ECLI:NL:RBROT:2020:6064

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 maart 2020
Publicatiedatum
9 juli 2020
Zaaknummer
8192919 CV EXPL 19-51602
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand en ontbinding van de huurovereenkomst met terme de grâce

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 13 maart 2020, gaat het om een huurachterstand tussen [eiseres] en [gedaagde]. [Eiseres] heeft [gedaagde] een woning verhuurd vanaf 1 april 2018 voor een huurprijs van € 700,- per maand. [Eiseres] vordert ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, alsook betaling van een achterstand van € 2.800,- en bijkomende kosten. [Gedaagde] erkent de huurachterstand, maar voert aan dat deze is ontstaan door ziekte en verzoekt om een termijn om de achterstand in te lopen. De kantonrechter oordeelt dat de huurachterstand van zeven maanden, die inmiddels € 4.900,- bedraagt, voldoende ernstig is om ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. Echter, gezien de persoonlijke omstandigheden van [gedaagde], wordt hem een termijn van één maand gegeven om de achterstand te voldoen. Indien hij dit niet doet, wordt de huurovereenkomst ontbonden en moet hij de woning ontruimen. In reconventie vordert [gedaagde] herstel van gebreken aan het gehuurde, maar deze vordering wordt afgewezen omdat onvoldoende bewijs is geleverd dat er gebreken zijn die niet zijn verholpen. De proceskosten worden toegewezen aan [eiseres] in conventie en aan [gedaagde] in reconventie.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8192919 CV EXPL 19-51602
uitspraak: 13 maart 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. R-J.H. Kijne ,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. M.W. Renzen.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiseres] ’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 20 november 2019, met producties;
de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie, met producties;
het tussenvonnis van 14 januari 2020 waarin een comparitie van partijen is bepaald;
de brief van [eiseres] met producties, binnengekomen ter griffie op 5 februari 2020;
de brief van [gedaagde] met productie, binnengekomen ter griffie op 13 februari 2020.
Op 13 februari 2020 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Van hetgeen ter zitting is besproken heeft de griffier aantekening gehouden.
Het vonnis is bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken, staat het volgende tussen partijen vast.
2.1
[eiseres] en [gedaagde] hebben een overeenkomst gesloten, inhoudende dat [eiseres] aan [gedaagde] met ingang van 1 april 2018 de woning aan de [adres] verhuurt. In de door partijen getekende schriftelijke huurovereenkomst staat een huur van € 700,- per maand vermeld, welk bedrag bij vooruitbetaling dient te worden voldaan.

3..De vordering en het verweer in conventie

3.1
[eiseres] vordert samengevat weergegeven in conventie bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde;
betaling van een bedrag van € 2.800,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag;
betaling van een bedrag van € 700,- per maand of een gedeelte daarvan vanaf 1 december 2019 tot aan de dag van daadwerkelijke ontruiming;
betaling van de buitengerechtelijke kosten;
betaling van de kosten van deze procedure.
3.2
[eiseres] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde] de verplichting tot het betalen van de huur niet nakomt. [eiseres] vordert betaling van de huurachterstand en stelt dat de tekortkoming in de nakoming ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt.
3.3
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering. Hij voert – kort gezegd - aan dat de huurachterstand ontstaan is door ziekte en dat hij thans bereid en in staat is om de huurachterstand volledig te voldoen en om in de toekomst de huurpenningen tijdig te betalen. Hij verzoekt om een terme de grâce om alsnog aan zijn verplichtingen te kunnen voldoen.

4..Het vordering en het verweer in reconventie

4.1
[eiser] vordert in reconventie dat [verweerster] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot herstel van de gebreken aan het gehuurde, binnen twee maanden na de betekening van het in deze procedure te wijzen vonnis, op straffe van een dwangsom, met veroordeling van [verweerster] in de proceskosten.
4.2
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [verweerster] als verhuurder op grond van het bepaalde in artikel 7:206 lid 1 BW verplicht is op verlangen van de huurder gebreken aan de woning te verhelpen en dat [verweerster] dit niet heeft gedaan.
4.3
[verweerster] voert – kort gezegd – aan dat er thans geen gebreken zijn, althans dat deze niet zijn gemeld. Zodra er wel gebreken gemeld worden, worden deze op korte termijn verholpen.

