ECLI:NL:RBROT:2020:5961

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 juli 2020
Publicatiedatum
9 juli 2020
Zaaknummer
10/242788-19 en 10/018209-20 (ttz gevoegd)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot doodslag en bedreiging, veroordeling voor voorbereidingshandelingen Opiumwet

Op 8 juli 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag, zware mishandeling en bedreiging, alsook van voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag en bedreiging, maar veroordeelde hem tot een gevangenisstraf van 15 maanden voor de voorbereidingshandelingen met betrekking tot de verkoop van cocaïne. De zaak kwam voort uit een schietincident op 20 juni 2019 in Capelle aan den IJssel, waarbij twee slachtoffers gewond raakten. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de poging tot doodslag, omdat de verklaringen van de slachtoffers ongeloofwaardig waren en er geen sluitend bewijs was dat de verdachte betrokken was bij het schieten. Wel werd bewezen dat de verdachte betrokken was bij de voorbereidingshandelingen voor de verkoop van 6,98 kilogram cocaïne, wat leidde tot de veroordeling onder de Opiumwet. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummers: 10/242788-19 en 10/018209-20 (ttz gevoegd)
Datum uitspraak: 8 juli 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie,
raadsman, mr. G.A.J. Purperhart, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 24 juni 2020.

2..Tenlastelegging

De verdachte staat terecht voor een poging doodslag / zware mishandeling, voor overtreding van artikel 10A van de Opiumwet (hierna: Ow) en voor een bedreiging. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De rechtbank heeft in bijlage I de tenlastelegging voorzien van een doorlopende nummering en zal die nummering in dit vonnis gebruiken.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.D. van den Berg heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de feiten 1 (poging doodslag), 2 (overtreding art. 10A Ow) en 3 (bedreiging);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Feit 1 (poging doodslag / zware mishandeling op [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] ) en feit 2 (overtreding art. 10A Ow)
In deze zaak staat veel vast, maar veel ook niet.
Schietincident op 20 juni 2019 om 22.15 uur
Vast staat dat [naam slachtoffer 1] (hierna: [naam slachtoffer 1] ) en [naam slachtoffer 2] (hierna: [naam slachtoffer 2] ) op 20 juni 2019 om omstreeks 22.15 uur zijn beschoten en daardoor gewond zijn geraakt. Dat gebeurde in de woning aan de [adres delict] in Capelle aan den IJssel.
Verder staat vast wie er in de woning waren ten tijde van het schietincident. Naast [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] waren dat:
  • [naam slachtoffer 3] (de bewoonster van de woning, hierna [naam slachtoffer 3] ) en haar twee minderjarige kinderen,
  • [naam slachtoffer 4] (de schoonzus van [naam slachtoffer 3] ) en haar minderjarige kind,
  • [naam slachtoffer 5] (hierna: [naam slachtoffer 5] ),
  • [naam slachtoffer 6] (hierna: [naam slachtoffer 6] ),
  • een onbekend gebleven man (hierna: de NN man), en
  • de verdachte.
Ook staat vast dat [naam slachtoffer 6] , de verdachte en de NN man onmiddellijk na het schietincident uit de woning zijn weggerend.
Bevindingen van de politie op de PD en relevante forensische bevindingen
De politie was zeer kort na het schietincident ter plaatse. In de woning vond de politie onder meer hulzen, kogel(restanten) en vals geld (233 biljetten van 50 euro). Onder een nabij de woning geparkeerde Suzuki zijn twee vuurwapens (een M57 en M88) en een gele Praxis tas gevonden. In die gele Praxis tas zat één afgeschoten patroon en de tas had een gat met verbrande randen, alsof er met een vuurwapen was geschoten terwijl dat wapen in de tas zat. Op het balkon van de woning van de [adres] (de woning naast die waarin geschoten is) werd een tas gevonden met een Louis Vuitton schoenendoos en daarin (afgerond) 7 kg cocaïne.
Uit het forensisch onderzoek blijkt, voor zover nu relevant, het volgende:
  • Op de M88 die is gevonden onder de Suzuki is het DNA van [naam slachtoffer 6] gevonden. De afgeschoten huls in de Praxis tas is met dit wapen afgeschoten. Twee kogels gevonden in de woning zijn eveneens met dit wapen afgeschoten.
  • Op de M57 die ook is gevonden onder de Suzuki is het DNA van de halfbroer van de verdachte aangetroffen.
  • In de woning zijn drie hulzen en twee kogels gevonden die waarschijnlijk met een Glock zijn afgeschoten.
  • Op de verpakking van de drugs zaten de vingerafdrukken van de verdachte.
De tijdslijn van die dag en avond
Op grond van de camerabeelden uit de flat, de waarnemingen van agent [naam agent] en een (externe) getuige en gegevens uit de telefoons van [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 1] kan de volgende tijdslijn worden vastgesteld:
In de dagen voorafgaand aan 20 juni 2019 heeft [naam slachtoffer 1] herhaaldelijk contact met een persoon die in de telefoon van [naam slachtoffer 1] wordt aangeduid als ‘ [nickname persoon] ’. In de gesprekken wordt gesproken over geld, prijzen en hoeveelheden.
Op 20 juni 2019: [3]
12.42
[naam slachtoffer 2] stuurt [naam slachtoffer 1] via WhatsApp een foto van een andere telefoon met daarop een app-gesprek. Daarin wordt gezegd dat de pap al in de auto is en hij er zo is.
18.12
[naam slachtoffer 2] vraagt [naam slachtoffer 1] per app om het adres. [naam slachtoffer 1] vraagt vervolgens in een andere app aan [naam slachtoffer 3] om het adres en [naam slachtoffer 3] appt [naam slachtoffer 1] het adres van de woning. [naam slachtoffer 1] appt daarna aan [naam slachtoffer 2] een ‘live’-locatie.
19.18
[naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 5] komen bij de flat en gaan naar de 7de verdieping (waar de woning is gelegen), [naam slachtoffer 1] heeft een rode Dirk tas bij zich met daarin een bruinkleurig vierkant of rechthoekig voorwerp (passend bij de Louis Vuitton schoenendoos waarin de drugs zijn gevonden).
19.53
[naam slachtoffer 1] appt [naam slachtoffer 2] de vraag waar ‘de mannen’ zijn.
19.55
[naam slachtoffer 2] stuurt [naam slachtoffer 1] een spraak bericht ‘ik ben er ongeveer met 5 minuten ben ik bij jou… die man is onderweg als het goed is naar jou……’
20.12 - 20.15
Voor de flat rijdt een donkerkleurige auto, naar de politie vermoedt de vluchtauto.
20.09 - 20.16
[naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 5] stappen op de 7de verdieping in de lift en gaan naar de begane grond, daar lopen zij tot 20.16 uur nabij de toegangsdeur rond.
20.17
[naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 6] lopen richting het portiek en [naam slachtoffer 1] , [naam slachtoffer 6] en [naam slachtoffer 5] nemen de lift naar de 7de verdieping. [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 6] praten en lachen met elkaar.
20.33
[naam slachtoffer 6] neemt de lift van de 7de verdieping naar de begane grond.
20.36
[naam slachtoffer 1] appt [nickname persoon] foto’s van een Louis Vuitton schoenendoos met daarin een wit voorwerp. Die foto’s zijn vrijwel zeker gemaakt in de woning. Onder de foto van de doos staat ‘5’ en in de app erna staat ‘wordt 7’. Deze doos lijkt sprekend op de doos waarin de drugs gevonden zijn.
21.09
[naam slachtoffer 2] appt [naam slachtoffer 1] spraakberichten met de volgende inhoud: die oom van mij zei net nog 10 minuten dan is ie hier. Dat heb ik net, ik kan je laten zien dus daarom ben ik even snel weggegaan. Anders sta sta ik zomaar stil, stil voor niks. Daarom ben ik even snel gegaan, je weet toch? Heen en weer gegaan dat doen. Dat is de reden. Maar die twee komt er aan. Timer eventjes’.
21.41
[naam slachtoffer 6] en de verdachte lopen naar de toegangsdeur van de flat, gaan daar kortstondig de lift in en uiteindelijk wachten zij beneden tot 21.50 uur.
21.42
[naam slachtoffer 2] appt [naam slachtoffer 1] dat die man er is. [naam slachtoffer 1] reageert om 21.44 uur dat hij de deur open doet.
21.5
[naam slachtoffer 6] en de verdachte nemen de lift naar de 7de verdieping.
22.02
[naam slachtoffer 2] komt met een tasje (van het soort waarin de Louis Vuitton schoenendoos met de drugs is gevonden op het balkon van nummer 250) en neemt de ligt naar de 7de verdieping.
22.1
De NN-man loopt voor de toegangsdeur van het portiek en neemt om 22.15 uur de lift naar de 7de verdieping.
circa 22.15 Er wordt geschoten in de woning.
22.19
[naam slachtoffer 6] opent de trap van het trappenportiek van het linker portiek van de flat en rent de toegangsdeur uit. Hij loopt met iets geels in zijn hand over het trottoir. Hij passeert daar een toegesnelde agent. Even later wordt hij nogmaals door de agent gezien, dan zonder een geel voorwerp in zijn hand.
22.2
De verdachte en de NN-man rennen het rechter portiek van de flat uit.
Wie zegt er wat?
Over het schietincident en de drugs wordt door vrijwel alle direct betrokkenen gezwegen. Alleen [naam slachtoffer 1] verklaart over het schietincident en alleen de verdachte verklaart over de drugs. [4] [naam slachtoffer 1] zegt in de kern dat hij en zijn vrienden pizza zaten te eten toen drie hem onbekende mannen – en daarmee bedoelt hij [naam slachtoffer 6] , de verdachte en de NN-man [5] – de deur open trapten en de verdachte direct begon te schieten. [naam slachtoffer 1] ontkent betrokkenheid bij de drugs die gevonden zijn op het balkon van de buren. De verdachte verklaart dat een vriend hem had gebeld met de vraag of hij drugs wilde komen testen en dat hij daarom naar de woning was gegaan. Hij had daar de drugs getest en vastgesteld dat het goede drugs waren. De verdachte wil verder niets zeggen over het schietincident, anders dan dat hij zegt geen wapen te hebben gehad en niet geschoten te hebben, omdat hij niet over de rol van anderen wil verklaren. Hij wil ook niet zeggen of hij het schieten gezien heeft of niet.
Tussenconclusies
Uit het voorgaande volgen twee tussenconclusies:
  • [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] waren in de woning voor de verkoop van drugs aan [naam slachtoffer 6] , de NN-man en de verdachte, [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] zijn toen beschoten en [naam slachtoffer 6] , de NN-man en de verdachte zijn na het schietincident direct weggerend.
  • In de woning is geschoten met de M88 en een tweede wapen, waarschijnlijk een Glock. Er lijkt in de woning niet te zijn geschoten met de M57. De M88 en M57 en de gele Praxis tas met daarin een met de M88 afgevuurd patroon zijn door [naam slachtoffer 6] onder de Suzuki gedumpt.
Waardering van de verklaringen van [naam slachtoffer 1] en de verdachte
De volgende vraag is welke waarde gehecht kan en moet worden aan de verklaringen van [naam slachtoffer 1] en de verdachte.
De rechtbank hecht geen geloof aan de verklaring van [naam slachtoffer 1] dat drie mannen onverwacht de deur van de woning intrapten en er direct op hem en [naam slachtoffer 2] geschoten werd. De politie heeft de deur bekeken en geen verse braaksporen waargenomen. Uit de camerabeelden blijkt dat [naam slachtoffer 6] en de verdachte van 21.41 tot 21.50 uur op de begane grond hebben staan wachten en dat zij om circa 21.51 uur de lift hebben genomen naar de 7de verdieping. Dat was 25 minuten voor het schietincident. Bovendien zijn de vingerafdrukken van de verdachte op de drugs aangetroffen. Dat past niet bij de lezing van [naam slachtoffer 1] over het plotselinge intrappen van de deur en schieten en wel in die van de verdachte dat hij de drugs in de woning heeft getest. De verklaring van [naam slachtoffer 1] over de manier waarop [naam slachtoffer 2] en hij neergeschoten zijn – onverwachts nadat de deur is ingetrapt – is dus (zeer) ongeloofwaardig.
