ECLI:NL:RBROT:2020:6055

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 januari 2020
Publicatiedatum
9 juli 2020
Zaaknummer
8054668 CV EXPL 19-41104
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.M. van de Ven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van kredietoverschrijding door ING Bank N.V. tegen gedaagde

In deze zaak vordert ING Bank N.V. van de gedaagde een bedrag van € 141,93, vermeerderd met wettelijke rente, als gevolg van een niet toegestane overschrijding van de kredietlimiet. De gedaagde heeft in september 1971 een postrekening geopend bij de Postbank, die later fuseerde met ING Bank. In een eerder vonnis van 19 februari 2016 is de gedaagde veroordeeld om aan ING Bank € 500,-- te betalen, wat in gezag van gewijsde is gegaan. ING Bank heeft de kredietfaciliteit beëindigd na het constateren van een overschrijding van de kredietlimiet van € 641,93. De gedaagde betwist de vordering en stelt dat hij geen overeenkomst heeft gesloten met ING Bank, maar met de Postbank. Hij beweert ook dat hij geen toegang heeft tot internet en dat er ten onrechte verzekeringspremies zijn geïnd, wat heeft geleid tot de roodstand. De kantonrechter oordeelt dat de eerdere uitspraak bindend is en dat de gedaagde zijn verplichtingen uit de overeenkomst moet nakomen. De gedaagde heeft onvoldoende bewijs geleverd voor zijn verweer en de kantonrechter wijst de vordering van ING Bank toe, inclusief de wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8054668 CV EXPL 19-41104
uitspraak: 17 januari 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de naamloze vennootschap
ING Bank N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
gemachtigde: Groenendaal & Van Krijl Gerechtsdeurwaarders B.V.,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
die procedeert in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ING Bank’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 10 september 2019, met producties 1 t/m 4;
de conclusie van antwoord van 1 oktober 2019, met producties 1 en 2;
het tussenvonnis van 7 oktober 2019 waarin een comparitie van partijen is bepaald;
het proces-verbaal van de op 12 november 2019 gehouden comparitie van partijen.
Het vonnis is bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken, staat het volgende tussen partijen vast.
2.1
[gedaagde] heeft in september 1971 een postrekening geopend bij de Postbank.
2.2
Op 10 februari 2009 zijn de Postbank en ING Bank samen verder gegaan als de ING.
2.3
Bij vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam, d.d. 19 februari 2016 is [gedaagde] veroordeeld om aan ING Bank tegen kwijting te betalen € 500,--, vermeerderd met de wettelijke rente en de proceskosten.

3..De vordering

3.1
ING Bank vordert dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld om aan ING Bank tegen bewijs van kwijting te betalen € 141,93, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 141,93 vanaf datum dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2
Aan haar vordering heeft ING Bank het volgende ten grondslag gelegd. Tussen ING Bank en [gedaagde] is een overeenkomst gesloten waarbij ING Bank aan [gedaagde] een kredietfaciliteit heeft verstrekt. ING Bank heeft een niet toegestane overschrijding van het kredietlimiet ad € 641,93 geconstateerd. Ondanks sommatie daartoe had ING Bank geen aanzuivering van [gedaagde] ontvangen. ING Bank heeft vervolgens de kredietfaciliteit conform de overeenkomst opgezegd en beëindigd. Daarna heeft ING Bank een procedure aanhangig gemaakt bij de kantonrechter waarbij zij gevorderd heeft [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen aan haar te betalen € 500,--. Omdat ING Bank in onzekerheid verkeerde over de verhaalspositie van [gedaagde] heeft zij haar vordering destijds beperkt tot € 500,--, zulks ter beperking van de proceskosten, met voorbehoud van het recht op het restant van de vordering. Bij vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam, d.d. 19 februari 2016, is [gedaagde] veroordeeld om aan ING Bank tegen kwijting te betalen € 500,--, vermeerderd met de wettelijke rente en de proceskosten. In deze procedure vordert ING Bank het restant van de vordering, zijnde € 141,93.

4..Het verweer

4.1
[gedaagde] heeft de vordering betwist en heeft daartoe het volgende aangevoerd. [gedaagde] betwist dat hij een overeenkomst heeft gesloten met ING Bank. De overeenkomst is destijds gesloten met de Postbank. Verder voert [gedaagde] aan dat hij geen toegang heeft tot internet en dat hij derhalve geen mogelijkheid heeft gehad tot het inzien van de dagafschriften. Hij denkt dat er ten onrechte verzekeringspremies zijn geïnd, waardoor de roodstand is ontstaan.
4.2
Verder stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat het volledige bedrag van de vordering al geïncasseerd is middels beslag op zijn AOW-pensioen bij de Sociale Verzekeringsbank. Er zou volgens [gedaagde] € 1.439,51 zijn geïncasseerd. Dit bedrag is hoger dan het in voornoemd vonnis genoemde bedrag van € 912,16 exclusief wettelijke rente. [gedaagde] is dus van mening dat ING Bank geen vordering op hem heeft. Voorts vordert hij ING Bank om het teveel geïncasseerde terug te betalen.

5..De beoordeling

5.1
Het voornoemde vonnis d.d. 19 februari 2016 waarin de vordering van ING Bank is toegewezen, is in gezag van gewijsde gegaan. Op grond van artikel 236 Rv geldt dat beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een van kracht van gewijsde gegaan vonnis, in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht hebben. In voornoemd vonnis is geoordeeld dat tussen partijen een overeenkomst is gesloten en dat [gedaagde] gehouden is tot nakoming van deze overeenkomst. Dat geldt dan ook in het onderhavige geschil dat immers dezelfde overeenkomst betreft. Daarmee staat vast dat tussen partijen een overeenkomst is gesloten. [gedaagde] dient de daaruit voortvloeiende verplichtingen na te komen.
5.2
Opmerking verdient nog dat als het zo is dat er teveel verzekeringspremies zijn geïnd dat [gedaagde] zich tot de verzekeraar dient te wenden. Dit valt ING Bank niet te verwijten.
5.3
Voor wat betreft het verweer dat door de deurwaarder met de beslaglegging op het inkomen teveel is geïncasseerd overweegt de kantonrechter dat dit onvoldoende is onderbouwd. Uit de door [gedaagde] overgelegde specificatie van de deurwaarder zonder nadere toelichting door [gedaagde] volgt dat in ieder geval niet. Er is dan ook onvoldoende gebleken dat het thans gevorderde restant-verschuldigde reeds aan ING Bank is voldaan. Dit betekent eveneens dat geen grond bestaat voor terugbetaling van enig bedrag.
5.4
Het voorgaande betekent dat de vordering van ING Bank zal worden toegewezen.
5.5
De gevorderde wettelijke rente zal eveneens worden toegewezen, nu daartegen geen nader verweer is gevoerd.
5.6
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

6..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] aan ING Bank te betalen € 141,93, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 141,93 vanaf de dag van dagvaarding, tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van ING Bank vastgesteld op € 121,-- aan griffierecht, € 103,06 aan dagvaardingskosten en € 72,-- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M. van de Ven en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
43416