ECLI:NL:RBROT:2020:5960

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 februari 2020
Publicatiedatum
9 juli 2020
Zaaknummer
C/10/592027 / KG ZA 20-173 (voorlopige voorziening)C/10/592024 / FA RK 20-1193 (beroep)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen huisverbod op grond van de Wet Tijdelijk Huisverbod

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 27 februari 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen een huisverbod dat door de burgemeester van Rotterdam was opgelegd aan verzoeker. Het huisverbod was opgelegd voor de duur van tien dagen, tot 27 februari 2020, en was gebaseerd op de Wet Tijdelijk Huisverbod (Wth). Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten tot en met de datum van de uitspraak. De voorzieningenrechter oordeelde dat het bestreden besluit niet deugdelijk was gemotiveerd, met name omdat er geen duidelijke motivering was voor de bevoegdheid van de burgemeester om een huisverbod op te leggen. De rechtbank benadrukte dat het niet vereist is om vast te stellen of er strafbare feiten zijn gepleegd om een huisverbod op te leggen. De spanningen tussen verzoeker en de achterblijfster, die ook getuige waren voor de kinderen, vormden een gevaar voor hun geestelijke gesteldheid. De voorzieningenrechter concludeerde dat er een dringende behoefte bestond aan een afkoelingsperiode en dat de burgemeester in redelijkheid kon besluiten tot het opleggen van het huisverbod. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien verzoeker in persoon had geprocedeerd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Reg.nrs.: C/10/592027 / KG ZA 20-173 (voorlopige voorziening)
C/10/592024 / FA RK 20-1193 (beroep)

Procesverbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

27 februari 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep in de zaken tussen

[naam verzoeker] , verzoeker,

wonende te [woonplaats verzoeker] , [adres verzoeker] ,
nu verblijvende te [verblijfplaats verzoeker] , [verblijfadres verzoeker] ,
en

de burgemeester van de gemeente Rotterdam, verweerder,

gemachtigde mr. R. Duivenvoorde,
in welke zaken belanghebbenden zijn:

[naam achterblijfster] ’, achterblijfster,

wonende te [woonplaats achterblijfster] , [adres achterblijfster] ,
en

[naam zoon verzoeker], geboren op [geboortedatum zoon verzoeker] te [geboorteplaats zoon verzoeker] ,
de meerderjarige zoon van verzoeker,

[naam kind 1], geboren op [geboortedatum kind 1] 2004 te [geboorteplaats kind 1] ,

[naam kind 2], geboren op [geboortedatum kind 2] 2005 te [geboorteplaats kind 2] ,

[naam kind 3], geboren op [geboortedatum kind 3] 2008 te [geboorteplaats kind 3] , en

[naam kind 4], geboren op [geboortedatum kind 4] 2012 te [geboorteplaats kind 4] ,
minderjarige kinderen van verzoeker en achterblijfster,
wonende te [woonplaats kinderen] , [adres kinderen] .

Ontstaan en loop van de procedure

Bij besluit van 17 februari 2020 heeft verweerder een huisverbod opgelegd aan verzoeker voor de duur van tien dagen, derhalve tot 27 februari 2020 te 20.18 uur.
Bij brief van 24 februari 2020 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit). Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De oudste twee minderjarige kinderen zijn in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2020. Aanwezig waren:
 verzoeker;
 verweerder, vertegenwoordigd door mr. R. Duivenvoorde en [naam 1] , beleidsadviseur;
 [naam 2] van Veilig Thuis;
 [naam 3] en [naam 4] van de politie.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
 verklaart het beroep gegrond,
 vernietigt het bestreden besluit geheel en bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven tot en met 27 februari 2020,
 wijst af het verzoek om voorlopige voorziening.

Overwegingen

1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan verzoeker een huisverbod opgelegd voor de duur van tien dagen op grond van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth). Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning (een vermoeden van) een ernstig en onmiddellijk gevaar (hierna: het gevaar) oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen.
2. Het verzoek strekt ertoe een voorlopige voorziening te treffen.
Het beroep strekt ertoe het bestreden besluit te vernietigen.
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4. Op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zodat hij onmiddellijk uitspraak zal doen op het beroep.
6. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wth, voor zover hier van belang, kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9.
7. Al vanwege het geheel ontbreken van een motivering voor de bevoegdheid van verweerder om een huisverbod op te leggen, is het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd. Overigens is het besteden besluit met de tekst “
Gezien de belangenafweging wordt toch besloten tot een huisverbod.” voor het gebruik van die bevoegdheid ook niet deugdelijk gemotiveerd.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Het besluit wordt vernietigd.
8. Op grond van artikel 8:72 leden 1 en 3 sub a Awb vernietigt de bestuursrechter het bestreden besluit geheel of gedeeltelijk indien hij het beroep gegrond verklaart en kan hij bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
9. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder heeft overwogen (uitspraak van 23 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1408), strekt het huisverbod blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wth ertoe in de gegeven noodsituatie escalatie te voorkomen en hulp te bieden. Het huisverbod moet worden gezien als een bestuurlijke maatregel, die ook kan worden ingezet wanneer zich geen strafbare feiten hebben voorgedaan, maar situaties zijn ontstaan waarbij acute en dringende behoefte bestaat aan het creëren van een afkoelingsperiode om escalatie te voorkomen (Kamerstukken II 2005/06, 30 657, nr. 3, blz. 2). Het is daarom niet vereist dat wordt vastgesteld of aannemelijk is dat strafbare feiten zijn gepleegd. Dat niet duidelijk is of en in hoeverre fysiek geweld tussen de huisgenoten heeft plaatsgevonden en van wie van hen het gevaar uitging, maakt op zichzelf genomen niet dat verweerder niet bevoegd was een tijdelijk huisverbod op te leggen.
10. Tijdens de mondelinge behandeling voert verweerder ter (nadere) motivering van het bestreden besluit aan dat verzoeker en achterblijfster elkaar al lang, minimaal een half jaar, in de greep van spanningen houden over het einde van hun relatie. Aannemelijk is dat beiden de relatie willen beëindigen en dat geen van beiden de eerste stap daartoe zet, om financiële redenen. Deze spanningen leiden onder andere tot heftige ruzies, waar de kinderen getuige van zijn. Dit vormt een gevaar voor hun geestelijke gesteldheid. In deze situatie heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat een dringende behoefte bestond aan het doorbreken van de impasse die bestaat tussen verzoeker en achterblijfster, aan het creëren van een afkoelingsperiode en aan het voorkomen van een escalatie. Verweerder was dan ook bevoegd een tijdelijk huisverbod op te leggen.
Verder is niet aannemelijk dat alleen de man de spanningen veroorzaakt en evenmin dat alleen de vrouw die spanningen veroorzaakt. Beiden zullen er een aandeel in hebben gehad. Verweerder heeft desondanks in redelijkheid kunnen besluiten het huisverbod aan verzoeker op te leggen, omdat, zoals verweerder ook tijdens de mondelinge behandeling aanvoert, het belangrijk is voor de kinderen om in de woning te blijven, met achterblijfster, de ouder die hoofdverzorgster is van de kinderen.
11. Het voorgaande betekent dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven tot en met 27 februari 2020.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding aangezien verzoeker in persoon heeft geprocedeerd en er geen griffierechten zijn verschuldigd.
12. Omdat de bodemprocedure eindigt door de eindbeslissing, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
Aldus gedaan door mr. J.J. Klomp, voorzieningenrechter, tevens kinderrechter, en door deze en P. Landman, griffier, ondertekend.
De griffier: De voorzieningenrechter:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover die ziet op het beroep, kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op: