreuk maakt op auteursrecht, waarbij eerst de foto’s aan de orde komen en daarna het filmmateriaal.
Aan het verweer dat de social media accounts niet van [naam gedaagde] maar van [naam 1] zijn, gaat de rechtbank voorbij, omdat uit de accountnamen blijkt dat [naam gedaagde] zich hiermee profileert.
4.5.
[naam gedaagde] heeft betoogd en onderbouwd dat niet [eiseressen] maar [naam 3] het auteursrecht op de geplaatste foto’s heeft, en dat [naam 3] als auteursrechthebbende aan [naam gedaagde] een gebruiksrecht heeft verschaft. [naam 3] heeft ter zitting verklaard dat zij aan zowel [naam gedaagde] als aan [eiseressen] toestemming heeft gegeven om de door haar gemaakte foto’s op hun website te plaatsen. Zij heeft ook bestreden dat zij auteursrechten heeft overgedragen, zoals door [eiseressen] gesteld, en verklaard ook nooit die bedoeling te hebben gehad.
De rechtbank stelt vast dat [eiseressen] niet heeft gesteld dat sprake is geweest van een overdracht van rechten bij akte als vereist op grond van artikel 2 Auteurswet. Daarvan is ook niet gebleken. [eiseressen] heeft ter zitting haar stelling dat fotografe [naam 3] auteursrechten aan haar had overgedragen per WhatsApp-bericht ingetrokken en verklaard dat is bedoeld te stellen dat daaruit de bevestiging van haar rechten blijkt. Dat zij uit anderen hoofde dan overdracht rechthebbende zou zijn is evenmin gesteld. Ter zitting is vastgesteld, mede naar aanleiding van de verklaring ter zake van de fotografe, dat de auteursrechten met betrekking tot de litigieuze foto’s nog steeds bij de fotografe berusten alsmede dat niet alleen aan [eiseressen] maar ook aan [naam gedaagde] een niet exclusieve licentie is verleend voor het gebruik van de foto’s, zodat [naam gedaagde] - anders dan [eiseressen] heeft gesteld - geen toestemming behoefde van [eiseressen] voor het gebruik daarvan. [eiseressen] heeft daarnaast nog gesteld dat zij ook over portretrechten beschikt, maar op geen enkele wijze nader onderbouwd waarom daar inbreuk door [naam gedaagde] op gemaakt zou zijn. Een en ander maakt dat het gebruik van de foto’s door [naam gedaagde] aan haar was toegestaan en geen sprake is van inbreuk op enig (auteurs)recht ter zake van [eiseressen]
4.6.
[eiseressen] stelt voorts dat [naam gedaagde] inbreuk maakt op auteursrecht door op haar website en YouTube-kanaal filmmateriaal te gebruiken waarop [naam eiseres 3] auteursrecht heeft, omdat [naam eiseres 3] de bewuste (video)filmpjes heeft gemaakt en zij geen toestemming aan [naam gedaagde] heeft gegeven om deze te gebruiken.
[naam gedaagde] heeft betoogd dat de filmpjes die [naam gedaagde] op YouTube heeft geplaatst niet door [eiseressen] maar door [naam partner gedaagde] zijn gemaakt.
Ter zitting heeft [eiseressen] verklaard dat op het YouTube-kanaal van [naam gedaagde] een compilatie is geplaatst van ruw filmmateriaal dat door [naam eiseres 3] is opgenomen en dat zij nog steeds bezit. Dit is vervolgens niet betwist. Dat aan [naam partner gedaagde] het auteursrecht zou toekomen op het gebruikte filmmateriaal is niet nader onderbouwd.
Uitgangspunt in rechte dient daarom te zijn dat [naam gedaagde] inbreuk maakt op het auteursrecht van [naam eiseres 3] door zonder toestemming door [naam eiseres 3] opgenomen filmmateriaal te plaatsen op het YouTube-kanaal van [naam gedaagde] .
