ECLI:NL:RBROT:2020:6056

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 januari 2020
Publicatiedatum
9 juli 2020
Zaaknummer
8035938 CV EXPL 19-39655
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van verschuldigde wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten

In deze zaak vordert de eiseres, een besloten vennootschap, dat de gedaagde, BMN Aannemers B.V., wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 855,32, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. De eiseres stelt dat BMN een bedrag van € 4.950,00 verschuldigd was op basis van een overeenkomst, maar dat BMN dit bedrag niet tijdig heeft betaald. De factuur had een vervaldatum van 23 november 2018, maar BMN heeft pas op 19 juni 2019 betaald. De eiseres stelt dat BMN daarom rente en incassokosten verschuldigd is.

BMN voert als verweer aan dat zij de factuur tijdig heeft voldaan en dus geen rente of incassokosten verschuldigd is. De kantonrechter oordeelt dat de wettelijke rente verschuldigd is vanaf het moment dat de betalingstermijn is verstreken. De rechter stelt vast dat de factuur op 24 oktober 2018 is verzonden en dat BMN deze heeft ontvangen. De kantonrechter wijst de vordering van de eiseres toe en veroordeelt BMN tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met rente en proceskosten. De rechter oordeelt dat BMN als in het ongelijk gestelde partij ook de proceskosten moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8035938 CV EXPL 19-39655
uitspraak: 31 januari 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres] ,
eiseres,
gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BMN Aannemers B.V.,
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.G. Evers.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiseres] ’ en ‘BMN’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 4 september 2019, met producties 1 t/m 7;
de conclusie van antwoord van 22 oktober 2019;
het tussenvonnis van 4 november 2019 waarin een comparitie van partijen is bepaald;
het proces-verbaal van de op 25 november 2019 gehouden comparitie van partijen.
Het vonnis is bepaald op heden.

2..De vordering

2.1
[eiseres] vordert dat BMN bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] een bedrag te betalen van € 855,32 vermeerderd met de wettelijke handelsrente over de hoofdsom vanaf 30 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van BMN in de proceskosten te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.2
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat BMN op grond van de door partijen gesloten overeenkomst een bedrag van € 4.950,00 verschuldigd was. BMN heeft dit bedrag niet binnen de overeengekomen termijn betaald. De vervaldatum van de factuur was 23 november 2018. BMN heeft echter pas betaald op 19 juni 2019. Zij is daarom rente als bedoeld in artikel 6:119a BW en buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd geworden. Het gaat om een bedrag van in totaal € 855,32.

3..Het verweer

3.1
BMN voert – kort gezegd – aan dat zij de factuur van [eiseres] tijdig heeft voldaan. Zij is niet in verzuim geraakt en dus geen rente of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd.

4..De beoordeling

4.1
Tussen partijen is in geschil of [eiseres] wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten verschuldigd is.
4.2
De wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW is verschuldigd vanaf het moment dat de voor betaling overeengekomen termijn is verstreken (artikel 6:119 a lid 1 BW). Verzuim is voor de wettelijke handelsrente niet vereist. Voor de verschuldigdheid van buitengerechtelijke kosten is wel vereist dat sprake is van verzuim en verder dat in redelijkheid buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. Een zogenaamde veertiendagenbrief is niet vereist, omdat artikel 6:96 lid 6 BW alleen van toepassing is wanneer de schuldenaar consument is. Verzuim treedt onder meer in doordat een voor de betaling overeengekomen termijn is verstreken (artikel 6:83 lid 1 onder a BW).
4.3
BMN voert onder meer als verweer dat niet duidelijk was welk bedrag op de g-rekening moest worden betaald. Volgens BMN is een bedrag van € 100,00 te laag en zij stelt [eiseres] daarvan op de hoogte te hebben gesteld. Dit verweer wordt begrepen als een beroep op schuldeisersverzuim. Voor een geslaagd beroep op schuldeisersverzuim is vereist dat [eiseres] BMN heeft verhinderd om deugdelijk na te komen. Aan dat vereiste is niet voldaan. Ook indien juist is dat een bedrag van € 100,00 op de g-rekening te laag is, dan weerhield niets BMN ervan een hoger bedrag te betalen op de g-rekening en het overige op de rekening van [eiseres] . Beide rekeningnummers stonden immers op de factuur. Dit verweer wordt verworpen.
4.4
[eiseres] stelt dat partijen een betalingstermijn van 30 dagen na de factuurdatum zijn overeengekomen. BMN heeft dat niet betwist. Volgens [eiseres] is de factuur van 24 oktober 2018 zodat uiterlijk 23 november 2018 diende te worden betaald. BMN voert aan dat zij de factuur niet heeft ontvangen. Aangezien partijen niet anders hebben gesteld moet de tussen hen overeengekomen betaaltermijn zo worden uitgelegd dat voor het verstrijken van de termijn vereist is dat de factuur ook daadwerkelijk door BMN moet zijn ontvangen. BMN zou er anders immers niet van op de hoogte zijn dat de termijn is gaan lopen.
4.5
[eiseres] voert aan dat zij op 24 oktober 2018 de factuur voor de werkzaamheden per e-mail heeft gestuurd naar info@bmnaannemers.nl. Zij heeft de factuur gestuurd naar het bij haar bekende e-mailadres van BMN, dat ook staat vermeld in het handelsregister. Met dit e‑mailadres heeft BMN eerder met [eiseres] gecommuniceerd. Dit alles is door BMN niet betwist. BMN heeft aangevoerd dat zij de factuur niet heeft ontvangen of misschien over het hoofd heeft gezien. Daarmee heeft zij de ontvangst van de factuur onvoldoende betwist, zodat als vaststaand wordt aangenomen dat de factuur op 24 oktober 2018 door BMN is ontvangen. De omstandigheid dat BMN het e-mailbericht wellicht niet heeft opgemerkt komt voor haar rekening en risico.
4.6
De wettelijke handelsrente is gelet op het vorenstaande verschuldigd vanaf 24 november 2018 en zal worden toegewezen.
4.7
In een rechtsverhouding tussen twee rechtspersonen, zoals hier aan de orde, volstaat in beginsel één aanmaning als buitengerechtelijke werkzaamheden. BMN heeft aangevoerd dat zij geen e-mails van [eiseres] heeft ontvangen maar pas op 20 mei 2019 middels een brief van BMK Creditmanagement op de hoogte is gesteld van de openstaande rekening. Daarmee staat vast dat BMN ten minste één incassohandeling heeft verricht. Het bedrag aan buitengerechtelijke kosten is daarom eveneens verschuldigd.
4.8
De betaling van € 4.950,00 door BMN sterkt op grond van artikel 6:44 lid 1 BW eerst in mindering op de vervallen wettelijke rente en de buitengerechtelijke kosten. Dat betekent dat het nog openstaande bedrag bestaat uit hoofdsom, zodat daarover nog steeds wettelijke rente verschuldigd is. Ook de lopende wettelijke rente zal daarom worden toegewezen.
4.9
BMN zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

5..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt BMN aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 855,32 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf 30 augustus 2019 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt BMN in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 486,00 aan griffierecht, € 86,40 aan dagvaardingskosten en € 240,00 aan salaris voor de gemachtigde, genoemde bedragen te vermeerderen met de verschuldigde rente vanaf veertien dagen na de uitspraak van het vonnis tot aan de dag der voldoening;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Fiege en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
43416