ECLI:NL:RBROT:2020:6143

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 juli 2020
Publicatiedatum
13 juli 2020
Zaaknummer
ROT 20/3288
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzoek om voorlopige voorziening inzake uitschrijving uit de Basisregistratie Personen (BRP) en verblijf in het buitenland

Op 10 juli 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen [naam verzoekster] en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 28 mei 2020, waarbij zij uit de Basisregistratie Personen (BRP) was uitgeschreven. Verzoekster verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zij ingeschreven kon blijven totdat er op haar bezwaarschrift was beslist. Vanwege de coronamaatregelen vond er geen fysieke zitting plaats; de gemachtigden zijn telefonisch gehoord op 30 juni 2020.

De voorzieningenrechter overwoog dat verzoekster was uitgeschreven omdat zij geen aangifte van adreswijziging had gedaan en er geen feitelijke verblijfplaats bekend was. Verzoekster betwistte de uitschrijving en stelde dat zij nog steeds op het BRP-adres woonde. De voorzieningenrechter beoordeelde of het bezwaarschrift kans van slagen had en gaf een voorlopig oordeel. Hij stelde vast dat de wet verweerder de mogelijkheid biedt om iemand ambtshalve uit te schrijven uit de BRP, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan.

De voorzieningenrechter concludeerde dat beide partijen nog bewijsstukken moesten aanleveren. Hij merkte op dat uit de stempels in het paspoort van verzoekster bleek dat zij mogelijk langer dan acht maanden in het buitenland had verbleven, wat een uitschrijving uit de BRP rechtvaardigt. Uiteindelijk oordeelde de voorzieningenrechter dat het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat het bestreden besluit naar verwachting in stand zou blijven. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen de uitspraak stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/3288
uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 juli 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam verzoekster] , te [woonplaats verzoekster] , verzoekster,

gemachtigde: mr. E.B. Jobse,
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. P. Badal.

Procesverloop

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder van 28 mei 2020 (het bestreden besluit). Dit besluit gaat over de uitschrijving van verzoekster uit de Basisregistratie Personen (BRP). Verzoekster wil ingeschreven blijven staan in de BRP, totdat er op haar bezwaarschrift is beslist. Zij heeft daarom gevraagd om schorsing van het bestreden besluit. Dit wordt een ‘voorlopige voorziening’ genoemd.
Vanwege de omstandigheden rond het coronavirus is er geen fysieke zitting gehouden bij de rechtbank. De gemachtigden van verzoekster en verweerder zijn op 30 juni 2020 telefonisch gehoord door de voorzieningenrechter.

