Uitspraak
[naam veroordeelde] ,
Opgelegde straf
Rotterdam van 18 december 2019, is aan de veroordeelde een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 3 jaren, met aftrek van voorarrest.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 10 juni 2020 uitspraak gedaan over de vordering van het openbaar ministerie tot het achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde. De veroordeelde, die een gevangenisstraf van drie jaar had gekregen, kwam in aanmerking voor voorwaardelijke invrijheidstelling op 9 juli 2020. Echter, het openbaar ministerie diende op 28 mei 2020 een vordering in, onderbouwd met een rapport van Reclassering Nederland en een advies van de inrichting waar de veroordeelde verblijft. Tijdens de openbare terechtzitting werd de officier van justitie gehoord, evenals de veroordeelde en een deskundige van de reclassering.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde geen plannen heeft voor na zijn detentie en weigert mee te werken aan de noodzakelijke voorwaarden voor reclasseringstoezicht. Ondanks positieve ontwikkelingen in zijn gedrag, zoals het niet meer opleggen van disciplinaire maatregelen en negatieve urinecontroles, blijft het recidiverisico hoog. De deskundige heeft aangegeven dat de veroordeelde niet gemotiveerd is voor hulp en begeleiding, en dat hij aangemeld dient te worden voor een forensisch psychiatrische kliniek.
Gezien de weigering van de veroordeelde om mee te werken aan de voorwaarden en het hoge recidiverisico, heeft de rechtbank besloten de vordering van het openbaar ministerie toe te wijzen. De rechtbank oordeelt dat het recidiverisico onvoldoende kan worden ingeperkt door het stellen van voorwaarden, en dat de vordering tot het achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling gerechtvaardigd is.