De verklaring van de verdachte is voor het eerst op zitting afgelegd. Kijkend naar de proceshouding van de verdachte – ook ten aanzien van het derde feit – is het de rechtbank volstrekt duidelijk dat dit een bewuste processtrategie is. Hij heeft gewacht tot het dossier compleet is. Hij bekent waar hij niet onderuit kan: de vingerafdrukken op de drugs en hij geeft een uitleg waarin zijn rol bij de drugsdeal zo klein mogelijk is. Over het schieten wil hij niets zeggen, ook niet of hij het heeft gezien. Men kan hiervan vinden wat men wil, maar op zich bewijst deze proceshouding niet dat hij geschoten heeft of zelfs een wapen heeft gehad: anders dan de verklaring van [naam slachtoffer 1] is de verklaring van de verdachte niet in strijd met de overige bewijsmiddelen in het dossier.
Wat betekent dit nu voor de vraag of het bewijs geleverd kan worden?
Er is in dit dossier op zich wettig bewijs aanwezig. De verklaring van [naam slachtoffer 1] dat drie mannen met vuurwapens binnen kwamen en de verdachte op hem en [naam slachtoffer 2] schoot, vindt steun in het feit
dathij en [naam slachtoffer 2] inderdaad beschoten zijn, dat er – naast [naam slachtoffer 1] , [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 5] – drie mannen en drie vuurwapens waren en dat de drie door [naam slachtoffer 1] als schutters aangewezen mannen na het schieten weggerend zijn. De rechtbank vindt dit bewijs alleen niet overtuigend. Deze redenatie veronderstelt dat [naam slachtoffer 6] , de verdachte en de NN man ieder een vuurwapen hadden. Dat zou kunnen, maar sluitend is het niet. Vaststaat dat [naam slachtoffer 6] twee van de drie wapens onder de Suzuki heeft gedumpt. Omdat hij een andere richting uitgerend lijkt te zijn dan de twee andere mannen, heeft het er dus alles van weg dat [naam slachtoffer 6] de woning uitgerend is met twee van de drie vuurwapens. Dit betreft de M88 die gebruikt is en de M57 die niet gebruikt is. Dit laat de mogelijkheid open dat hij beide wapens bij zich had ten tijde van het schieten en dat de verdachte of de NN-man mogelijk dus geen wapen hadden.
Er is geen bewijsmiddel dat aantoont dat de verdachte wist dat [naam slachtoffer 6] en/of de NN-man een vuurwapen bij zich hadden toen zij naar de woning gingen. Er is ook geen bewijsmiddel waaruit blijkt dat hij wist dat er vals geld meegenomen werd en/of dat [naam slachtoffer 6] en/of de NN-man een oplichting dan wel ripdeal beoogden. Dat [naam slachtoffer 2] om 21.43 uur aan [naam slachtoffer 1] appt dat ‘die man er is’, zoals de officier van justitie heeft aangevoerd, vindt de rechtbank geen overtuigend argument tegen de lezing van de verdachte dat hij er was om de drugs te testen.
Kortom, het bewijs tegen de verdachte is niet sluitend.
De rechtbank heeft overwogen of dit ‘gat’ in de bewijsvoering gedicht kan worden door te wijzen op het zwijgen van de verdachte. Het is vaste rechtspraak dat het zwijgen van een verdachte onder omstandigheden tegen hem gebruikt mag worden. Dat gaat dan om situaties waarin sprake is – in de woorden van het EHRM – van een
formidable case against the defendant, gevallen waarin zoveel belastend materiaal beschikbaar is dat het aan de verdachte is om daar een uitleg voor te geven.
