ECLI:NL:RBROT:2020:6116

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 april 2020
Publicatiedatum
11 juli 2020
Zaaknummer
8260659 CV EXPL 20-1382
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling uit koopovereenkomst met beroep op opschorting wegens onvolledige levering van rolsteigers

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 10 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], handelende onder de naam [handelsnaam], en de besloten vennootschap Het Bouwstation B.V. De zaak betreft een vordering van [eiser] tot betaling van een restantbedrag van € 2.899,29 uit hoofde van een koopovereenkomst voor de levering van twee rolsteigers. De koopovereenkomst werd op 14 juni 2019 gesloten, waarbij [eiser] de rolsteigers heeft afgeleverd en Het Bouwstation een deel van de koopsom heeft voldaan, maar het restant onbetaald heeft gelaten.

Het Bouwstation heeft als verweer aangevoerd dat de geleverde rolsteigers niet voldoen aan de overeenkomst, omdat de onderdelen niet veilig kunnen worden opgebouwd. Het Bouwstation heeft meerdere keren geklaagd bij [eiser], maar ontving geen reactie. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een overeenkomst bestaat en dat Het Bouwstation een beroep doet op opschorting van de betaling, omdat [eiser] zijn verplichtingen niet is nagekomen.

De kantonrechter overweegt dat voor een geslaagd beroep op opschorting moet worden aangetoond dat [eiser] tekortschiet in zijn verplichtingen. Aangezien [eiser] niet is verschenen ter zitting en de stellingen van Het Bouwstation niet zijn weersproken, concludeert de kantonrechter dat het beroep op opschorting slaagt. De vordering van [eiser] wordt afgewezen, en [eiser] wordt veroordeeld in de proceskosten, die voor Het Bouwstation op nihil worden vastgesteld, omdat deze zonder gemachtigde heeft geprocedeerd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8260659 CV EXPL 20-1382
uitspraak: 10 april 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
[eiser] handelende onder de naam [handelsnaam] ,
wonende en kantoorhoudende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Het Bouwstation B.V.,
gevestigd te Sommelsdijk,
gedaagde.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘Het Bouwstation’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
- de dagvaarding van 6 januari 2020, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het tussenvonnis van 20 januari 2020 waarin een mondelinge behandeling is bepaald.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 maart 2020.
De kantonrechter heeft de datum van het vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken, staat het volgende tussen partijen vast.
2.1
[eiser] en Het Bouwstation hebben met elkaar een koopovereenkomst gesloten inzake twee rolsteigers. Op 14 juni 2019 heeft [eiser] de steigers afgeleverd bij Het Bouwstation. Op de factuur d.d. 14 juni 2019 wordt een koopsom van € 4.899,29 vermeld en wordt aan Het Bouwstation een termijn van 30 dagen gegeven voor betaling van dit bedrag aan [eiser] .
2.2
Het Bouwstation heeft € 2.000,- betaald aan [eiser] en het restantbedrag onbetaald gelaten.

3..De vordering

3.1
[eiser] vordert dat Het Bouwstation bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld:
a. tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 2.899,29, te vermeerderen met primair de wettelijke handelsrente over dat bedrag vanaf 14 juli 2019 tot aan de dag van algehele voldoening, of subsidiair de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 14 juli 2019 tot aan de dag van algehele voldoening;
b. tot betaling van een bedrag van € 414,93 aan buitengerechtelijke incassokosten;
c. tot betaling van een bedrag van € 907,50 ter zake juridische bijstand;
d. in de kosten van deze procedure;
e. in de nakosten ter hoogte van de helft van het toepasselijke liquidatietarief.
3.2
[eiser] heeft nakoming van de koopovereenkomst aan zijn vordering ten grondslag gelegd. Uit de koopovereenkomst vloeit voort dat Het Bouwstation een verplichting heeft tot het betalen van de koopsom. Zij is deze verplichting niet volledig nagekomen. [eiser] stelt dat Het Bouwstation op grond van de koopovereenkomst een bedrag van € 4.899,29 verschuldigd is. Ter nakoming van de overeenkomst rust op Het Bouwstation de verplichting tot het betalen van het restant van € 2.899,29, waarmee zij in gebreke is gebleven, ondanks meerdere aanmaningen.

4..Het verweer

4.1
Het verweer van Het Bouwstation strekt tot afwijzing van de vordering. Hiertoe voert zij
- kort samengevat - het volgende aan.
De rolsteigers voldoen niet aan de overeenkomst, want met de geleverde onderdelen kunnen geen veilige steigers opgebouwd worden. Het Bouwstation heeft meerdere keren, zowel mondeling als schriftelijk, ter zake een klacht ingediend bij [eiser] , maar [eiser] heeft nimmer gereageerd. Vanwege het uitblijven van een reactie heeft Het Bouwstation € 2.000,- betaald aan [eiser] en voor het overige gewacht op levering van een compleet, deugdelijk product zodat een veilige steiger opgebouwd kan worden. Zodra dat wordt gedaan zal het restantbedrag worden voldaan.
4.2 Het Bouwstation, een verhuurbedrijf, beschikt niet zelf over de deskundigheid om te bepalen welke onderdelen nodig zijn om een veilige steiger op te bouwen. Zij gaat ervan uit dat een leverancier als [eiser] deze expertise wel heeft. Na de ontvangst van de bestelling heeft Het Bouwstation de steiger meteen verhuurd aan een particulier. Deze huurder kwam echter direct terug met een klacht dat onderdelen ontbraken en dat zij met de geleverde onderdelen geen veilige steiger kon bouwen. Naar aanleiding van die klacht heeft Het Bouwstation direct contact opgenomen met [eiser] om na te vragen of de klacht van de huurder terecht was. Zij heeft echter nooit een reactie van [eiser] gekregen.
5. De beoordeling5.1 Vaststaat dat [eiser] en Het Bouwstation een overeenkomst met elkaar hebben gesloten uit hoofde waarvan Het Bouwstation € 4.899,29 aan [eiser] moet betalen. De verschuldigdheid van dit bedrag is op zich niet door Het Bouwstation betwist. Tussen partijen is verder niet in geschil dat [eiser] de onderdelen heeft geleverd zoals vermeld op het afleverdocument. Het gaat in deze zaak om de vraag of Het Bouwstation terecht het restantbedrag ad € 2.899,29, waarmee zij naar de kantonrechter begrijpt een beroep op opschorting doet, niet heeft voldaan.
5.2
Ingevolge artikel 6:52 BW is een schuldenaar die een opeisbare vordering heeft op zijn schuldeiser bevoegd de nakoming van zijn verbintenis op te schorten tot voldoening van zijn vordering plaatsvindt. Tussen de vordering en de verbintenis moet voldoende samenhang bestaan om deze opschorting te rechtvaardigen, en hier is bijvoorbeeld sprake van als de verbintenissen over en weer voortvloeien uit dezelfde rechtsverhouding.
Aan de orde is of Het Bouwstation zich terecht heeft beroepen op opschorting. Voor een geslaagd beroep op opschorting moet Het Bouwstation stellen en bewijzen dat [eiser] een van zijn verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst niet is nagekomen. De kantonrechter overweegt ter zake als volgt.
5.3
Zoals hiervoor reeds weergeven heeft Het Bouwstation bij antwoord aangevoerd dat zij de klacht van de huurder, dat de levering niet compleet is om een veilige steiger te bouwen, direct heeft voorgelegd aan [eiser] , maar dat zij geen reactie van [eiser] heeft ontvangen. Na het uitblijven van een reactie heeft Het Bouwstation contact gezocht met een ander bedrijf om na te vragen welke onderdelen nodig zijn om een veilige steiger te kunnen bouwen. Dit bedrijf heeft aangegeven dat [eiser] te weinig schoren en platforms geleverd heeft. Gedaagde heeft dit standpunt, onderbouwd met correspondentie tussen haar en bedoeld bedrijf en [eiser] , ter mondelinge behandeling gehandhaafd en nader toegelicht. Dit is niet weersproken door [eiser] , want hij is, ondanks deugdelijke oproeping, zonder tegenbericht niet ter zitting verschenen, zodat de kantonrechter dient uit te gaan van de juistheid van die stellingen. Gelet op het voorgaande slaagt het beroep op opschorting door Het Bouwstation. De vordering van [eiser] is daarmee thans niet opeisbaar en dient om die reden te worden afgewezen.
5.4
Ten overvloede merkt de kantonrechter het volgende op. Opschorting is een tijdelijke maatregel en dient als prikkel tot nakoming. Als de goederen compleet geleverd worden dan moet Het Bouwstation het verschuldigde bedrag alsnog betalen aan [eiser] . Aan [eiser] wordt in overweging gegeven hierover in contact te treden met Het Bouwstation, zodat zijn factuur uiteindelijk alsnog kan worden voldaan. Het is uiteraard aan partijen zelf om te bepalen hieraan uitvoering te geven.
5.5
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten zullen voor Het Bouwstation worden vastgesteld op nihil nu zij zonder gemachtigde heeft geprocedeerd.

6..De beslissing

De kantonrechter
:
wijst de vordering, in al haar onderdelen, af;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Het Bouwstation vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
43416