Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..Het verloop van de procedure
2..De vaststaande feiten
3..De vordering
a. tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 2.899,29, te vermeerderen met primair de wettelijke handelsrente over dat bedrag vanaf 14 juli 2019 tot aan de dag van algehele voldoening, of subsidiair de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 14 juli 2019 tot aan de dag van algehele voldoening;
b. tot betaling van een bedrag van € 414,93 aan buitengerechtelijke incassokosten;
c. tot betaling van een bedrag van € 907,50 ter zake juridische bijstand;
d. in de kosten van deze procedure;
e. in de nakosten ter hoogte van de helft van het toepasselijke liquidatietarief.
4..Het verweer
- kort samengevat - het volgende aan.
De rolsteigers voldoen niet aan de overeenkomst, want met de geleverde onderdelen kunnen geen veilige steigers opgebouwd worden. Het Bouwstation heeft meerdere keren, zowel mondeling als schriftelijk, ter zake een klacht ingediend bij [eiser] , maar [eiser] heeft nimmer gereageerd. Vanwege het uitblijven van een reactie heeft Het Bouwstation € 2.000,- betaald aan [eiser] en voor het overige gewacht op levering van een compleet, deugdelijk product zodat een veilige steiger opgebouwd kan worden. Zodra dat wordt gedaan zal het restantbedrag worden voldaan.
4.2 Het Bouwstation, een verhuurbedrijf, beschikt niet zelf over de deskundigheid om te bepalen welke onderdelen nodig zijn om een veilige steiger op te bouwen. Zij gaat ervan uit dat een leverancier als [eiser] deze expertise wel heeft. Na de ontvangst van de bestelling heeft Het Bouwstation de steiger meteen verhuurd aan een particulier. Deze huurder kwam echter direct terug met een klacht dat onderdelen ontbraken en dat zij met de geleverde onderdelen geen veilige steiger kon bouwen. Naar aanleiding van die klacht heeft Het Bouwstation direct contact opgenomen met [eiser] om na te vragen of de klacht van de huurder terecht was. Zij heeft echter nooit een reactie van [eiser] gekregen.
5. De beoordeling5.1 Vaststaat dat [eiser] en Het Bouwstation een overeenkomst met elkaar hebben gesloten uit hoofde waarvan Het Bouwstation € 4.899,29 aan [eiser] moet betalen. De verschuldigdheid van dit bedrag is op zich niet door Het Bouwstation betwist. Tussen partijen is verder niet in geschil dat [eiser] de onderdelen heeft geleverd zoals vermeld op het afleverdocument. Het gaat in deze zaak om de vraag of Het Bouwstation terecht het restantbedrag ad € 2.899,29, waarmee zij naar de kantonrechter begrijpt een beroep op opschorting doet, niet heeft voldaan.
Aan de orde is of Het Bouwstation zich terecht heeft beroepen op opschorting. Voor een geslaagd beroep op opschorting moet Het Bouwstation stellen en bewijzen dat [eiser] een van zijn verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst niet is nagekomen. De kantonrechter overweegt ter zake als volgt.
6..De beslissing
: