22.2De verdachte en de NN-man rennen het rechter portiek van de flat uit.
Wie zegt er wat?
Over het schietincident en de drugs wordt door vrijwel alle direct betrokkenen gezwegen. Alleen [naam slachtoffer 1] verklaart over het schietincident en alleen de verdachte verklaart over de drugs.[naam slachtoffer 1] zegt in de kern dat hij en zijn vrienden pizza zaten te eten toen drie hem onbekende mannen – en daarmee bedoelt hij [naam slachtoffer 6] , de verdachte en de NN-man– de deur open trapten en de verdachte direct begon te schieten. [naam slachtoffer 1] ontkent betrokkenheid bij de drugs die gevonden zijn op het balkon van de buren. De verdachte verklaart dat een vriend hem had gebeld met de vraag of hij drugs wilde komen testen en dat hij daarom naar de woning was gegaan. Hij had daar de drugs getest en vastgesteld dat het goede drugs waren. De verdachte wil verder niets zeggen over het schietincident, anders dan dat hij zegt geen wapen te hebben gehad en niet geschoten te hebben, omdat hij niet over de rol van anderen wil verklaren. Hij wil ook niet zeggen of hij het schieten gezien heeft of niet.
Tussenconclusies
Uit het voorgaande volgen twee tussenconclusies:
- [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] waren in de woning voor de verkoop van drugs aan [naam slachtoffer 6] , de NN-man en de verdachte, [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] zijn toen beschoten en [naam slachtoffer 6] , de NN-man en de verdachte zijn na het schietincident direct weggerend.
- In de woning is geschoten met de M88 en een tweede wapen, waarschijnlijk een Glock. Er lijkt in de woning niet te zijn geschoten met de M57. De M88 en M57 en de gele Praxis tas met daarin een met de M88 afgevuurd patroon zijn door [naam slachtoffer 6] onder de Suzuki gedumpt.
Waardering van de verklaringen van [naam slachtoffer 1] en de verdachte
De volgende vraag is welke waarde gehecht kan en moet worden aan de verklaringen van [naam slachtoffer 1] en de verdachte.
De rechtbank hecht geen geloof aan de verklaring van [naam slachtoffer 1] dat drie mannen onverwacht de deur van de woning intrapten en er direct op hem en [naam slachtoffer 2] geschoten werd. De politie heeft de deur bekeken en geen verse braaksporen waargenomen. Uit de camerabeelden blijkt dat [naam slachtoffer 6] en de verdachte van 21.41 tot 21.50 uur op de begane grond hebben staan wachten en dat zij om circa 21.51 uur de lift hebben genomen naar de 7de verdieping. Dat was 25 minuten voor het schietincident. Bovendien zijn de vingerafdrukken van de verdachte op de drugs aangetroffen. Dat past niet bij de lezing van [naam slachtoffer 1] over het plotselinge intrappen van de deur en schieten en wel in die van de verdachte dat hij de drugs in de woning heeft getest. De verklaring van [naam slachtoffer 1] over de manier waarop [naam slachtoffer 2] en hij neergeschoten zijn – onverwachts nadat de deur is ingetrapt – is dus (zeer) ongeloofwaardig.
De verklaring van de verdachte is voor het eerst op zitting afgelegd. Kijkend naar de proceshouding van de verdachte – ook ten aanzien van het derde feit – is het de rechtbank volstrekt duidelijk dat dit een bewuste processtrategie is. Hij heeft gewacht tot het dossier compleet is. Hij bekent waar hij niet onderuit kan: de vingerafdrukken op de drugs en hij geeft een uitleg waarin zijn rol bij de drugsdeal zo klein mogelijk is. Over het schieten wil hij niets zeggen, ook niet of hij het heeft gezien. Men kan hiervan vinden wat men wil, maar op zich bewijst deze proceshouding niet dat hij geschoten heeft of zelfs een wapen heeft gehad: anders dan de verklaring van [naam slachtoffer 1] is de verklaring van de verdachte niet in strijd met de overige bewijsmiddelen in het dossier.
Wat betekent dit nu voor de vraag of het bewijs geleverd kan worden?
