ECLI:NL:RBROT:2020:6023

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 mei 2020
Publicatiedatum
9 juli 2020
Zaaknummer
10/741011-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal door middel van braak en in vereniging gepleegd

Op 27 mei 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal tezamen en in vereniging met anderen door middel van braak en verbreking. De verdachte, geboren op een onbekende datum en plaats, was preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel. Tijdens de zitting op 13 mei 2020 werd de tenlastelegging besproken, die als bijlage aan het vonnis was gehecht. De officier van justitie, mr. K. Pieters, eiste een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van voorarrest.

De rechtbank oordeelde dat de diefstal met braak door de verdachte bekend was en dat er voldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De feiten wezen uit dat de verdachte op 31 januari 2020 samen met anderen een woning in Rotterdam was binnengekomen en verschillende waardevolle goederen had weggenomen, waaronder horloges en een kluis. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij het weg te nemen goed onder zijn bereik was gebracht door middel van braak en verbreking.

De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte had eerder soortgelijke strafbare feiten gepleegd. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden en moest hij een schadevergoeding van € 2.484,18 betalen aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank oordeelde dat de vordering van de benadeelde partij, mevrouw [naam benadeelde], toewijsbaar was, aangezien de schade rechtstreeks voortvloeide uit het bewezen verklaarde feit.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/741011-20
Datum uitspraak: 27 mei 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] ’ [woonplaats verdachte] ,
preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
mr. J.S. Jordan, advocaat te ’s-Gravenhage.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 13 mei 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. K. Pieters heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
De ten laste gelegde diefstal met braak samen met een of meer anderen is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 31 januari 2020 te Rotterdam uit een woning, gelegen aan de [plaats delict] , tezamen en in vereniging met anderen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een tas en drie, kistjes doosjes met daarin horloges en een stopwatch (37 stuks in totaal) en een kluis met daarin geld en horloges (2 in totaal) en papieren, toebehorende aan [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] , zulks nadat hij, verdachte, en zijn mededaders die weg te nemen goederen onder hun bereik hadden gebracht door middel van braak/verbreking;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en verbreking.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft bepleit te volstaan met een voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd en daaraan voorwaarden te verbinden dan wel een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
7.2.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.3.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het plegen van een woninginbraak waarbij een kluis en doosjes/kistjes met daarin onder meer (zak)horloges met een aanzienlijke waarde zijn weggenomen. De verdachte is samen met zijn medeverdachten in de nachtelijke uren met een auto naar de woning gegaan en is de woning ingegaan nadat zij een ruit van de keuken hadden ingeslagen. Daarbij is ook forse schade toegebracht aan andere goederen in de woning. De kluis, met een behoorlijk gewicht, moest eerst worden uitgebroken voordat die kon worden weggenomen. De aanpak van deze woninginbraak oogt planmatig en professioneel.
De verdachte heeft met zijn handelen op grove wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de bewoners. Het is voor de bewoners bijzonder onaangenaam om te beseffen dat vreemden in hun woning zijn geweest en hun persoonlijke bezittingen hebben doorzocht terwijl zij zelf op vakantie waren. Dit leidt tot gevoelens van onveiligheid bij de bewoners en de omwonenden. Daar komt de veroorzaakte materiële schade nog bij. De verdachte heeft zich hiervan geen enkele rekenschap gegeven en was alleen uit op zijn eigen financiële gewin.
Na de inbraak is de verdachte samen met zijn medeverdachten op de vlucht geslagen voor de politie. De achtervolging, waarbij verkeerstekens en stoptekens van de politie werden genegeerd, begon in het centrum van Rotterdam en eindigde pas in Berkel en Rodenrijs op het moment dat de vluchtauto crashte. Dat deze vluchtactie niet tot (ernstige) verkeersongevallen heeft geleid, is daarom puur toeval.
7.4.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 april 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.5.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De aard en de ernst van het feit rechtvaardigt oplegging van een gevangenisstraf. Gelet op het hetgeen hiervoor is overwogen, kan daarbij niet worden volstaan met een voorwaardelijke gevangenisstraf dan wel een gevangenisstraf gelijk aan de voorlopige hechtenis van de verdachte, zoals door de raadsman is aangevoerd. De rechtbank heeft ook acht geslagen op straffen die doorgaans in soortgelijke zaken worden opgelegd. Dit laatste punt geeft aanleiding om een iets kortere straf op te leggen dan de officier van justitie heeft gevorderd.
Alles afwegend acht de rechtbank de na te noemen straf passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: mevrouw [naam benadeelde] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 2.184,18 aan materiële schade en een vergoeding van € 300,- aan immateriële schade.
De officier van justitie acht de vordering toewijsbaar en de verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.1.
Beoordeling
Omdat is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt en door de verdachte niet (voldoende gemotiveerd) is weersproken, zal de vordering worden toegewezen.
Daarnaast is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 300,-.
Omdat de verdachte het strafbare feit, ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met in ieder geval een medeverdachte heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 31 januari 2020.
Omdat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
8.2.
Conclusie
De verdachte zal hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 2.484,18, vermeerderd met de wettelijke rente als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van vijf (5) maanden,
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van de opgelegde gevangenisstraf;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij mevrouw [naam benadeelde] ter zake van het bewezen verklaarde tot een bedrag van
€ 2.484,18 (zegge: tweeduizend vierhonderdenvierentachtig euro en achttien eurocent), bestaande uit € 2.184,18 aan materiële schade en € 300,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 31 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening en veroordeelt de verdachte die, met in elk geval één mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is — met dien verstande dat indien en voor zover de één aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd — om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 2.484,18(hoofdsom,
zegge: tweeduizend vierhonderdenvierentachtig euro en achttien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 2.484,18niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
34 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.V. Scheffers, voorzitter,
en mrs. H.I. Kernkamp-Maathuis en J.C. Tijink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.P. Eekhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 mei 2020.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op of omstreeks 31 januari 2020 te Rotterdam in/uit een woning, gelegen op/aan de [plaats delict] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een tas en/of drie, althans een of meer, kistje(s)/doosje{s) met daarin horloges en/of een stopwatch (37 in totaal) en/of een kluis met daarin geld en/of horloges (2 in totaal) en/of papieren, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), zulks nadat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), die weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik had(den) gebracht door middel van braak/verbreking/inklimming.