ECLI:NL:RBROT:2020:5964

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 juli 2020
Publicatiedatum
9 juli 2020
Zaaknummer
8245509 \ CV EXPL 19-5503
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen uit overeenkomst tot reclamevoering door voormalig vennoot van een vennootschap onder firma

In deze zaak vordert het Reclameburo Brouwer & Partners Nijmegen B.V. betaling van openstaande facturen door [gedaagde], een voormalig vennoot van de vennootschap onder firma (vof) [naam VOF]. De vordering is gebaseerd op een overeenkomst tot reclamevoering die op 10 januari 2012 is gesloten tussen het Reclameburo en de vof. De vordering betreft een totaalbedrag van € 2.278,61, inclusief vertragingsrente en buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] hoofdelijk aansprakelijk is voor de schulden van de vof, ook na zijn uittreding, omdat de overeenkomst voor een looptijd van vijf jaar was gesloten en de facturen betrekking hebben op verplichtingen die vóór zijn uittreding zijn aangegaan. De kantonrechter oordeelt dat het Reclameburo gerechtigd was om de vordering in te dienen, aangezien [naam persoon], de andere vennoot, onbeperkt bevoegd was om de vof te vertegenwoordigen op het moment van de overeenkomst en de daaropvolgende facturering. De kantonrechter heeft de vordering van het Reclameburo toegewezen en [gedaagde] veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8245509 \ CV EXPL 19-5503
uitspraak: 3 juli 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Reclameburo Brouwer & Partners Nijmegen B.V.,
statutair gevestigd: Nijmegen,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 11 december 2019,
gemachtigde: mr. P.J.W.A. de Bruijn namens DB&B Incassomanagement- Juridisch advies, kantoorhoudende te Balgoij, gemeente Wijchen,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
aanvankelijk procederend in persoon, thans bijgestaan door gemachtigde [naam gemachtigde] .
Partijen worden hierna aangeduid als ‘het Reclameburo’ respectievelijk ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 11 december 2019, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met één productie;
  • de aantekeningen van de rolzitting van 26 februari 2020, alwaar [gedaagde] mondeling verweer heeft gevoerd;
  • de conclusie van repliek, met producties;
  • de conclusie van dupliek, met producties;
  • de brief van 15 mei 2020 van mr. de Bruijn, inhoudende een reactie op de conclusie van dupliek en de producties.
1.2.
Per brief van 30 december 2019 heeft mr. De Bruijn de kantonrechter bericht dat de dagvaarding alleen wordt aangebracht ten aanzien van [gedaagde] en niet ten aanzien van de heer [naam persoon] . Deze brief is eveneens als laatste pagina gehecht aan het exploot van dagvaarding. Deze mededeling is tijdig voor de eerste roldatum op 7 januari 2020 gedaan. In de kop van het vonnis, onder het procesverloop en onder het geschil is dit reeds tot uitdrukking gebracht bij de vermelding van de procespartijen.
Per brief van 31 januari 2020 heeft de griffier de gemachtigde van [naam persoon] ,
mr. W.J. Nomen, bericht dat het Reclameburo geen zaak heeft aangebracht tegen [naam persoon] .
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
[gedaagde] is samen met de heer [naam persoon] (hierna: [naam persoon] ) sinds
1 juni 2006 vennoot van de vennootschap onder de handelsnaam [naam VOF] (hierna: de VOF). [gedaagde] en [naam persoon] zijn beiden onbeperkt bevoegd.
2.2.
Op 10 januari 2012 heeft het Reclameburo met de VOF een overeenkomst tot reclamevoering gesloten (hierna: de overeenkomst). De reclamevoering gebeurt door middel van het plaatsen van een reclamebord en heeft vanaf het moment van plaatsing een looptijd van vijf jaar. Op de achterzijde van de overeenkomst staan, voor zover van belang, de volgende voorwaarden vermeld:
“(…)
7. a. Een overeenkomst wordt voor de in de akte van de overeenkomst vermelde looptijd gesloten. Gedurende de periode tussen het sluiten van de overeenkomst en het aflopen ervan kan de overeenkomst door de cliënt niet tussentijds worden beëindigd.
(…)
8. a. De volledige uit de overeenkomst voortvloeiende aan B&P te betalen vergoeding is bij vooruitbetaling verschuldigd. Bij een overeenkomst met een looptijd van meerdere jaren is de vergoeding per periode van twaalf maanden bij vooruitbetaling verschuldigd. De aan B&P te betalen vergoeding dient binnen 10 dagen na factuurdatum te worden voldaan, zonder enige korting of compensatie, tenzij schriftelijk anders is overeengekomen.