Een dergelijke redenatie laat zich in deze zaak denken, maar de rechtbank vindt dat niet passend. Een essentieel onderdeel van het bewijs tegen de verdachte is de verklaring van [naam slachtoffer 1] die – zoals gezegd – (zeer) ongeloofwaardig is. Moet de verdachte nu uitleggen hoe het wel zit? Feit is dat voor de rechtbank onvoldoende zeker is of de verdachte bewapend de woning in ging, of hij wist dat één of beide andere mannen bewapend waren en wat hij wist over hun intenties en wat er daarna in de woning precies gebeurd is: wie heeft er geschoten met de (vermoedelijke) Glock en de M88? Deze onzekerheid komt niet alleen doordat de verdachte hierover zwijgt, dat komt ook doordat de verklaring van [naam slachtoffer 1] aantoonbaar niet betrouwbaar is en de overige direct aanwezigen zwijgen ( [naam slachtoffer 5] en [naam slachtoffer 2] ) of niet gehoord konden worden ( [naam slachtoffer 6] en de NN-man). Bij die situatie past het niet om het zwijgen van de verdachte tegen hem te gebruiken.
Gelet op het voorgaande wordt de verdachte vrijgesproken van feit 1 van de tenlastelegging, de poging doodslag / zware mishandeling van [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] . Wel wordt hij veroordeeld voor het medeplegen van voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10A Opiumwet. Uit het voorgaande, inclusief zijn eigen verklaring, volgt immers dat hij daar was voor een drugsdeal. Dat feit zal daarom zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Feit 3 (bedreiging van [naam slachtoffer 7] en/of [naam slachtoffer 8] )
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht het feit bewezen op grond van de 112-melding van het slachtoffer dat hij is bedreigd door twee mannen, de verklaringen van de getuigen die de politie hebben benaderd naar aanleiding van een vechtpartij, waarbij zij een vuurwapen hebben gezien, en de camerabeelden waarop de verdachte is herkend in bijzijn van de medeverdachte [naam medeverdachte] en op welke beelden wapens zijn te zien.
4.2.2.
Beoordeling
Het bewijs tegen de verdachte – die dit feit ontkent – valt en staat met de herkenningen van de verdachte als een van de daders op de camerabeelden: ander bewijs voor zijn betrokkenheid is er niet. De vraag is of die herkenningen zodanig overtuigend zijn dat hierop een veroordeling gebaseerd kan worden. Die vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend.
De herkenningen vallen uiteen in twee delen.
Allereerst: de herkenningen zoals vervat in drie MMA-meldingen. De camerabeelden van de bedreiging zijn getoond in een regionaal opsporingsprogramma. Naar aanleiding daarvan zijn drie MMA-meldingen gedaan waarin de naam van de verdachte wordt genoemd, maar bij dergelijke meldingen is (uiteraard) onbekend wie de melder is, hoe deze de verdachte kent en waaraan de melder hem herkent. De rechtbank hecht hieraan dus weinig waarde.
Verder is naar aanleiding van de MMA-meldingen in de politiesystemen gezocht naar een foto van de verdachte. Inspecteur [naam inspecteur] van de Rotterdamse politie heeft vervolgens geverbaliseerd dat hij de verdachte op die politiefoto herkent als een van de daders uit het proces-verbaal waarin hij en een collega de camerabeelden hadden beschreven en waar screenshots als foto zijn toegevoegd. Feitelijk vergelijkt deze verbalisant dus een politiefoto met de beelden van de bedreiging. Dit gebeurde in januari 2018. Uit het dossier blijkt dat deze verbalisant in juli en augustus 2017 de bewegende beelden heeft gezien. Uit het dossier blijkt niet dat de verbalisant in januari 2018 de bewegende beelden nogmaals heeft bekeken, of dat zijn bevindingen mogelijk zijn gebaseerd op de screenshots in het dossier in combinatie met zijn herinneringen van enkele maanden eerder aan de bewegende beelden. De betreffende verbalisant heeft de verdachte vervolgens in december 2019 verhoord. Tijdens dat verhoor zijn toen de screenshots aan de verdachte getoond en niet de bewegende beelden; uit het proces-verbaal van verhoor blijkt niet dat de verbalisant de verdachte toen herkende als een van de mannen op de beelden.
