In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 10 juni 2020 uitspraak gedaan over de verlenging van de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidsstelling van een veroordeelde. De veroordeelde was eerder op 3 juli 2018 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan hij op 4 juli 2019 voorwaardelijk in vrijheid was gesteld. Aan deze voorwaardelijke invrijheidstelling waren verschillende bijzondere voorwaarden verbonden, waaronder het verkrijgen van woonruimte en het behouden van een zinvolle dagbesteding.
Op 25 mei 2020 heeft de officier van justitie een vordering ingediend tot verlenging van de proeftijd, ondersteund door een rapport van Reclassering Nederland. Tijdens de zitting op 10 juni 2020 zijn zowel de officier van justitie als de veroordeelde gehoord. De veroordeelde heeft ingestemd met een verhoor zonder aanwezigheid van zijn raadsman en heeft verklaard bereid te zijn om zich aan de voorwaarden te houden.
De rechtbank heeft op basis van het advies van de reclassering en de toelichting tijdens de zitting geoordeeld dat de proeftijd met een jaar moet worden verlengd. Dit is noodzakelijk om de veroordeelde te kunnen plaatsen in een begeleide woonvorm en hem verder te begeleiden bij het vinden van werk. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en de proeftijd verlengd, met de ondertekening van de uitspraak door de voorzitter en de andere rechters.