b. Indien de openstaande factuur niet op de vervaldatum is voldaan is cliënt aan B&P een rente over het factuurbedrag verschuldigd van 1,5% per maand. Bovendien is cliënt, na eenmalige sommatie, 15% aan buitengerechtelijke inningskosten verschuldigd, met een minimum van € 250,-.
(…)”
2.3.
Het Reclameburo heeft op verzoek van [naam persoon] op 10 april 2014 het adres op het reclamebord gewijzigd in [adres 1] te Vlaardingen.
2.4.
Het Reclameburo heeft de VOF op 23 april 2014 een factuur gestuurd van € 544,50 voor reclamevoering in de periode mei 2014 tot en met april 2015, onder vermelding van factuurnummer [nummer factuur 1] (hierna: factuur [nummer factuur 1] ). Deze factuur is gestuurd t.a.v. de crediteurenadministratie op het adres [adres 2] te Vlaardingen.
2.5.
Per brief van 6 mei 2014 heeft het Reclameburo aan [naam persoon] namens de VOF een tussen partijen overeengekomen betalingsregeling voor factuur [nummer factuur 1] bevestigd. In de betalingsregeling zijn de kosten voor het vervaardigen en het plaatsen van het nieuwe reclamebord voor een bedrag van € 272,25 opgenomen. De brief is gestuurd naar het in 2.4 genoemde adres.
2.6.
Op 25 juni 2014 heeft het Reclameburo de VOF een factuur van € 272,25 gestuurd voor vervaardigingskosten, onder vermelding van factuurnummer [nummer factuur 2] (hierna: factuur [nummer factuur 2] ). Deze factuur is eveneens gestuurd naar het in 2.4 genoemde adres.
2.7.
Per brief van 19 mei 2014 en van 3 juni 2014 heeft het Reclameburo de VOF een aanmaning gestuurd voor betaling van factuur [nummer factuur 1] .
2.8.
De VOF heeft van factuur [nummer factuur 1] op enig moment een totaalbedrag van € 204,18 betaald. Het restant van de factuur is tot op heden niet voldaan.
2.9.
Uit het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel van 6 oktober 2014 blijkt dat [naam persoon] op 26 mei 2014 als vennoot uit functie is getreden en dat hij bij rechterlijke uitspraak van 12 augustus 2014 in staat van faillissement is verklaard.
2.10.
Uit hetzelfde uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt voorts dat op 9 juli 2014 is geregistreerd dat de VOF is opgeheven met ingang van 4 juni 2014.
2.11.
Het Reclameburo heeft de VOF per brief van 25 juli 2014 en van 5 augustus 2014 een aanmaning gestuurd voor voldoening van factuur [nummer factuur 2] . De VOF heeft aan deze aanmaningen geen gehoor gegeven.
2.12.
Het Reclameburo heeft de VOF op 23 april 2015 op het in 2.4 genoemde adres een factuur van € 544,50 gestuurd voor reclamevoering in de periode mei 2015 tot en met april 2016, onder vermelding van factuurnummer [nummer factuur 3] . Ondanks de aanmaning tot betaling van het Reclameburo per brief van 19 mei 2015 en van 1 juni 2015, is die factuur niet voldaan.
2.13.
Op enig moment heeft het Reclameburo haar vordering ter inning overgedragen aan DB&B Incassomanagement – Juridisch advies (hierna: DB&B). Per brief van 21 juli 2015 heeft DB&B [gedaagde] als voormalig vennoot van de VOF gesommeerd tot betaling van een bedrag van € 1.805,23 (inclusief vertragingsrente berekend tot en met 21 juli 2015 en incassokosten) binnen vijf dagen.
2.14.
Bij e-mail van 19 augustus 2015 heeft DB&B de echtgenote van [gedaagde] voor zover thans van belang bericht dat de overeenkomst is gesloten door de VOF, dat zowel [gedaagde] als [naam persoon] als vennoot zelfstandig bevoegd was om namens de VOF overeenkomsten te sluiten en dat beide vennoten van de VOF aan die overeenkomsten (en dus ook aan de overeenkomst van 10 januari 2012) gebonden zijn. DB&B heeft de echtgenote van [gedaagde] verzocht tot betaling van het bedrag van € 1.805,23 over te gaan.
2.15.
DB&B heeft de echtgenote van [gedaagde] bij e-mail van 30 november 2015 te kennen gegeven dat zij bereid is finale kwijting te verlenen voor alle huidige en toekomstige contractverplichtingen tegen betaling van een bedrag van € 600,-.
2.16.
Bij e-mail van 1 december 2015 heeft de echtgenote van [gedaagde] DB&B voor zover thans van belang bericht dat [gedaagde] niet in staat is een bedrag van € 600,- te betalen en dat hij zijn rechtsbijstandverzekering SRK moet inschakelen.
2.17.
DB&B heeft de echtgenote van [gedaagde] bij e-mail van 27 april 2016 verzocht te berichten of zij het in 2.15 genoemde voorstel om € 600,- tegen finale kwijting te betalen, accepteert.
2.18.
Per brief van 17 mei 2019 heeft DB&B [gedaagde] verzocht tot betaling van een bedrag van € 2.270,14 (inclusief vertragingsrente berekend tot en met 17 mei 2019 en incassokosten) over te gaan binnen tien dagen. Betaling is tot op heden uitgebleven.

