ECLI:NL:RBROT:2020:6021

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 mei 2020
Publicatiedatum
9 juli 2020
Zaaknummer
10/741009-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal door middel van braak en verbreking in vereniging

Op 27 mei 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van diefstal tezamen en in vereniging met anderen door middel van braak en verbreking. De verdachte was ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Dordrecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 31 januari 2020 samen met medeverdachten een woning in Rotterdam heeft binnengekomen en daar goederen heeft weggenomen, waaronder horloges en een kluis. De rechtbank oordeelde dat de handelingen van de verdachte wezenlijk bijdroegen aan de woninginbraak, waardoor sprake was van medeplegen in de zin van artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte heeft ontkend betrokken te zijn geweest bij de inbraak, maar de rechtbank achtte zijn verklaring niet aannemelijk. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die schade had geleden door de inbraak. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en inspanningsverplichtingen voor maatschappelijke begeleiding en schuldhulpverlening.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/741009-20
Datum uitspraak: 27 mei 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Dordrecht te Dordrecht,
raadsman mr. J.S. Jordan, advocaat te ’s-Gravenhage.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 13 mei 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. K. Pieters heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 63 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden de voorwaarden als geadviseerd door het Leger des Heils, afdeling reclassering, in het rapport over de verdachte van 16 april 2020.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Er is geen sprake van medeplegen in de zin van artikel 311 Sr, maar van medeplichtigheid in de zin van artikel 48 Sr. De verdachte was niet op de hoogte van de plannen van de medeverdachten en is zelf ook niet in de woning aanwezig geweest. Er was daarom geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten, zoals ten laste is gelegd.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat de verklaring van de verdachte op de zitting dat hij geen wetenschap had van de (voorgenomen) woninginbraak en dat hij alleen met de medeverdachten was meegelopen de centrale hal van het appartementencomplex in omdat hij moest plassen, niet aannemelijk is geworden. Daarbij acht de rechtbank met name van belang dat de verdachte bij zijn overbrenging naar het bureau tegenover de verbalisanten zei: “Wij zijn inbrekers, wij zijn niet gewelddadig”. Uit deze uitspraak blijkt de betrokkenheid van de verdachte bij de woninginbraak. Dat de verdachte op de vlucht sloeg toen de politie arriveerde versterkt deze conclusie.
Vervolgens dient te worden vastgesteld of de bijdrage die de verdachte aan de woninginbraak heeft geleverd, voldoende is om van medeplegen te kunnen spreken dan wel dat ‘slechts’ sprake is van medeplichtigheid. Om van medeplegen van (gekwalificeerde) diefstal te kunnen spreken is een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn mededaders vereist, welke samenwerking moet zijn gericht op de woninginbraak. Dit criterium veronderstelt dat de verdachte opzet had op de samenwerking en op het grondfeit. Het bestaan van uitdrukkelijke afspraken tussen de mededaders en de verdachte is daarvoor niet doorslaggevend. De bewuste samenwerking kan ook stilzwijgend geschieden.
Uit het dossier blijkt allereerst dat de verdachte en zijn twee medeverdachten gezamenlijk met een auto aankwamen bij het appartementencomplex waar uiteindelijk de woninginbraak heeft plaatsgehad. De verdachte was de bestuurder van deze auto. Vervolgens heeft de verdachte als eerste het appartementencomplex betreden door mee te lopen met een andere bewoner, waarna hij in staat was om de twee medeverdachten binnen te laten. De verdachte en zijn twee medeverdachten zijn toen acht minuten in het appartementecomplex geweest. Vervolgens is de verdachte teruggekeerd naar de auto. Daar heeft hij toen een uur gewacht. Na dit uur kwamen de medeverdachten met de gestolen goederen het appartementencomplex uit en werden de goederen in de auto geladen. Daarna is de auto weggereden waarbij de verdachte weer als chauffeur optrad.
