ECLI:NL:RBROT:2020:6069

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 april 2020
Publicatiedatum
9 juli 2020
Zaaknummer
8180150 CV EXPL 19-50378
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen ontbinding huurovereenkomst en ontruiming wegens huurachterstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 april 2020 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tussen Stichting 3B Wonen en een gedaagde huurder. De eiser, Stichting 3B Wonen, had eerder een verstekvonnis verkregen waarin de gedaagde was veroordeeld tot betaling van achterstallige huur en ontruiming van de woning. De gedaagde, die in verzet ging, betwistte de hoogte van de huurachterstand en voerde aan dat deze lager was dan door de eiser gesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat er inderdaad een huurachterstand was, maar dat de gedaagde niet voldoende bewijs had geleverd om de door de eiser gestelde hoogte van de achterstand te weerleggen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde in verzuim was met de huurbetalingen en dat dit voldoende grond vormde voor ontbinding van de huurovereenkomst. De rechter heeft de gedaagde een termijn van één maand gegeven om de achterstand te betalen, met de waarschuwing dat bij niet-betaling de huurovereenkomst zou worden ontbonden en de gedaagde het gehuurde diende te ontruimen. De rechtbank heeft de gedaagde ook veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gedaagde direct aan de uitspraak moet voldoen, ook al kan hij in hoger beroep gaan.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8180150 CV EXPL 19-50378
uitspraak: 3 april 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
de stichting
Stichting 3B Wonen,
gevestigd te Bergschenhoek,
eiseres, gedaagde in verzet,
gemachtigde: mr. L.S. Koning,
tegen
[gedaagde].
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde, eiser in verzet,
gemachtigde: mr. C.S. Winter.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘3B Wonen’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de inleidende dagvaarding van 3B Wonen d.d. 12 september 2019, met productie;
het verstekvonnis van 8 oktober 2019;
de verzetdagvaarding van [gedaagde] d.d. 11 november 2019, met producties;
het tussenvonnis van 9 december 2019 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
de brief van de gemachtigde van [gedaagde] d.d. 17 januari 2020, met producties;
het proces-verbaal van de op 22 januari 2020 gehouden mondelinge behandeling;
de akte uitlaten schikkingsonderhandelingen en voortzetting mondelinge behandeling van 3B Wonen d.d. 2 maart 2020.
Het vonnis is bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken, staat het volgende tussen partijen vast.
2.1
[gedaagde] huurt van 3B Wonen de woning aan het adres [adres] , tegen een huurprijs van laatstelijk € 412,26 per maand, welk bedrag bij vooruitbetaling dient te worden voldaan. In de betaling van de huurpenningen is een achterstand ontstaan.
2.2
Bij verstekvonnis van 8 oktober 2019 (zaaknummer: 8049324 CV EXPL 19-40391) is [gedaagde] veroordeeld om aan 3B Wonen te betalen € 1.742,45 aan achterstallige huur berekend tot en met de maand september 2019 alsmede rente en buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over € 1.616,86 vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening. Ook is de huurovereenkomst tussen partijen ontbonden en is [gedaagde] veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening van voornoemd vonnis het gehuurde te ontruimen met veroordeling tot betaling van de huur dan wel de gebruiksvergoeding vanaf oktober 2019. Tot slot is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten.

3..De vordering

3.1 3
3B Wonen vordert dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
A. de tussen partijen bestaande huurovereenkomst wordt ontbonden;
B. [gedaagde] wordt veroordeeld om het gehuurde te ontruimen en te verlaten met al het zijne en de zijnen en het gehuurde onder afgifte van de sleutels geheel ontruimd ter vrije beschikking van 3B Wonen te stellen en te laten;
C. [gedaagde] wordt veroordeeld om aan 3B Wonen te betalen:
1) ter zake van de achterstallige huurpenningen € 1.742,45, met de wettelijke rente over € 1.616,86 te rekenen vanaf de dag van dagvaarding tot de voldoening;
2) de nog te vervallen huurpenningen vanaf de maand oktober 2019 tot aan de datum van ontbinding van de huurovereenkomst;
3) als schadevergoeding wegens huurderving na ontbinding van de huurovereenkomst een bedrag gelijk aan de huurpenningen per maand of gedeelte daarvan dat [gedaagde] het gehuurde na ontbinding van de huurovereenkomst in gebruik houdt;
4) de proceskosten.
3.2 3
3B Wonen heeft bij dagvaarding het volgende aan haar vordering ten grondslag gelegd. [gedaagde] moet op grond van de huurovereenkomst maandelijks huur betalen. [gedaagde] is herhaaldelijk tekortgeschoten in de nakoming van deze verplichting en heeft een huurachterstand laten ontstaan. Deze omstandigheid rechtvaardigt ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde.

4..De vordering in verzet

4.1
[eiser] vordert in verzet bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
A. zijn verzet tegen voornoemd verstekvonnis gegrond te verklaren;
B. [eiser] te ontheffen van de veroordeling zoals tegen hem uitgesproken bij voornoemd verstekvonnis;
C. 3B Wonen te veroordelen in de kosten van het verzet.
4.2
[eiser] legt het volgende aan zijn vordering in verzet ten grondslag. Het door 3B Wonen bij de inleidende dagvaarding overgelegde overzicht van de huurachterstand is niet juist. De huurachterstand is lager dan 3B Wonen stelt, niet vier maar twee maanden. De huurachterstand is ontstaan vanwege een misverstand tussen [eiser] en zijn budgetbeheerder. Daarnaast is [eiser] in het verleden enige tijd dakloos geweest en is het voor hem van groot belang om in de woning te kunnen blijven. De hoogte van de (lagere) huurachterstand rechtvaardigt de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde niet.