3. De vordering

3.1.
Het Reclameburo heeft bij dagvaarding gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om tegen bewijs van kwijting aan haar te betalen:
a. de som van € 2.278,61,
b. de contractuele vertragingsrente van 1,5% per maand over € 1.057,07 vanaf 21 november 2019,
c. tot de dag der algehele voldoening, een en ander (a en b tezamen) een bedrag van € 25.000,00 niet te boven gaande,
d. de proceskosten, waaronder een redelijk bedrag ter vergoeding van de kosten van de gemachtigde,
e. de wettelijke rente over de in d) gevorderde proceskosten, te rekenen vanaf veertien dagen na de dag waarop gedaagde tot betaling is aangesproken.
3.2.
Aan haar vordering heeft het Reclameburo naast de onder 2. vermelde vaststaande feiten - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag gelegd dat [gedaagde] als voormalig vennoot zijn betalingsverplichtingen op grond van de door de VOF gesloten overeenkomst dient na te komen. [naam persoon] was onbeperkt bevoegd de VOF te vertegenwoordigen, zowel op het moment van het sluiten van de overeenkomst als ten tijde van het verzoek tot wijziging van het reclamebord en het overeenkomen van de betalingsregeling.
[gedaagde] is, ondanks sommatie, in gebreke met betaling van (het restant van) de facturen [nummer factuur 1] , [nummer factuur 2] en [nummer factuur 3] van in totaal € 1.157,07.
Daarnaast is [gedaagde] op grond van artikel 8b van de overeenkomst over de facturen contractuele rente verschuldigd van 1,5% per maand. Berekend tot en met 20 november 2019 bedraagt die rente € 1.047,98.
Tot slot is [gedaagde] op grond van artikel 8b van de overeenkomst een vergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke incassokosten van € 173,56 verschuldigd.
Nu op 6 mei 2016 een bedrag van € 100,00 is betaald, resteert een vordering van € 2.278,61.