Dat er ook op de website of op (andere) social media van [naam gedaagde] filmmateriaal is geplaatst waarop [naam eiseres 3] het auteursrecht heeft, is onvoldoende uitgewerkt en onderbouwd.
ongeoorloofde concurrentie en misleidende reclame
4.7.
Vervolgens zal de rechtbank beoordelen of [naam gedaagde] zich schuldig (heeft ge)maakt aan ongeoorloofde concurrentie en/of misleidende reclame.
4.8.
Het betoog van [eiseressen] komt erop neer dat [naam gedaagde] zich op haar website, YouTube-kanaal en social media profileert als succesvol paardenondernemer door te pronken met paarden en verkoopprestaties van [eiseressen] alsof het haar eigen paarden en prestaties zijn. [naam gedaagde] toont immers foto’s van dertien paarden als door haar verkocht (‘
sold’) terwijl [naam gedaagde] deze paarden niet in eigendom heeft of heeft gehad en deze niet door haar maar door [eiseressen] te koop zijn aangeboden en verkocht. Ook toont [naam gedaagde] binnen door haar te koop aangeboden ‘collectie’ zeven paarden die niet door [naam gedaagde] maar door [eiseressen] zijn aangeboden en verkocht. Ze vermeldt ook het adres van [naam eiseres 3] als eigen adres op de website. Dit alles is verwarrend voor de consument en misleidend in de zin van artikel 6:194 BW. Het is jegens [eiseressen] ook onrechtmatige concurrentie. [naam gedaagde] heeft namelijk stelselmatig en substantieel het duurzame bedrijfsdebiet van haar voormalig werkgever en zakenpartner [eiseressen] afgebroken, gebruik makend van de kennis en kunde die zij bij [eiseressen] heeft vergaard en uitgebreid.
4.9.
[naam gedaagde] heeft hierop als volgt gereageerd.
[naam gedaagde] heeft op haar site niet gesuggereerd paarden te hebben verkocht dan wel aangeboden die (alleen) [eiseressen] heeft verkocht dan wel aangeboden.
Wat de verkochte paarden betreft: het paard [naam paard 3] was eigendom van de moeder van [naam 1] en een derde, en is door [naam 1] en haar moeder verkocht. De paarden [naam paard 4] , [naam paard 5] en [naam paard 6] zijn door [naam 1] getraind en door [naam eiseres 3] en [naam 1] samen gedurende hun samenwerking ten behoeve van een klant van [naam eiseres 3] verkocht. Alle overige genoemde paarden waren gezamenlijk eigendom van [naam eiseres 1] en [naam bedrijf] en werden getraind door [naam 1] . Bij verkoop van deze paarden door [naam bedrijf] (en [naam gedaagde] ) en [naam eiseres 1] factureerde [naam eiseres 1] de klant maar ontving [naam bedrijf] 50 procent van de verkoopprijs. Dit betreft in ieder geval de paarden [naam paard 7] , [naam paard 8] , [naam paard 9] , [naam paard 10] en [naam paard 11] .
Wat de ‘collectie’ betreft: het paard [naam paard 12] was nooit eigendom van [eiseressen] maar [naam 1] . De paarden [naam paard 13] , [naam paard 14] , [naam paard 2] en [naam paard 1] , ook gezamenlijk eigendom van [naam bedrijf] en [naam eiseres 1] , stonden al tijdens de samenwerking op de site van [naam gedaagde] ter promotie van hun verkoop. De verdeling van gezamenlijke paarden betrof ook [naam paard 1] en [naam paard 2] . Dat alle getoonde paarden door [eiseressen] zijn verkocht en nooit door [naam gedaagde] zijn aangeboden is dus onjuist.