Met herkenningen dient behoedzaam omgegaan te worden, zeker wanneer er naast herkenningen geen andere bewijsmiddelen zijn waaruit de betrokkenheid van de verdachte kan worden afgeleid. Dat geldt te meer wanneer – zoals hier – de belangrijkste herkenning niet is gedaan door iemand die de verdachte goed kende, maar in de kern bestaat uit een vergelijking van een politiefoto met beelden van een strafbaar feit. [7] Daarom, en omdat niet duidelijk is wanneer de verbalisant de bewegende beelden voor het laatst had gezien en de screenshots niet zodanig zijn dat een herkenning door een vergelijking met een politiefoto betrouwbaar moet worden geacht, vindt de rechtbank dat er te weinig zekerheid is dat de verdachte inderdaad een van de daders is.
Conclusie
Feit 3 is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte de ten laste gelegde voorbereidingshandelingen van het opzettelijk kopen van een hoeveelheid van 6,98 kilo cocaïne heeft bekend en nadien ten aanzien van die handelingen geen vrijspraak is bepleit.
Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het als feit 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 20 juni 2019 te Capelle aan den IJssel
tezamen en in vereniging met een ander of anderen om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, van 6,98 kilogram cocaïne, zijnde
cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en te bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, - een of meer ander(en) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feitheeft getracht te verschaffen en
- stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte wist, dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit, hebbende verdachte,
- met [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] en/of een (of meer) onbekend gebleven perso(o)n(en) afgesproken om verdovende middelen te kopen en vervolgens naar een woning gegaan waar die voormelde [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] en/of die (of meer) onbekend gebleven personen met die verdovende middelen zich bevonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door:
  • een ander of anderen trachten te bewegen om dat feit te plegen;
  • een ander of anderen gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen, en
  • stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft samen met anderen getracht bijna 7 kg cocaine van [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 1] te kopen en voorbereidingshandelingen verricht die daarop gericht waren. Cocaïne is zeer schadelijk voor de volksgezondheid en vormt tevens een bedreiging voor de samenleving vanwege de criminaliteit en de overlast die de handel in en het gebruik van verdovende middelen met zich brengt. Er vinden ook regelmatig schietincidenten plaats die samenhangen met de drugshandel, zoals in de huidige zaak maar weer gebleken is.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 oktober 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten, maar wel tot vrijheidsbenemende straffen voor andere feiten.
Gezien de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat alleen een gevangenisstraf passend is. De rechtbank heeft bij de straftoemeting acht geslagen op vergelijkbare zaken. Bovendien is in strafverzwarende zin rekening gehouden met het feit dat de verdachte in het verleden meermaals is veroordeeld tot vrijheidsstraffen voor strafbare feiten en dat heeft hem er niet van weerhouden om opnieuw de fout is gegaan. Ook in strafverzwarende zin is meegewogen dat de verdachte blijkens zijn eigen verklaring op zitting vaker drugs test in het kader van een drugsdeal en hij zich dus begeeft in het circuit van de drugshandel.
Alles afwegend is een gevangenisstraf van 15 maanden passend en geboden.

8..Vorderingen benadeelde partijen [naam benadeelde 1] en [naam benadeelde 2]

8.1.
Vorderingen
Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd ter zake van feit 1:
1. [naam benadeelde 1] , ter terechtzitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M.A. Oosterveen, advocaat te Rotterdam; en
2. [naam benadeelde 2] .
De benadeelde partij [naam benadeelde 1] vordert een vergoeding van € 15.000,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij [naam benadeelde 2] vordert een vergoeding van € 140,00 aan materiële schade en een vergoeding van € 2.800,00 aan immateriële schade.