4..Het verweer

4.1.
[gedaagde] concludeert de vorderingen van het Reclameburo ongegrond te verklaren, met veroordeling van het Reclameburo in de proceskosten en met vergoeding van de door [gedaagde] gemaakte kosten. [gedaagde] heeft daartoe - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende aangevoerd.
4.2.
Hoewel de VOF op 10 januari 2012 de overeenkomst is aangegaan, zijn de vennoten in april 2014 uit elkaar gegaan en heeft [naam persoon] het adres op het reclamebord laten aanpassen naar [adres 1] te Vlaardingen, het adres van de eenmanszaak van [naam persoon] . [naam persoon] was op dat moment uitgetreden uit de VOF en niet meer gemachtigd om namens de VOF rechtsgeldige afspraken te maken. Volgens [gedaagde] had het Reclameburo moeten verifiëren in welke hoedanigheid [naam persoon] de wijziging van het reclamebord verzocht. De VOF is nooit gevestigd geweest aan de [adres 1] te Vlaardingen. Bovendien is de brief van 6 mei 2014 gestuurd aan het privéadres van [naam persoon] en niet aan het adres van de VOF, te weten [adres 3] te Vlaardingen. Omdat de facturen dateren van na de wijziging van het reclamebord, is niet [gedaagde] maar [naam persoon] aansprakelijk voor die kosten.