Overwegingen

1. Verzoekster stond bij de BRP ingeschreven op het adres [adres] . Verweerder heeft verzoekster uitgeschreven uit de BRP, omdat zij geen aangifte van adreswijziging heeft doorgegeven en er na onderzoek geen feitelijke verblijfplaats van verzoekster bekend is geworden. Verzoekster is het niet eens met de uitschrijving, omdat zij nog steeds zou wonen op het BRP-adres en het onderzoek van verweerder onvoldoende is geweest.
2. De voorzieningenrechter kijkt of het bezwaarschrift van verzoekster kans van slagen heeft. Hij geeft daarbij een voorlopig oordeel over deze zaak. Als deze zaak in beroep wordt voorgelegd aan de rechtbank, hoeft de rechtbank het oordeel van de voorzieningenrechter niet per se te volgen.
3. De wet geeft verweerder de mogelijkheid om iemand ambtshalve uit te schrijven uit de BRP [1] . Ambtshalve betekent dat de uitschrijving niet gebeurt naar aanleiding van een adreswijziging, maar dat verweerder zelf het initiatief neemt om iemand uit te schrijven.
Om iemand ambtshalve uit te schrijven, moet er zijn voldaan aan drie voorwaarden:
  • die persoon kan niet worden bereikt op het BRP-adres;
  • er is geen aangifte van verhuizing ontvangen;
  • na gedegen onderzoek zijn geen (andere) verblijf- en adresgegevens van die persoon bekend geworden.
3.1
Uit het dossier komt het volgende naar voren. Verweerder heeft het BRP-adres van verzoekster in onderzoek genomen, omdat iemand zich wilde inschrijven op dat adres en er al zes mensen op dat adres ingeschreven stonden. Dat waren verzoekster en haar dochter, en dan nog vier mensen die geen familie van elkaar waren. Verweerder heeft huisbezoeken afgelegd op 5 april 2019 en 28 januari 2020. Uit het huisbezoek van 5 april 2019 kwam naar voren dat drie van de vijf slaapkamers gebruikt werden en dat geen van de slaapkamers op dat moment door verzoekster werd gebruikt. Uit het huisbezoek van 28 januari 2020 kwam naar voren dat alle vijf de slaapkamers gebruikt werden en dat geen van de slaapkamers op dat moment door verzoekster werd gebruikt.
Verzoekster heeft aangevoerd dat zij veel reist om haar kinderen te bezoeken die in Marokko en Australië wonen. Zij is echter nooit langer weg dan drie tot vier maanden. Volgens verzoekster verhuurt zij haar woning als zij op vakantie is.
Verweerder heeft vervolgens aan verzoekster gevraagd om bewijsstukken op te sturen, om aannemelijk te maken dat zij op het BRP-adres woonachtig is. Het is de voorzieningenrechter niet bekend welke stukken er precies zijn gevraagd, omdat de brief voor het opvragen van de stukken niet in het dossier zit. Uit het dossier wordt wel duidelijk dat er in ieder geval is gevraagd om kopieën van het Nederlandse en Marokkaanse paspoort, bankafschriften, bewijzen van afspraken en vervoersbewijzen.
3.2
Tijdens het telefonisch horen heeft verweerder verklaard dat de uitschrijving met name is gebaseerd op verklaringen die verzoekster op 1 mei 2020 heeft afgelegd in een telefoongesprek met verweerder. Deze verklaringen zouden namelijk tegenstrijdig zijn aan de verklaringen die haar dochter op die dag telefonisch heeft afgelegd. Verder hebben verzoekster en haar moeder foto’s van de woning opgestuurd en uit die foto’s blijkt volgens verweerder dat er geen persoonlijke spullen van verzoekster in de woning aanwezig zijn. Daarnaast heeft verzoekster volgens verweerder onvoldoende gegevens overgelegd om aannemelijk te maken dat zij wél op het BRP-adres woonachtig is.
3.3
De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder verzoekster en haar dochter heeft uitgeschreven uit het BRP. De enkele omstandigheid dat zij tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd, betekent echter niet zonder meer dat beiden niet op het BRP-adres woonachtig zijn. Het zou heel goed kunnen dat de ene persoon er wel woont en de andere persoon niet. Daarnaast is niet duidelijk hoe verweerder tot de conclusie is gekomen dat er geen persoonlijke spullen van verzoekster in de woning aanwezig zijn. Het is daarom van belang om te kijken naar de bewijsstukken die verzoekster bij verweerder heeft ingeleverd.
De voorzieningenrechter vraagt zich echter af of hij de beschikking heeft over het volledige dossier. De dochter van verzoekster geeft namelijk op een gegeven moment aan dat zij een afspraak bij de orthodontist heeft ingeleverd, maar die afspraak zit niet in het dossier. Daarnaast is aan verzoekster en haar dochter in eerste instantie gevraagd om bankafschriften in te leveren over de periode vanaf 1 januari 2020. Die bankafschriften lijken in het dossier te zitten. Vervolgens wordt aan verzoekster en haar dochter op 13 maart 2020 gevraagd om bankafschriften in te leveren over de periode vanaf 1 januari 2019. Op 17 maart 2020 wordt door verweerder nog uitgelegd hoe die gegevens aangeleverd moeten worden. Op 23 maart 2020 worden er bankafschriften van verzoekster ingeleverd. Het is de voorzieningenrechter echter niet duidelijk of verzoekster de gevraagde bankafschriften over de periode vanaf 1 januari 2019 heeft ingeleverd.
3.4
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster wel kopieën van haar Nederlandse paspoort heeft ingeleverd. Uit de stempels in haar paspoort komt naar voren dat zij mogelijk in een jaar tijd langer dan acht maanden in het buitenland heeft verbleven. Bij een verblijf van langer dan acht maanden in het buitenland, moet verzoekster zich uitschrijven uit de BRP.
3.5
De voorzieningenrechter vindt dat beide partijen nog zaken moeten aantonen. Zo dient verweerder met een overzicht te komen van de inschrijvingen op het BRP-adres van de verschillende bewoners, zodat kan worden gezien op welke momenten er kamers bezet waren. Ook dienen alle stukken die verzoekster heeft ingeleverd, in het dossier te komen. Verzoekster dient meer duidelijkheid te geven over de verhuur van haar woning (huurcontracten) en haar verblijf in het buitenland (wanneer verbleef zij in het buitenland en wanneer in Nederland). En zij dient een volledig overzicht van haar bankafschriften in te leveren over de periode vanaf 1 januari 2019, voor zover zij dit niet al heeft gedaan.
4. Gelet op de stempels die in het paspoort staan, gaat de voorzieningenrechter er vooralsnog van uit dat verzoekster te lang in het buitenland is geweest, waardoor zij zich had moeten uitschrijven uit de BRP. De voorzieningenrechter verwacht daarom dat het bestreden besluit naar verwachting in stand zal blijven, zodat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 10 juli 2020 door mr. A.P. Hameete, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier en de voorzieningenrechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Dit kan op grond van artikel 2.22 van de Wet BRP.