De website van [naam gedaagde] bestond al tijdens de samenwerking. De site is vanaf enige tijd voor de breuk tot 12 juni 2019 niet bijgewerkt. De site wordt ook slechts zelden bezocht of gebruikt, 56 keer in 2018 en 21 keer in 2019. Het adres van [naam eiseres 3] stond gedurende de samenwerking op de site omdat [naam 1] daar haar werkzaamheden verrichte. Het adres is inmiddels gecorrigeerd. Vermelding van [naam eiseres 3] adres is hoogstens schadelijk geweest voor [naam gedaagde] . Het onjuiste adres is niet van materieel belang voor de consument bij het nemen van de beslissing om tot een bepaalde rechtshandeling over te gaan.
Van misleidende reclame is geen enkele sprake, aldus nog steeds [naam gedaagde] .
4.10.
[eiseressen] heeft ter zitting betoogd dat [naam 1] als onervaren amazone en ondernemer tijdens de samenwerking van [naam eiseres 3] alle kansen heeft gekregen om zich verder te ontwikkelen. [naam 1] wordt als bestuurder van [naam gedaagde] bijgestaan door de vennootschappen van [naam partner gedaagde] , die ook tijdens de samenwerking alle financiële zaken regelde, aldus [eiseressen] Alle transacties liepen via [eiseressen] , hoewel [naam partner gedaagde] in een aantal gevallen investeerde in paarden waardoor een gemeenschap ontstond. [eiseressen] was degene die de paarden op stal had, te koop aanbood en al het daartoe nodige onderhandelen en afwikkelen verrichte. [naam gedaagde] stond daarbuiten, [naam 1] werkte slechts in de stallen en bereed de paarden.
[eiseressen] wist niet dat deze site ook tijdens de samenwerking al in de lucht was. Duidelijk is dat [naam gedaagde] haar website na de breuk in de lucht heeft gehouden om opzettelijk verwarring te zaaien, aldus nog steeds [eiseressen] ter zitting.
4.11.
[naam gedaagde] heeft hierop verklaard dat [eiseressen] , [naam gedaagde] en [naam bedrijf] samenwerkten. [naam bedrijf] was wel betrokken bij de financiering, maar niet bij de verkoop van de paarden. [naam gedaagde] heeft alle op haar website en social media getoonde paarden daadwerkelijk mede verkocht, zoals toegelicht in de conclusie van antwoord. Het was geen drukbezochte site en het is er daardoor bij ingeschoten hem direct uit de lucht te halen, aldus [naam gedaagde] ter zitting.
4.12.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Na de zitting is niet langer in geschil dat de website van [naam gedaagde] al bestond ten tijde van de samenwerking tussen [naam eiseres 1] en [naam gedaagde] . Hierbij past dat [naam gedaagde] in die periode het adres van [naam eiseres 3] op haar site heeft vermeld. [naam gedaagde] verrichte immers haar werkzaamheden toen op dat adres. Dat [naam gedaagde] het adres van [naam eiseres 3] zou vermelden ter promotie van haar eigen onderneming, zoals [eiseressen] aan [naam gedaagde] verwijt, ligt zeker na een onverkwikkelijke breuk niet voor de hand. Mede gelet op de aard van de bedrijfsactiviteiten - het beleren van en handelen in dressuurpaarden - dient een adresvermelding op de site ertoe dat bezoekers de weg naar de eigen onderneming weten te vinden, niet naar die van de concurrent. Dit wordt niet anders indien ingevoerde marktpartijen het adres als dat van [naam eiseres 3] kunnen herkennen.
De rechtbank concludeert op deze gronden dat de vermelding van het adres van [naam eiseres 3] op de website van [naam gedaagde] dateert uit de periode van samenwerking en daarmee aanvankelijk op goede gronden berustte, en dat het handhaven daarvan na de breuk op een vergissing berustte en niet op enig concurrentieoogmerk. Nu deze fout - naar niet in geschil is - inmiddels is gecorrigeerd, en naar redelijke verwachting niet tot schade voor [eiseressen] heeft kunnen leiden, acht de rechtbank de adresvermelding verder niet relevant.
4.13.
Het stond [naam gedaagde] na het verbreken van de samenwerking in beginsel vrij om met [eiseressen] in concurrentie te treden. Niet gesteld of gebleken is dat partijen afspraken hebben gemaakt waaruit voor [naam gedaagde] op dit punt beperkingen voortvloeien.