5..De beoordeling

5.1.
Vast staat dat het Reclameburo en de VOF op 10 januari 2012 een overeenkomst tot reclamevoering van een reclamebord hebben gesloten. In geschil is of [gedaagde] als voormalig vennoot van de VOF gehouden is om aan het Reclamoburo het uit hoofde van de overeenkomst verschuldigde bedrag te voldoen.
5.2.
Voorop staat dat ingevolge artikel 18 van het Wetboek van Koophandel (hierna: WvK) vennoten van een vennootschap onder firma hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schulden van de vof. Ten aanzien van de vof geldt dat op grond van artikel 10 van de Handelsregisterwet 2007 in het handelsregister van de Kamer van Koophandel de (vertegenwoordigend) vennoten van de vof dienen te staan ingeschreven.
5.3.
Uit het ingebrachte uittreksel van handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat [naam persoon] ten tijde van het sluiten van de overeenkomst onbeperkt bevoegd was de VOF te vertegenwoordigen. Op grond van artikel 18 WvK zijn [gedaagde] en [naam persoon] in hun hoedanigheid van toenmalige vennoot aldus hoofdelijk aansprakelijk voor de schulden van de VOF. De overeenkomst is gesloten voor een looptijd van vijf jaar en op grond van de in 2.2 geciteerde voorwaarde 8a is de VOF de jaarlijkse vergoeding van € 544,50 (inclusief BTW) bij vooruitbetaling verschuldigd. Niet betwist is dat de facturen [nummer factuur 1] en [nummer factuur 3] niet (volledig) zijn voldaan. Voorts is niet betwist dat de kosten voor het vervaardigen van het nieuwe reclamebord (factuur [nummer factuur 2] ) niet zijn betaald.
5.4.
[gedaagde] is als voormalig vennoot in beginsel gehouden tot betaling van die facturen. Hij stelt zich echter op het standpunt dat hij niet hoofdelijk aansprakelijk is voor betaling van de facturen, omdat de vennoten in april 2014 uit elkaar zijn gegaan en [naam persoon] sindsdien niet meer gemachtigd was afspraken namens de VOF te maken. In de verdere beoordeling wordt onderscheid gemaakt tussen de facturen [nummer factuur 1] en [nummer factuur 3] en de factuur [nummer factuur 2] .
facturen [nummer factuur 1] en [nummer factuur 3]
5.5.
De facturen [nummer factuur 1] en [nummer factuur 3] hebben betrekking op de jaarlijkse betalingsverplichting van de VOF uit hoofde van de overeenkomst. In 5.1 is reeds overwogen dat [naam persoon] bevoegd was die overeenkomst te sluiten en dat artikel 18 WvK bepaalt dat in een vof elk der vennoten wegens de verbintenissen van de vennootschap hoofdelijk is verbonden. Hieruit volgt dat de uitgetreden vennoot na zijn uittreding tegenover schuldeisers van de vennootschap hoofdelijk aansprakelijk blijft voor de verbintenissen die vóór zijn uittreding zijn aangegaan. Dit is volgens vaste rechtspraak ook het geval wanneer de vof (door de uittreding) wordt ontbonden. Het einde van de vof brengt niet automatisch met zich dat de overeenkomst tot reclamevoering eindigt. Dit betekent dat [gedaagde] als voormalig vennoot van de VOF gehouden is tot betaling van deze facturen.
factuur [nummer factuur 2]
5.6.
Factuur [nummer factuur 2] ziet op de vervaardigingskosten van het gewijzigde reclamebord. Anders dan [gedaagde] aanvoert, blijkt uit het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel dat [naam persoon] pas op 26 mei 2014 als vennoot van de VOF is uitgetreden. Het Reclameburo heeft, gelet op artikel 25 van de Handelsregisterwet 2007, mogen vertrouwen op de juistheid van dit gegeven. Indien zich in het handelsregister een onjuistheid bevond ten aanzien van de positie van [naam persoon] bij de VOF, komt deze onjuistheid voor rekening en risico van [gedaagde] , nu hij als vennoot van de VOF op grond van artikel 19 van de Handelsregisterwet 2007 zelf gehouden was zorg te dragen voor de juistheid van de gegevens met betrekking tot de VOF die zich in het handelsregister bevonden.
Dit betekent dat [naam persoon] in april 2014 nog onbeperkt bevoegd was de VOF te vertegenwoordigen en dus ook bevoegd was het Reclameburo opdracht te geven het reclamebord te wijzigen.
5.7.
[gedaagde] voert voorts aan dat de VOF nooit gevestigd is geweest op het adres [adres 1] te Vlaardingen. Volgens [gedaagde] had de door [naam persoon] verzochte adreswijziging op het reclamebord voor het Reclameburo aanleiding moeten zijn om te controleren of [naam persoon] de opdracht als vennoot gaf. Uit het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt echter dat de VOF van 10 april 2014 tot en met 26 mei 2014 gevestigd is geweest op [adres 1] te Vlaardingen. Het verweer van [gedaagde] dat de adreswijziging betrekking had op de eenmanszaak van [naam persoon] , treft daarom geen doel.
5.8.
De gestelde omstandigheid dat het Reclameburo de brief van 6 mei 2020 gestuurd heeft naar het privéadres van [naam persoon] en niet naar het adres [adres 3] te Vlaardingen, leidt ook niet tot een ander oordeel. Uit het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt immers dat het privéadres van [naam persoon] sinds de oprichting van de VOF tevens het postadres van de VOF is geweest.
5.9.
Gelet op het vorenstaande is [naam persoon] in zijn hoedanigheid als voormalig vennoot van de VOF bevoegd geweest het Reclameburo opdracht te geven het reclamebord te wijzigen. Dit betekent dat [gedaagde] als voormalig vennoot eveneens is gehouden factuur [nummer factuur 2] , die verder qua hoogte niet is betwist, te voldoen.
5.10.
Het voorgaande brengt mee dat een bedrag van € 1.057,07 ter zake van de hoofdsom toewijsbaar is.
5.11.
Het Reclameburo heeft een bedrag van € 1.047,98 aan vertragingsrente (berekend tot en met 20 november 2019) gevorderd en daarnaast de lopende rente vanaf 21 november 2019. Nu tegen de vertragingsrente geen verweer is gevoerd, zijn de vorderingen ter zake de vertragingsrente als overigens op de wet gebaseerd, toewijsbaar.
5.12.
Het Reclameburo heeft gesteld buitengerechtelijke kosten te hebben gemaakt en heeft als onderdeel van de hoofdsom een bedrag van € 173,56 gevorderd. Dit betreft een lager bedrag dan de in voorwaarde 8b overeengekomen buitengerechtelijke inningskosten van 15%, met een minimum van € 250,00. Nu de gevorderde buitengerechtelijke kosten niet worden betwist, is het gevorderde bedrag toewijsbaar.
5.13.
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, bestaande uit verschotten en gemachtigdensalaris. De verschotten worden vastgesteld op € 83,52 aan explootkosten en € 499,00 aan griffierecht. Aan het gemachtigdesalaris worden tweeënhalf punten à € 180,00 toegekend.
5.14.
De onder e gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen zoals in de beslissing vermeld.

6..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan het Reclameburo tegen kwijting te betalen een bedrag van € 2.278,61, vermeerderd met de rente van 1,5% per maand over € 1.057,07 vanaf 21 november 2019 tot aan de dag van algehele voldoening, een en ander tezamen een bedrag van € 25.000,00 niet te boven gaande,
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van het Reclameburo vastgesteld op € 582,52 aan verschotten en € 450,00 aan salaris voor de gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling,
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
46009