Gelet op bovengenoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er bij de woninginbraak sprake is geweest van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten. Dat de verdachte wellicht niet zelf in de woning is geweest en dat hij op de camerabeelden niet wordt gezien met goederen die uit de woning afkomstig zijn, doet daar niet aan af. De door de verdachte verrichte handelingen zijn namelijk dusdanig actief en essentieel voor de woninginbraak en de samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten is dermate intensief, dat sprake is van medeplegen in de zin van artikel 311 Sr.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij
op 31 januari 2020 te Rotterdam uit een woning, gelegen aan de [plaats delict] , tezamen en in vereniging met anderen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
een tas en drie kistjes doosjes met daarin horloges en een
stopwatch (37 stuks in totaal) en een kluis met daarin geld en horloges
(2 in totaal) en papieren,
toebehorende aan [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] , zulks nadat hij,
verdachte, en zijn mededaders, die weg te nemen goederen onder hun bereik hadden gebracht door middel van braak/verbreking.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en verbreking.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft bepleit te volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en eventueel een deels voorwaardelijke gevangenisstraf.
7.2.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.3.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan het plegen van een woninginbraak waarbij een kluis en doosjes/kistjes met daarin onder meer (zak)horloges met een aanzienlijke waarde zijn weggenomen. De verdachte is samen met zijn medeverdachten in de nachtelijke uren naar de woning gegaan. De medeverdachten zijn de woning binnengekomen nadat zij een ruit van de keuken hadden ingeslagen. Daarbij is ook forse schade toegebracht aan andere goederen in de woning. De kluis, met een behoorlijk gewicht, moest eerst worden uitgebroken voordat die kon worden weggenomen. De aanpak van deze woninginbraak oogt planmatig en professioneel.
De verdachte heeft met zijn handelen op grove wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de bewoners. Het is voor de bewoners bijzonder onaangenaam om te beseffen dat vreemden in hun woning zijn geweest en hun persoonlijke bezittingen hebben doorzocht, terwijl zij zelf met vakantie waren. Dit leidt tot gevoelens van onveiligheid bij de bewoners en omwonenden. Daar komt de veroorzaakte materiële schade nog bij. De verdachte heeft zich hiervan geen enkele rekenschap gegeven en was alleen uit op zijn eigen financiële gewin.
Nadat de buit in de auto was geladen, is de verdachte samen met zijn medeverdachten op de vlucht geslagen voor de politie die inmiddels ter plaatse was gearriveerd. De achtervolging, waarbij verkeerstekens en stoptekens van de politie werden genegeerd, begon in het centrum van Rotterdam en eindigde pas in Berkel en Rodenrijs op het moment dat de vluchtauto crashte. Dat deze vluchtactie niet tot (ernstige) verkeersongevallen heeft geleid, is daarom puur toeval.
7.4.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.4.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 april 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder, doch niet recent, is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.2.
Rapportage
Het Leger des Heils, afdeling reclassering, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 16 april 2020. Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte is in zijn jeugd meerdere keren in aanraking gekomen met politie en justitie. Hoewel hij erin is geslaagd om afstand te nemen van zijn problematische sociale netwerk uit zijn jeugd, is hij onlangs weer in contact gekomen met enkele bekenden uit dit netwerk.
Het ontbreekt de verdachte aan een gegarandeerd inkomen en dagbesteding. Evenmin beschikt hij over eigen (zelfstandige) woonruimte. Gelet hierop wordt het recidiverisico als gemiddeld ingeschat.
De verdachte heeft aangegeven zijn leven weer op te rit te willen krijgen en dat hij daarom wil meewerken aan hulpverlening. De reclassering adviseert daarom bij een eventuele veroordeling de volgende bijzondere voorwaarden op te leggen:
  • meldplicht bij de reclassering;
  • actieve inspanningsverplichting om mee te werken aan een intake bij een ambulante instelling voor maatschappelijke begeleiding;
  • actieve inspanningsverplichting om een structurele vorm van dagbesteding te zoeken;
  • actieve inspanningsverplichting om zijn schulden te regelen en eventueel aan te melden bij een organisatie die is gespecialiseerd op het gebied van schuldhulpverlening
  • indien hiertoe tijdens de voorwaardelijke veroordeling aanknopingspunten worden gezien: begeleid wonen of maatschappelijke opvang.
7.5.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De aard en de ernst van het feit rechtvaardigen het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die doorgaans in soortgelijke zaken worden opgelegd.
