ECLI:NL:RBROT:2020:6073

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 juni 2020
Publicatiedatum
10 juli 2020
Zaaknummer
10/135462-18 / VI-99/000343-47
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot achterwege blijven van voorwaardelijke invrijheidsstelling wegens hoog recidiverisico

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 10 juni 2020 uitspraak gedaan over de vordering van het openbaar ministerie tot het achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde. De veroordeelde, die een gevangenisstraf van drie jaar had gekregen, kwam in aanmerking voor voorwaardelijke invrijheidstelling op 9 juli 2020. Echter, het openbaar ministerie diende op 28 mei 2020 een vordering in, onderbouwd met een rapport van Reclassering Nederland en een advies van de inrichting waar de veroordeelde verblijft. Tijdens de openbare terechtzitting werd de officier van justitie gehoord, evenals de veroordeelde en een deskundige van de reclassering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde geen plannen heeft voor na zijn detentie en weigert mee te werken aan de noodzakelijke voorwaarden voor reclasseringstoezicht. Ondanks positieve ontwikkelingen in zijn gedrag, zoals het niet meer opleggen van disciplinaire maatregelen en negatieve urinecontroles, blijft het recidiverisico hoog. De deskundige heeft aangegeven dat de veroordeelde niet gemotiveerd is voor hulp en begeleiding, en dat hij aangemeld dient te worden voor een forensisch psychiatrische kliniek.

Gezien de weigering van de veroordeelde om mee te werken aan de voorwaarden en het hoge recidiverisico, heeft de rechtbank besloten de vordering van het openbaar ministerie toe te wijzen. De rechtbank oordeelt dat het recidiverisico onvoldoende kan worden ingeperkt door het stellen van voorwaarden, en dat de vordering tot het achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling gerechtvaardigd is.

Uitspraak

Rechtbank ROtterdam
Team straf 1
VI-zaaknummer: 99/000343-47
Parketnummer: 10/135462-18
Datum uitspraak: 10 juni 2020
Beslissing van de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank in de zaak tegen de veroordeelde

[naam veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats veroordeelde] ( [geboorteland veroordeelde] ) op [geboortedatum veroordeelde] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zuid-Oost, locatie Roermond,
raadsvrouw mr. K. Kuster advocaat te Rotterdam.

Opgelegde straf

Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank
Rotterdam van 18 december 2019, is aan de veroordeelde een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 3 jaren, met aftrek van voorarrest.
De veroordeelde komt in aanmerking voor voorwaardelijke invrijheidstelling op 9 juli 2020.

Vordering

Op 28 mei 2020 heeft het openbaar ministerie een vordering ingediend tot het achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde.
Bij de vordering is overgelegd het rapport d.d. 18 mei 2020 van Reclassering Nederland (hierna ook: de reclassering) en het advies van de inrichting waar de veroordeelde verblijft (hierna ook: VI advies).

Onderzoek van de zaak

Het onderzoek van de zaak heeft plaatsgevonden op de openbare terechtzitting van 10 juni 2020.
De officier van justitie mr. N. van der Meij is gehoord en de veroordeelde, bijgestaan door de raadsvrouw is via een telehoorvoorziening gehoord.
Voorts is de deskundige mevrouw [naam deskundige] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland, telefonisch gehoord.
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering tot het achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering af te wijzen. Daartoe is aangevoerd dat afwijzing van de vordering te verkiezen is boven toewijzing omdat dit laatste ertoe leidt dat de veroordeelde na zijn detentie niet meer kan terugvallen op hulp en begeleiding. Sinds zijn overplaatsing naar de instelling in Roermond maakt hij een ontwikkeling in positieve zin door. Er zijn geen disciplinaire maatregelen meer aan hem opgelegd en de urinecontroles hadden allemaal een negatieve uitslag. Naar verwachting is de veroordeelde bij een andere aanpak van het toezicht bereid daaraan mee te werken en is hij ook in staat zich aan de te stellen voorwaarden te houden.

Beoordeling

Het rapport van de reclassering en het VI advies houden in dat de veroordeelde geen plannen heeft gemaakt voor de periode na zijn detentie bij het vinden van werk en woonruimte. Ondanks dat hij niet in staat is om zelfstandig zonder hulp en begeleiding, een positieve richting te geven aan zijn leven, accepteert hij geen hulp. Het recidiverisico op het plegen van strafbare feiten wordt daarom als hoog ingeschat. Reclasseringstoezicht is noodzakelijk alsmede plaatsing in een begeleide woonvorm met ambulante behandeling. Veroordeelde weigert echter mee te werken aan de voorwaarden, waarvan de reclassering vindt dat ze noodzakelijk zijn om het recidiverisico in te perken. Aangezien de veroordeelde niet bereid is mee te werken aan het reclasseringstoezicht, wordt het risico dat hij zich daaraan zal onttrekken ook als hoog ingeschat.
De deskundige heeft op de terechtzitting het rapport van de reclassering toegelicht en
daarbij verklaard dat de veroordeelde nagenoeg niet te motiveren is voor hulp en begeleiding. Hij dient te worden aangemeld voor plaatsing in een forensisch psychiatrische kliniek waarbij de behandeling in de eerste plaats gericht is op het aanleren van praktische vaardigheden en daarna op het aanleren van sociale vaardigheden.
De veroordeelde heeft op de zitting verklaard niet bereid te zijn de voorwaarden na te leven, die door de reclassering worden gesteld om het recidiverisico voor misdrijven in te perken.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het recidiverisico onvoldoende kan worden ingeperkt door het stellen van voorwaarden. De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen.

Beslissing

De rechtbank:
Deze beslissing is genomen door mr. M.V. Scheffers, voorzitter,
en mrs. C.G. van de Grampel en A. Bonder, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.P. Eekhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 juni 2020.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.