[eiseressen] stelt dat sprake is van ongeoorloofde concurrentie en haakt aan bij vaste rechtspraak (sinds het arrest van de Hoge Raad van 9 december 1955, NJ 1956, 157, Boogaard/Vesta) over ongeoorloofde concurrentie door een voormalig werknemer. [naam gedaagde] lijkt van dezelfde maatstaf uit te gaan. Hoewel in dit geval strikt genomen geen werkgever-/werknemerrelatie bestond, zal de rechtbank deze maatstaf overeenkomstig toepassen. Voor het aannemen van ongeoorloofde concurrentie moet zijn voldaan aan drie vereisten, te weten a) het stelselmatig en substantieel afbreken van b) het duurzame bedrijfsdebiet van de voormalige werkgever, dat de voormalige werknemer in het kader van de arbeidsovereenkomst mee heeft helpen opbouwen c) met de hulpmiddelen die hij daartoe vertrouwelijk van zijn voormalige werkgever ter beschikking kreeg.
Onweersproken is dat de website van [naam gedaagde] slechts een gering - en afnemend - aantal bezoekers heeft getrokken. Dat [eiseressen] van de uitingen op de website of social media van [naam gedaagde] concreet concurrentie heeft ondervonden, is door haar onvoldoende uitgewerkt en onderbouwd. Ter zitting heeft zij verklaard dat er ‘
een man’ was die ‘
een paard’bij [naam gedaagde] heeft gekocht ‘
naar aanleiding van allerlei filmpjes op youtube en dergelijke’. Deze stelling is te vaag en te laat naar voren gebracht om hierover goed debat ter zitting te kunnen voeren, maar kan ook zonder bijkomende omstandigheden - die niet zijn gesteld of gebleken - niet tot de conclusie voeren dat sprake is van een stelselmatig en substantieel afbreken van het duurzame bedrijfsdebiet van [eiseressen] Hierop strandt het verwijt van ongeoorloofde concurrentie.
4.14.
Daarmee blijft over het verwijt dat [naam gedaagde] misleidende reclame heeft gemaakt op haar website, door daarop bepaalde paarden te vermelden als deel van haar ‘collectie’ dan wel als ‘verkocht’.
Dat [naam gedaagde] de door [eiseressen] genoemde paarden op de haar genoemde wijze heeft vermeld, is niet in geschil.
[naam gedaagde] houdt zich - net als [eiseressen] - bezig met het beleren en het verkopen van dressuurpaarden. De inhoud van de [naam gedaagde] website, zoals deze blijkt uit de processtukken, maakt duidelijk dat deze strekt tot verkoop van door [naam 1] beleerde dressuurpaarden, niet tot promotie van de diensten [naam 1] als dressuuramazone en africhter van de paarden.
Wanneer [naam gedaagde] in deze context een paard als deel van haar collectie - dus als ‘te koop’ - dan wel als ‘verkocht’ op haar site vermeldt, suggereert dit aan de sitebezoeker dat [naam gedaagde] in staat en bevoegd is de aangeboden paarden te verkopen respectievelijk dat deze paarden reeds - al dan niet namens een achterliggende (mede)eigenaar - door [naam gedaagde] zijn verkocht.
Indien deze suggestie feitelijk onjuist is, bijvoorbeeld omdat [naam gedaagde] ten aanzien van een getoond paard niet in staat en bevoegd is tot verkoop daarvan, of omdat [naam gedaagde] een als ‘verkocht’ vermeld paard niet zelf heeft verkocht, is de website in zoverre misleidend, zoals bedoeld in artikel 6:194 lid 1 aanhef en onder i BW, en onrechtmatig jegens [eiseressen] als concurrerende onderneming.
4.15.