De rechtbank neemt voorts het advies van de reclassering over en zal een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen en daarbij bijzondere voorwaarden opleggen. Het voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: mevrouw [naam benadeelde] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 2.184,18 aan materiële schade en een vergoeding van € 300,- aan immateriële schade.
De officier van justitie acht de vordering toewijsbaar en de verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.1.
Beoordeling
Omdat is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt en door de verdachte niet (voldoende gemotiveerd) is weersproken, zal de vordering worden toegewezen.
Daarnaast is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 300,-.
Omdat de verdachte het strafbare feit, ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met in ieder geval een medeverdachte heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 31 januari 2020.
Omdat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
8.2.
Conclusie
De verdachte zal hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 2.484,18, vermeerderd met de wettelijke rente als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van vijf (5) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot één maand, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij het Leger des Heils, afdeling reclassering, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal zich actief inspannen om mee te werken aan een intake bij een ambulante instelling voor maatschappelijke begeleiding;
3. de veroordeelde zal zich actief inspannen om een structurele vorm van dagbesteding te zoeken;
4, de veroordeelde zal zich actief inspannen om zijn schulden te regelen en zich eventueel aanmelden bij een organisatie die is gespecialiseerd op het gebied van schuldhulpverlening;
5. de veroordeelde zal, voor zover hiervoor aanknopingspunten worden gezien door de reclassering, verblijven in een instelling voor begeleid wonen of een soortgelijke instelling en zal zich houden aan de aanwijzingen die door of namens de directeur van die instelling worden gegeven en aan het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld, gedurende twee jaar na ingang van de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij mevrouw [naam benadeelde] ter zake van het bewezen verklaarde tot een bedrag van
€ 2.484,18 (zegge: tweeduizend vierhonderdenvierentachtig euro en achttien eurocent),bestaande uit € 2.184,18 aan materiële schade en € 300,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 31 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening en veroordeelt de verdachte die, met in elk geval één mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is — met dien verstande dat indien en voor zover de één aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd — om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 2.484,18(hoofdsom
, zegge: tweeduizend vierhonderdenvierentachtig euro en achttien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 2.484,18niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
34 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.V. Scheffers, voorzitter,
en mrs. H.I. Kernkamp-Maathuis en J.C. Tijink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.P. Eekhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 mei 2020.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op of omstreeks 31 januari 2020 te Rotterdam in/uit een woning, gelegen op/aan de [plaats delict] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
een tas en/of drie, althans een of meer, kistje(s)/doosje(s) met daarin horloges en/of een
stopwatch (37 stuks in totaal) en/of een kluis met daarin geld en/of horloges
(2 in totaal) en/of papieren, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), zulks nadat hij,
verdachte, en/of zijn mededader(s), die weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik had(den) gebracht door middel van braak/verbreking/inklimming;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[naam medeverdachte 1] en/of [naam medeverdachte 2] op 31 januari 2020 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een tas en/of drie, althans een of meer, kistje(s)/doosje(s) met daarin horloges en/of een stopwatch (37 stuks in totaal) en/of een kluis met daarin geld en/of horloges (2 in totaal) en/of papieren, in elk geval enig goed,
dat geheel of ten dele aan een ander dan aan die [naam medeverdachte 1] en/of [naam medeverdachte 2] en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] ,
heeft/hebben weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl die [naam medeverdachte 1] en/of [naam medeverdachte 2] en/of zijn/haar mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, inklimming, een valse sleutel,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 31 januari 2020 te Rotterdam, in elk geval in Nederland opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door
- die [naam medeverdachte 1] en/of [naam medeverdachte 2] met een auto te vervoeren (naar de [plaats delict] ) en/of
- ( vervolgens) met die [naam medeverdachte 1] en/of [naam medeverdachte 2] uit te stappen en het portiek van het flatgebouw aan de [plaats delict] te betreden en/of
- voor die [naam medeverdachte 1] en/of [naam medeverdachte 2] de toegangsdeur van het portiek van het flatgebouw aan de [plaats delict] te openen en/of
- een auto te parkeren nabij de [plaats delict] en/of (vervolgens) met voornoemde weggenomen goederen en die [naam medeverdachte 1] en/of [naam medeverdachte 2] weg te rijden.