5..De beoordeling in conventie

5.1
Tussen partijen is niet in geschil dat er een huurachterstand is. Ter zitting is door [eiseres] gesteld dat er tot en met de maand februari 2020 sprake is van een huurachterstand van zeven maanden. De huurachterstand tot en met deze periode bedraagt € 4.900,-. Dit is door [gedaagde] niet betwist. De vordering van [eiseres] tot betaling van de reeds opeisbaar geworden huurpenningen zal daarom worden toegewezen.
5.2
De gevorderde wettelijke rente zal als niet weersproken eveneens worden toegewezen.
5.3
[eiseres] maakt tevens aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Voldoende gebleken is dat voldaan is aan de wettelijke vereisten, zodat een bedrag van € 405,-aan buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen. Dit is het bedrag dat staat vermeld in de zogenaamde 14-dagenbrief die op 12 november 2019 aangetekend naar [gedaagde] is verzonden.
5.4
Op grond van het bepaalde in artikel 6:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. De vraag is of de tekortkoming van [gedaagde] voldoende ernstig is om ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. Bij de beoordeling van deze vraag moet rekening gehouden worden met alle omstandigheden van het geval. De huurachterstand bedraagt inmiddels zeven maanden. [gedaagde] heeft ter onderbouwing van zijn betalingsproblemen aangevoerd dat hij vanwege ziekte de huurpenningen tijdelijk niet kon betalen. Inmiddels heeft hij medische en financiële hulp gezocht en heeft hij de situatie beter onder controle. Desondanks heeft hij de huurbetaling niet hervat, maar heeft hij het bedrag van de achterstallige huurpenningen gereserveerd. De kantonrechter acht de achterstand inmiddels zo hoog dat deze, ook als gelet wordt op de persoonlijke omstandigheden van [gedaagde] , de ontbinding rechtvaardigt. Gelet echter op deze persoonlijke omstandigheden en de ingrijpende gevolgen van de ontbinding voor [gedaagde] ziet de kantonrechter aanleiding om [gedaagde] een termijn van een maand toe te staan om de volledige schuld inclusief rente en kosten alsnog aan [eiseres] te betalen. Ter zitting heeft [gedaagde] voldoende aannemelijk gemaakt dat hij hiertoe in staat zal zijn. Indien [gedaagde] de achterstand inclusief kosten niet binnen één maand na de betekening van dit vonnis heeft voldaan, wordt de huurovereenkomst ontbonden en dient de woning te worden ontruimd.
5.5
De gevorderde machtiging om de ontruiming zo nodig zelf te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm van politie en justitie wordt afgewezen, omdat dit deel van de vordering ingevolge artikel 556 lid 1 en artikel 557 Rv overbodig is.
5.6
In conventie zal [gedaagde] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

6..De beoordeling in reconventie

6.1
In reconventie is tussen partijen in geschil of er sprake is van gebreken, en zo ja, of deze gebreken zijn gemeld. Een gebrek is een staat of eigenschap van de zaak of een andere niet aan de huurder toe te rekenen omstandigheid, waardoor de zaak aan de huurder niet het genot kan verschaffen dat een huurder bij het aangaan van de overeenkomst mag verwachten (artikel 6:204 lid 2 BW). Op grond van het bepaalde in artikel 7:206 lid 1 BW is de verhuurder verplicht op verlangen van de huurder om gebreken aan het gehuurde te verhelpen, tenzij dit onmogelijk is of uitgaven vereist die in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs niet van de verhuurder zijn te vergen. Ter zitting is gebleken dat de gebreken aan de keukendeur en de hal en entree inmiddels zijn verholpen. [eiser] stelt dat er nog wel sprake is van daklekkage en dat na een reparatie aan het balkon de planken niet zijn teruggelegd, waardoor hij geen gebruik meer kan maken van het balkon. [verweerster] betwist dat er gebreken aan de woning zijn, en geeft aan dat ieder gebrek dat door [eiser] gemeld wordt zo snel mogelijk wordt verholpen. Gelet op de betwisting van [verweerster] is onvoldoende komen vast te staan dat zij gebreken die door [eiser] aan haar zijn gemeld niet heeft hersteld of zal herstellen. De vordering in reconventie zal dan ook worden afgewezen.
6.2
In reconventie zal [eiser] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze worden op nihil begroot, aangezien [verweerster] geen conclusie van antwoord in reconventie heeft ingediend, en de vergoeding voor de mondelinge behandeling reeds is toegekend in conventie.

7..De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 4.900,- aan achterstallige huur berekend tot en met de maand februari 2020 alsmede € 405,- aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente over € 4.900,- vanaf de dag van opeisbaarheid van het betreffende maandbedrag tot aan de dag dat het gehele bedrag is betaald;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 103,06 aan dagvaardingskosten, € 231,- aan griffierecht en € 420,- aan salaris voor de gemachtigde van [eiseres] ;
staat [gedaagde] toe om het totaal van de aan [eiseres] verschuldigde bedragen, inclusief rente en kosten zoals hierboven genoemd, naast de lopende huur, aan [eiseres] te betalen binnen één maand na de betekening van dit vonnis;
en bovendien, maar alléén voor het geval [gedaagde] niet binnen de gestelde termijn geheel aan voormelde betalingsverplichtingen voldoet:
ontbindt de huurovereenkomst tussen partijen ten aanzien van de woning gelegen aan de [adres] en veroordeelt [gedaagde] om binnen 14 dagen na de betekening van dit vonnis het gehuurde te ontruimen met alle personen en zaken die zich vanwege [gedaagde] daar bevinden en het gehuurde onder overgave van de sleutels ter beschikking van [eiseres] te stellen;
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen € 700,- per maand, met ingang van de maand maart 2020 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het anders of meer gevorderde.
in reconventie
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Fiege en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
43416