5..De beoordeling

5.1
Tussen partijen is niet in geschil dat er een huurachterstand is. Wel verschillen zij van mening over de hoogte van deze achterstand. Bij dagvaarding was volgens 3B Wonen sprake van een achterstand van € 1.616,86. De hoogte van dit bedrag wordt door [gedaagde] betwist. Uit de door 3B Wonen ter gelegenheid van de comparitie van partijen overgelegde specificatie blijkt dat de huurachterstand enkele maanden gelijk is gebleven, om vervolgens in de maand februari 2020 op te lopen tot € 1.636,86. Verder valt op dat [gedaagde] regelmatig betalingen storneert. Het is aan [gedaagde] om zijn stelling dat de huurachterstand lager is nader (met stukken) te onderbouwen. Hij doet dit door bankafschriften over de periode 12 mei 2018 tot en met 4 februari 2019 in het geding te brengen. Hieruit blijkt echter niet dat de huurachterstand lager is dan 3B Wonen stelt. Na de comparitie van partijen is aan beide partijen de gelegenheid gegeven om zich uiterlijk 3 maart 2020 uit te laten over de schikkingsonderhandelingen en de voortzetting van de zaak. [gedaagde] heeft, hoewel hij daartoe in de gelegenheid is gesteld, niet meer gereageerd. Hij heeft verder geen betaalbewijzen in het geding gebracht waarmee 3B Wonen bij de berekening van de huurachterstand nog geen rekening heeft gehouden. Als onvoldoende gemotiveerd weersproken zal dan ook in rechte worden uitgegaan van de juistheid van de specificaties van 3B Wonen en de hoogte van de huurachterstand.
5.2
De gevorderde wettelijke rente zal eveneens worden toegewezen, nu daartegen geen nader verweer is gevoerd.
5.3
Vaststaat dat er een huurachterstand is en dat de huur bij vooruitbetaling moest worden voldaan. [gedaagde] is daarom met de betaling van de huur in verzuim (artikel 6:83 sub a BW). [gedaagde] is – nu hij in verzuim is gekomen – buitengerechtelijke kosten verschuldigd als 3B Wonen hem een termijn van veertien dagen heeft gegeven en hij niet binnen die termijn heeft betaald (artikel 6:96 lid 6 BW). Niet in geschil is dat 3B Wonen op 24 september 2018 een brief heeft verzonden waarin een termijn van veertien dagen is gegeven. In deze brief staat dat de termijn van veertien dagen ingaat op de dag van ontvangst van de brief. In het algemeen mag ervan worden uitgegaan dat een brief de tweede dag na verzending is bezorgd (zie Hoge Raad 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704). Partijen hebben niet gesteld dat het in deze zaak anders is gegaan. De termijn van veertien dagen liep in dit geval dus van 26 september 2018 tot en met 10 oktober 2018. Uit zowel de door 3B Wonen overgelegde specificaties als de door [gedaagde] overgelegde bankafschriften blijkt dat betaling is uitgebleven. Derhalve is voldoende gebleken dat is voldaan is aan de wettelijke vereisten voor de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten, zodat ook het gevorderde bedrag van € 61,23 aan buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen.
5.4
Op grond van het bepaalde in artikel 6:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Het (op tijd) betalen van huur is een van de essentiële verplichtingen van de huurder voortvloeiende uit de huurovereenkomst. Vast is komen te staan dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen jegens 3B Wonen. De vraag is of het niet (tijdig) betalen van de huur gekwalificeerd moet worden als een tekortkoming van [gedaagde] die voldoende ernstig is om ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. Bij de beoordeling van deze vraag moet rekening gehouden worden met alle omstandigheden van het geval. De huurachterstand bedroeg ten tijde van de comparitie van partijen nog steeds ongeveer vier maanden. Dit rechtvaardigt in beginsel ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. De kantonrechter maakt echter gebruik van de wettelijke bevoegdheid [gedaagde] een termijn van een maand toe te staan om de schuld aan 3B Wonen met rente en kosten alsnog te betalen.
5.5
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

6..De beslissing

De kantonrechter
:
vernietigt het in deze zaak tussen partijen gewezen verstekvonnis;
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [gedaagde] aan 3B Wonen te betalen een bedrag van € 1.742,45 aan achterstallige huur berekend tot en met de maand september 2019, rente en kosten, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over € 1.616,86 vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van 3B Wonen vastgesteld op € 486,- aan griffierecht, € 101,06 aan dagvaardingskosten en € 540,- aan salaris voor de gemachtigde;
staat [gedaagde] toe om het totaal van de aan 3B Wonen verschuldigde bedragen, inclusief rente en kosten zoals hierboven genoemd, naast de lopende huur, aan 3B Wonen te betalen binnen één maand na de uitspraak van dit vonnis;
en bovendien, maar alléén voor het geval [gedaagde] niet binnen de gestelde termijn geheel aan die betalingsverplichtingen voldoet:
ontbindt de bovengenoemde huurovereenkomst tussen partijen met ingang van de dag na afloop van vorenbedoelde termijn van één maand en veroordeelt [gedaagde] om het gehuurde te ontruimen met alle personen en zaken die zich vanwege [gedaagde] daar bevinden en het gehuurde onder overgave van de sleutels ter beschikking van 3B Wonen te stellen;
veroordeelt [gedaagde] om aan 3B Wonen te betalen € 412,26 per maand met ingang van de maand oktober 2019 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt, ook die laatste maand als een gehele te rekenen;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Poiesz en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
43416