8.2.
Beoordeling
De benadeelde partijen zullen in de vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard omdat de verdachte voor feit 1 wordt vrijgesproken.
Nu de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zullen worden verklaard, zullen de benadeelde partijen worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vorderingen gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
8.3.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van de Opiumwet.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de feiten 1 en 3 heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte feit 2, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij [naam benadeelde 1] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij [naam benadeelde 2] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N. Doorduijn, voorzitter,
en mrs. W.H.S. Duinkerke en R.J. Verbeek, rechters,
in tegenwoordigheid van J.P. van der Wijden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 juli 2020.
De oudste en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 20 juni 2019 te Capelle aan den IJssel
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2]
opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met een of meer vuurwapen(s) (een) kogel(s) heeft afgevuurd op die [naam slachtoffer 1] en/of die [naam slachtoffer 2] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 20 juni 2019 te Capelle aan den IJssel
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van 6,98 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde
cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of
inlichtingen te verschaffen, en/of
- zich en/of een of meer ander(en) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden(en) had(den) te vermoeden, dat die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s),
- met [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 5] en/of een (of meer) onbekend gebleven perso(o)n(en) afgesproken om verdovende middelen te kopen en/of (vervolgens) naar een woning gegaan waar die voormelde [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 5] en/of die (of meer) onbekend gebleven perso(o)n(en) met die verdovende middelen zich bevonden en/of
- vals geld (233 biljetten van 50 euro) en/of
- een of meer vuurwapen(s) voorhanden gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
3.
hij op of omstreeks 13 juli 2017 te Rotterdam
twee personen, te weten [naam slachtoffer 7] en/of [naam slachtoffer 8] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die personen, [naam slachtoffer 7] en/of [naam slachtoffer 8] een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) voor te houden/te tonen;

Voetnoten

1.Er zijn geen aanwijzingen dat er nog andere personen in de woning waren.
2.Het dossier bevat geen nadere informatie over de halfbroer van de verdachte. De officier van justitie heeft op zitting verklaard dat deze halfbroer in ieder geval niet lijkt op de NN-man.
3.Tijden van de camerabeelden zijn gecorrigeerd met het verschil tussen de daarop genoemde tijden en de werkelijke tijd (- 4 minuten).
4.[naam slachtoffer 3] en [naam slachtoffer 4] leggen wel verklaringen af, maar zeggen over het schietincident dat zij dit niet hebben gezien omdat ze toen in andere kamers waren. Zij zeggen beiden niet geweten te hebben van de drugs.
5.[naam slachtoffer 1] noemt hen niet bij naam. Hij wijst de schutters aan op camerabeelden van de portiek en lift in [adres delict] . [naam slachtoffer 6] en de verdachte zijn door politieagenten op die beelden herkend en de verdachte heeft op zitting erkend dat de herkenning van hemzelf juist is. De NN-man is niet herkend.
6.De rechtbank leidt dit af uit de waarnemingen van agent [naam agent] en een getuige over de route die [naam slachtoffer 6] beneden bij de flat liep na de schietpartij, eerst met een geel voorwerp in zijn hand en later zonder. De politie heeft gericht gezocht op die route naar dat gele voorwerp en vond onder een geparkeerde Suzuki een gele tas en twee vuurwapens; op een van die vuurwapens zat DNA van [naam slachtoffer 6] .
7.Volledigheidshalve merkt de rechtbank op dat in het dossier van het schietincident, feit 1 en 2, ook een (naar inmiddels is gebleken: juiste) herkenning van de verdachte door verbalisant [naam inspecteur] zit. In het betreffende proces-verbaal verwijst hij naar het onderzoek van feit 3 als bron van zijn kennis over de verdachte (p. 163 van het zaaksdossier [naam dossier] ). De rechtbank concludeert dat deze agent de verdachte dus niet kende voorafgaand aan zijn bevindingen in december 2017 (toen hij de politiefoto van de verdachte vergeleek met de beelden).