Van de paarden die reeds tijdens de samenwerking met [naam eiseres 1] zijn verkocht, mag [naam gedaagde] alleen [naam paard 3] als (door [naam gedaagde] ) verkocht afficheren. Onderbouwd en onweersproken is immers dat de moeder van [naam 1] mede-eigenaar was van [naam paard 3] . Tegen die achtergrond lag het op de weg van [eiseressen] om concreter te betwisten dat [naam 1] dit paard (samen met haar moeder) heeft verkocht.
Voor alle overige tijdens de samenwerking verkochte paarden is onvoldoende betwist dat deze onder de vlag van [naam eiseres 1] zijn verkocht, veelal ten behoeve van een klant van [naam eiseres 1] . Dat [naam 1] daarbij heeft geholpen door als amazone het kunnen van de paarden te demonstreren, en dat zij de paarden heeft beleerd, maakt haar niet tot (mede)verkoper. Dat [naam gedaagde] een samenwerkingsovereenkomst had met [naam eiseres 1] en dat de intentie bestond dat zij in die vennootschap aandeelhouder zou worden, is niet van belang. Ook als de werkzaamheden van [naam gedaagde] als management van [naam eiseres 1] worden gekwalificeerd, maakt dat [naam gedaagde] nog niet tot verkoper van een paard.
Dit is niet anders voor de paarden waarvan [naam bedrijf] mede-eigenaar was. Ook deze paarden zijn immers onder de vlag van [naam eiseres 1] verkocht. Dat [naam partner gedaagde] de partner is van [naam 1] maakt dit niet anders, ook niet indien [naam partner gedaagde] vanwege [naam 1] of [naam gedaagde] in deze paarden heeft geïnvesteerd.
Het bovenstaande geldt ook voor de paarden die na de breuk als deel van de ‘collectie’ van [naam gedaagde] zijn vermeld op de website, maar die al tijdens de samenwerking door [eiseressen] waren verkocht. Ook indien juist is dat deze paarden tijdens de samenwerking op de [naam gedaagde] site stonden ter promotie van hun verkoop, betekent dat niet dat [eiseressen] heeft ingestemd met het na de breuk handhaven van deze vermelding. [naam eiseres 3] heeft immers ter zitting verklaard dat zij niet wist dat deze website destijds al bestond.
4.16.
Paarden die na de breuk aan [naam 1] , [naam gedaagde] of aan [naam bedrijf] toebehoren mag [naam gedaagde] als deel van de ‘collectie’ op haar site aanbieden. Niet in geschil is immers dat [naam bedrijf] daarmee instemt. Dit betreft in ieder geval het paard [naam paard 12] , waarvan niet is weersproken dat het aan [naam 1] toebehoort, en het paard [naam paard 1] , dat bij de breuk aan [naam bedrijf] is toebedeeld.
Paarden die na de breuk (mede) aan [eiseressen] toebehoren, mag [naam gedaagde] niet als deel van de ‘collectie’ op haar site aanbieden, ook niet indien zij daarmee geen inbreuk maakt op auteursrechten.
4.17.
De conclusie is dat het als ‘verkocht’ vermelden van de paarden [naam paard 9] , [naam paard 8] , [naam paard 7] , [naam paard 15] , [naam paard 16] , [naam paard 11] , [naam paard 17] , [naam paard 18] , [naam paard 10] , [naam paard 19] , [naam paard 5] en [naam paard 6] op de site van [naam gedaagde] misleidend is (geweest), en dat het als deel van de ‘collectie’ van [naam gedaagde] vermelden van de paarden [naam paard 13] , [naam paard 2] , [naam paard 14] , [naam paard 4] en [naam paard 20] eveneens misleidend is (geweest).
beoordeling van de vorderingen.
4.18.
Een en ander leidt tot het volgende oordeel over de verschillende vorderingen van [eiseressen]
Dat aan [naam eiseres 2] enig vorderingsrecht toekomt en waarom is niet toegelicht, zodat de vorderingen van [naam eiseres 2] zullen worden afgewezen.
