ECLI:NL:RBROT:2020:6059

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 maart 2020
Publicatiedatum
9 juli 2020
Zaaknummer
8139623 CV EXPL 19-47277
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. drs. E. van Schouten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake ontbinding huurovereenkomst en ontruiming bij huurachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 6 maart 2020 een tussenvonnis gewezen in een geschil tussen de besloten vennootschap Vlaardingse Beheer Maatschappij B.V. (hierna: VBM) en een gedaagde huurder. VBM heeft de gedaagde aangeklaagd wegens huurachterstand en heeft ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde gevorderd. De gedaagde heeft erkend dat er huurachterstand is voor de maanden augustus en september 2019, maar stelt dat de huurovereenkomst met wederzijds goedvinden is opgezegd en dat hij de woning in september 2019 heeft verlaten. VBM betwist dit en stelt dat de huurovereenkomst niet tussentijds kon worden opgezegd.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een huurachterstand is en dat de huurovereenkomst niet duidelijk is geformuleerd. De rechter heeft aangegeven dat het wenselijk is om dit punt nader met partijen te bespreken tijdens een mondelinge behandeling. De gedaagde moet de woning leeg aan VBM teruggeven, en er is onduidelijkheid over de vraag of dit daadwerkelijk is gebeurd. De mondelinge behandeling is gepland voor 26 maart 2020, waarbij partijen in persoon of vertegenwoordigd moeten verschijnen. De rechter heeft alle verdere beslissingen aangehouden tot na deze behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8139623 CV EXPL 19-47277
uitspraak: 6 maart 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Vlaardingse Beheer Maatschappij B.V.,
gevestigd te Vierpolders,
eiseres,
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V.,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: [gemachtigde] .
Partijen worden hierna aangeduid als ‘VBM’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 25 oktober 2019, met bijlagen;
de aantekening van het mondelinge antwoord van [gedaagde] van 6 november 2019 met de daarbij horende bijlagen;
de conclusie van repliek, met bijlagen.
Het vonnis is nader bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken, staat het volgende tussen partijen vast.
2.2
[gedaagde] huurt van VBM de woning aan de [adres] , tegen een huurprijs van laatstelijk € 1.500,00 per maand, welk bedrag bij vooruitbetaling dient te worden voldaan. In de door partijen getekende schriftelijke huurovereenkomst staat - voor zover van belang - het volgende:
“3.1 (….) Deze huurovereenkomst is aangegaan voor een duur van maximaal twee (2) jaar of korter (zelfstandige woonruimte)/ maximaal vijf (5) jaar of korter (onzelfstandige woonruimte), te weten 1 jaar met een optie voor nog een jaar, ingaande op 01-01-2019 en lopende tot en met 31-12-2019. (…)
3.3
Tijdens de in artikel 3.1 genoemde periode kan verhuurder deze huurovereenkomst niet tussentijds door opzegging beëindigen.”
2.3
In een e-mailbericht van de partner van [gedaagde] d.d. 28 augustus 2019, 12:26 uur, gericht aan VBM staat – voor zover van belang – het volgende:
“(….) Aangezien dit allemaal zo loopt heb ik [gedaagde] gesproken hier over en zijn wij beide tot de conclusie gekomen dat wij de huur opzeggen en in september (zo snel mogelijk) weg zijn van hier.(….). ”
2.4
In een e-mailbericht van [gedaagde] d.d. 29 augustus 2019, 14:31 uur, gericht aan VBM staat – voor zover van belang – het volgende:
“(….) Zoals mijn vrouw heeft aangegeven, wij vertrekken voor 1 oktober 2019.(….). ”
2.5
In een e-mailbericht van VBM d.d. 29 augustus 2019, 14:43 uur, gericht aan [gedaagde] staat – voor zover van belang – het volgende:
“(….) Ik adviseer het contract nog goed te bestuderen, het contract loopt tm 31.12.2019 als ik mij dit goed herinner, (…).”

3..De vordering

3.1
VBM vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, over te gaan tot:
ontbinding van de huurovereenkomst; met veroordeling tot:
ontruiming van het gehuurde;
betaling van een bedrag van € 5.205,07, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 4.772,59 vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
betaling van de nog te vervallen huurpenningen vanaf de maand november 2019 tot aan de datum van ontbinding van de huurovereenkomst;
betaling, als schadevergoeding wegens huurderving na ontbinding van de huurovereenkomst een bedrag van € 1.500,00, of zoveel hoger als bij een wettelijke huurverhoging zou zijn toegelaten, per maand (of gedeelte daarvan), tot aan de datum van ontruiming van het gehuurde;
betaling van de kosten van deze procedure.
3.2
Het door VBM gevorderde bedrag van € 5.205,07 bestaat uit:
  • € 4.500,00 aan achterstallige huurpenningen tot en met de maand oktober 2019;
  • € 425,00 aan buitengerechtelijke kosten;
  • € 272,59 inzake de betaling van een factuur van VBM d.d. 16 september 2019 voor een reparatie van schade aan het gehuurde;
  • € 7,48 aan vervallen wettelijke rente.
3.3
VBM heeft nakoming van de huurovereenkomst aan haar vordering tot betaling van de huurpenningen ten grondslag gelegd. De tekortkoming in de nakoming rechtvaardigt naar de mening van VBM ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. VBM vordert daarbij tevens het overeengekomen huurbedrag per maand als schadevergoeding vanaf de dag van de ontbinding tot aan de dag van de ontruiming en zij maakt aanspraak op vergoeding van wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten.

4..Het verweer

4.1
[gedaagde] voert – kort gezegd – aan dat alleen voor de maanden augustus en september 2019 geen huurpenningen zijn betaald. De huurovereenkomst is inmiddels geldig opgezegd met wederzijds goedvinden, en rond 19 september 2019 heeft [gedaagde] met zijn gezin de woning verlaten. Vanaf de maand oktober 2019 zijn dus geen huurpenningen meer verschuldigd.

5..De beoordeling

5.1
Tussen partijen is niet in geschil dat er een huurachterstand is. [gedaagde] heeft erkend dat de huurpenningen over de maanden augustus en september 2019 niet zijn voldaan. Dit deel van de vordering van VBM zal dan ook in elk geval worden toegewezen.
5.2
De tekst van artikel 3.1 van de huurovereenkomst blinkt niet uit in duidelijkheid, maar voldoende staat wel vast dat de bedoeling van partijen is geweest om voor de duur van één jaar, tot en met 31 december 2019, een huurovereenkomst aan te gaan, met een optie voor nog een jaar. [gedaagde] voert echter als verweer dat hij de huurovereenkomst met goedkeuring van VBM heeft opgezegd en dat hij en zijn gezin rond 19 september 2019 uit de woning zijn vertrokken. [gedaagde] vindt dat hij daarom vanaf oktober 2019 geen huur meer verschuldigd is. VBM heeft het standpunt van [gedaagde] betwist. Zij heeft gesteld dat tussentijdse opzegging niet mogelijk was en dat zij niet met een opzegging heeft ingestemd. Uit de e-mail van VBM van 29 augustus 2019 (zie hierboven onder 2.5) kan naar het oordeel van de kantonrechter niet worden afgeleid dat VBM het eens was met een opzegging tegen 1 oktober 2019, zoals [gedaagde] aanvoert. In de betreffende e-mail verwijst VBM immers naar de huurovereenkomst zelf en houdt zij een slag om de arm. Ook voor het overige is niet gebleken van instemming van VBM met een beëindiging tegen 1 oktober 2019. Nu van wederzijdse instemming geen sprake is, moet bezien worden of [gedaagde] tussentijds mocht opzeggen, of de overeenkomst na 1 oktober 2019 nog heeft voortgeduurd en of zij op enig moment is geëindigd. De kantonrechter acht het gewenst dit punt nader met partijen te bespreken.
5.3
Op grond van artikel 7:225 BW blijft de huurder in beginsel de huur verschuldigd (in de vorm van schadevergoeding) over de periode dat hij het gehuurde na het einde van de huur onder zich houdt. [gedaagde] moest na het eindigen van de huur de woning leeg aan VBM teruggeven samen met de sleutels van de woning. [gedaagde] heeft gesteld dat hij en zijn gezin in september 2019 uit de woning zijn vertrokken. VBM heeft dat betwist. Ter onderbouwing van die betwisting heeft VBM foto’s in het geding gebracht. Onduidelijk is of [gedaagde] de woning al dan niet heeft ontruimd, leeg heeft gemaakt en de sleutels heeft teruggegeven. Dit is van belang voor de vraag of [gedaagde] nog schadevergoeding c.q. huurpenningen verschuldigd is, nog los van de vraag of de huurovereenkomst is beëindigd en zo ja, tegen welke datum. Ook dit punt kan bij de mondelinge behandeling worden besproken.
5.4
Tijdens de mondelinge behandeling kunnen partijen hun stellingen toelichten. Ook kan aan hen worden gevraagd om inlichtingen te geven of stellingen nader te onderbouwen. Tijdens de mondelinge behandeling zal tot slot worden onderzocht of partijen tot een schikking kunnen komen.
5.5
Alle stukken die op de zaak betrekking (kunnen) hebben en die nog niet in het geding zijn gebracht, dienen door de partij die deze ter sprake wil brengen aan de kantonrechter en aan de wederpartij te worden toegezonden. Deze stukken dienen uiterlijk tien dagen vóór de mondelinge behandeling in het bezit te zijn van de kantonrechter en de wederpartij.
5.6
Partijen dienen in persoon te verschijnen of zij moeten op de mondelinge behandeling worden vertegenwoordigd door een persoon die op de hoogte is van de feiten met betrekking tot de vordering. Deze vertegenwoordiger moet schriftelijk gemachtigd zijn, eventueel ook tot het treffen van een minnelijke regeling.
5.7
Uitstel dient schriftelijk en gemotiveerd te worden verzocht binnen een week na ontvangst van dit vonnis. Ook moet worden vermeld of de wederpartij instemt met het uitstel. In het uitstelverzoek moeten voorts zowel de eigen verhinderdata als de verhinderdata van de wederpartij worden vermeld voor de komende drie maanden. Indien de partij die het uitstelverzoek doet met de wederpartij niet in contact heeft kunnen komen, dient deze te vermelden welke pogingen daartoe zijn ondernomen.
5.8
Zolang op het uitstelverzoek niet is beslist moet er van worden uitgegaan dat de mondelinge behandeling gewoon doorgang zal vinden op de hierna vastgestelde datum.
5.9
De kantonrechter wijst partijen erop dat het niet verschijnen op de mondelinge behandeling in het nadeel van de niet verschijnende partij kan worden uitgelegd.
5.1
Alle verdere beslissingen worden aangehouden.

6..De beslissing

De kantonrechter:
bepaalt dat partijen (in persoon of behoorlijk vertegenwoordigd en desgewenst met een gemachtigde) op
donderdag 26 maart 2020 om 14.30 uurdienen te verschijnen op de mondelinge behandeling ten overstaan van de hierna genoemde kantonrechter. De mondelinge behandeling zal plaatsvinden in het gerechtsgebouw te Rotterdam, Wilhelminaplein 100, gebouw B (het rode gebouw);
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. E. van Schouten en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
43416