Er is in dit dossier op zich wettig bewijs aanwezig. De verklaring van [naam slachtoffer 1] dat drie mannen met vuurwapens binnen kwamen en de verdachte op hem en [naam slachtoffer 2] schoot, vindt steun in het feit
dathij en [naam slachtoffer 2] inderdaad beschoten zijn, dat er – naast [naam slachtoffer 1] , [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 5] – drie mannen en drie vuurwapens waren en dat de drie door [naam slachtoffer 1] als schutters aangewezen mannen na het schieten weggerend zijn. De rechtbank vindt dit bewijs alleen niet overtuigend. Deze redenatie veronderstelt dat [naam slachtoffer 6] , de verdachte en de NN man ieder een vuurwapen hadden. Dat zou kunnen, maar sluitend is het niet. Vaststaat dat [naam slachtoffer 6] twee van de drie wapens onder de Suzuki heeft gedumpt. Omdat hij een andere richting uitgerend lijkt te zijn dan de twee andere mannen, heeft het er dus alles van weg dat [naam slachtoffer 6] de woning uitgerend is met twee van de drie vuurwapens. Dit betreft de M88 die gebruikt is en de M57 die niet gebruikt is. Dit laat de mogelijkheid open dat hij beide wapens bij zich had ten tijde van het schieten en dat de verdachte of de NN-man mogelijk dus geen wapen hadden.
Er is geen bewijsmiddel dat aantoont dat de verdachte wist dat [naam slachtoffer 6] en/of de NN-man een vuurwapen bij zich hadden toen zij naar de woning gingen. Er is ook geen bewijsmiddel waaruit blijkt dat hij wist dat er vals geld meegenomen werd en/of dat [naam slachtoffer 6] en/of de NN-man een oplichting dan wel ripdeal beoogden. Dat [naam slachtoffer 2] om 21.43 uur aan [naam slachtoffer 1] appt dat ‘die man er is’, zoals de officier van justitie heeft aangevoerd, vindt de rechtbank geen overtuigend argument tegen de lezing van de verdachte dat hij er was om de drugs te testen.
Kortom, het bewijs tegen de verdachte is niet sluitend.
De rechtbank heeft overwogen of dit ‘gat’ in de bewijsvoering gedicht kan worden door te wijzen op het zwijgen van de verdachte. Het is vaste rechtspraak dat het zwijgen van een verdachte onder omstandigheden tegen hem gebruikt mag worden. Dat gaat dan om situaties waarin sprake is – in de woorden van het EHRM – van een
formidable case against the defendant, gevallen waarin zoveel belastend materiaal beschikbaar is dat het aan de verdachte is om daar een uitleg voor te geven.
Een dergelijke redenatie laat zich in deze zaak denken, maar de rechtbank vindt dat niet passend. Een essentieel onderdeel van het bewijs tegen de verdachte is de verklaring van [naam slachtoffer 1] die – zoals gezegd – (zeer) ongeloofwaardig is. Moet de verdachte nu uitleggen hoe het wel zit? Feit is dat voor de rechtbank onvoldoende zeker is of de verdachte bewapend de woning in ging, of hij wist dat één of beide andere mannen bewapend waren en wat hij wist over hun intenties en wat er daarna in de woning precies gebeurd is: wie heeft er geschoten met de (vermoedelijke) Glock en de M88? Deze onzekerheid komt niet alleen doordat de verdachte hierover zwijgt, dat komt ook doordat de verklaring van [naam slachtoffer 1] aantoonbaar niet betrouwbaar is en de overige direct aanwezigen zwijgen ( [naam slachtoffer 5] en [naam slachtoffer 2] ) of niet gehoord konden worden ( [naam slachtoffer 6] en de NN-man). Bij die situatie past het niet om het zwijgen van de verdachte tegen hem te gebruiken.
Gelet op het voorgaande wordt de verdachte vrijgesproken van feit 1 van de tenlastelegging, de poging doodslag / zware mishandeling van [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] . Wel wordt hij veroordeeld voor het medeplegen van voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10A Opiumwet. Uit het voorgaande, inclusief zijn eigen verklaring, volgt immers dat hij daar was voor een drugsdeal. Dat feit zal daarom zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.