Vordering I (staken onrechtmatig handelen/verbod ongeoorloofde concurrentie) en vordering II (staken inbreuk auteursrecht) zullen gelet op de hierboven gegeven oordelen slechts ten dele worden toegewezen, zoals in het dictum onder 5.2 vermeld. De rechtbank ziet voldoende aanleiding voor toewijzing van de gevorderde dwangsom maar zal deze, nu zowel de inbreuken als de gevolgen daarvan minder ernstig zijn dan gesteld, tot een lager bedrag en lager maximum toewijzen.
Vordering III (verwijderen foto’s) zal worden afgewezen nu deze is gegrond op de verworpen stelling dat [naam eiseres 3] auteursrecht heeft op de foto’s.
Vordering IV (schadevergoeding) zal worden afgewezen nu onvoldoende is gesteld of gebleken dat [eiseressen] concreet schade heeft geleden.
Vordering V (verklaring voor recht en schadevergoeding) zal op dezelfde grond worden afgewezen voor zover deze strekt tot schadevergoeding. Voor zover deze vordering strekt tot een verklaring voor recht dat [naam gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld, zal deze worden afgewezen omdat een voldoende belang daarbij niet is gesteld of gebleken. Tot schadevergoeding kan een dergelijke verklaring voor recht niet meer leiden. Deze kan, naar het de rechtbank voorkomt, alleen nog dienen om daarover mededelingen aan derden te doen, hetgeen de rechtbank uiteindelijk schadelijk acht voor de reputatie van alle betrokkenen aan beide zijden en waardoor het nog langer zal duren tot partijen hun conflict achter zich kunnen laten.
Vordering VI (rectificatie) zal op dezelfde gronden worden afgewezen. De rechtbank oordeelt weliswaar dat [naam gedaagde] misleidende mededelingen heeft gedaan, ofwel opzettelijk ofwel bij vergissing ofwel op grond van een te ruime opvatting van wat onder ‘verkopen’ mag worden verstaan, maar vindt het gebeurde - mede gelet op de beperkte bezoekersaantallen van de website en het niet blijken van concrete schade - onvoldoende ernstig om een plicht tot rectificatie op te leggen.
4.19.
Al hetgeen partijen overigens nog over hun conflict of over de wijze van procederen van de andere zijde naar voren heeft gebracht is voor beoordeling van de vorderingen niet van belang.
4.20.
Nu [eiseressen] op punten gelijk krijgt maar ook op essentiële punten in het ongelijk is gesteld, ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten over en weer te compenseren. Noch voor de vergoeding van proceskosten op grond van artikel 1019h Rv noch voor de door [naam gedaagde] verlangde veroordeling in de integrale proceskosten ziet de rechtbank voldoende aanleiding.

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst af de vorderingen van [naam eiseres 2] ;
5.2.
gebiedt [naam gedaagde] om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis het onrechtmatig handelen te staken en gestaakt te houden, te weten:
  • i) het zonder toestemming van [naam eiseres 3] op het YouTube-kanaal van [naam gedaagde] plaatsen van door [naam eiseres 3] opgenomen filmmateriaal, en
  • ii) het op de site van [naam gedaagde] als ‘verkocht’ vermelden van de paarden [naam paard 9] , [naam paard 8] , [naam paard 7] , [naam paard 15] , [naam paard 16] , [naam paard 11] , [naam paard 17] , [naam paard 18] , [naam paard 10] , [naam paard 19] , [naam paard 5] of [naam paard 6] , en
  • iii) het op de site van [naam gedaagde] als deel van de ‘collectie’ vermelden van de paarden [naam paard 13] , [naam paard 2] , [naam paard 14] , [naam paard 4] of [naam paard 20] ,
een en ander op straffe van een dwangsom van € 250 per dag of gedeelte daarvan tot een maximum van € 10.000,
5.3.
compenseert de proceskosten, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde,
5.5.
verklaart onderdeel 5.2 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Heevel en in het openbaar uitgesproken
en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. C. Bouwman, rolrechter, op 1 juli 2020.
1885/1515