Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1..Onderzoek op de terechtzitting
2..Tenlastelegging
3..Eis officier van justitie
- bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 63 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden de voorwaarden als geadviseerd door het Leger des Heils, afdeling reclassering, in het rapport over de verdachte van 16 april 2020.
4..Waardering van het bewijs
5..Strafbaarheid feit
6..Strafbaarheid verdachte
7..Motivering straf
- meldplicht bij de reclassering;
- actieve inspanningsverplichting om mee te werken aan een intake bij een ambulante instelling voor maatschappelijke begeleiding;
- actieve inspanningsverplichting om een structurele vorm van dagbesteding te zoeken;
- actieve inspanningsverplichting om zijn schulden te regelen en eventueel aan te melden bij een organisatie die is gespecialiseerd op het gebied van schuldhulpverlening
- indien hiertoe tijdens de voorwaardelijke veroordeling aanknopingspunten worden gezien: begeleid wonen of maatschappelijke opvang.
8..Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
9..Toepasselijke wettelijke voorschriften
10..Bijlagen
11..Beslissing
gevangenisstraf voor de duur van vijf (5) maanden;
€ 2.484,18 (zegge: tweeduizend vierhonderdenvierentachtig euro en achttien eurocent),bestaande uit € 2.184,18 aan materiële schade en € 300,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 31 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening en veroordeelt de verdachte die, met in elk geval één mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is — met dien verstande dat indien en voor zover de één aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd — om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 2.484,18(hoofdsom
, zegge: tweeduizend vierhonderdenvierentachtig euro en achttien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 2.484,18niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
34 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;