In deze zaak vordert de stichting Vestia ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning van gedaagde, die volgens Vestia zijn hoofdverblijf niet in de woning heeft en deze onderverhuurt. De procedure begon met een dagvaarding op 21 oktober 2019, gevolgd door verschillende mondelinge antwoorden en een tussenvonnis op 20 januari 2020. Vestia stelt dat gedaagde in strijd handelt met de algemene huurvoorwaarden, die vereisen dat de huurder de woning zelf bewoont en niet zonder toestemming onderverhuurt. Tijdens een huisbezoek op 28 mei 2019 werd geconstateerd dat gedaagde niet in de woning aanwezig was en dat er andere personen in de woning verbleven. Gedaagde ontkent de beschuldigingen en stelt dat hij wel degelijk in de woning woont. De kantonrechter heeft geoordeeld dat Vestia voorshands bewijs heeft geleverd van de vermoedelijke woonfraude, maar gedaagde is toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. De verdere beslissing is aangehouden, en er zal een getuigenverhoor plaatsvinden om de feiten verder te onderzoeken.