ECLI:NL:RBROT:2020:5959

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 april 2020
Publicatiedatum
9 juli 2020
Zaaknummer
C/10/579151 / HA ZA 19-699
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering van een jacht en de dekking onder de verzekering

In deze zaak heeft eiser, eigenaar van een plezierjacht, een vordering ingesteld tegen ASR Schadeverzekering N.V. wegens schade die hij stelt te hebben geleden als gevolg van de verduistering van zijn jacht. Eiser heeft het jacht in 2002 aangeschaft en in 2013 verzekerd bij ASR. In 2014 is het jacht verduisterd door een persoon die zonder toestemming van eiser het jacht heeft verkocht. Eiser heeft aangifte gedaan van verduistering en het jacht is uiteindelijk in beschadigde staat aan hem geretourneerd. Eiser vordert een schadevergoeding van € 60.000,00, terwijl ASR zich op het standpunt stelt dat er geen sprake is van een verzekerd evenement en dat eiser onvoldoende zorg heeft betracht ten aanzien van het jacht.

De rechtbank heeft in haar tussenvonnis geoordeeld dat er sprake is van verduistering zoals bedoeld in de polisvoorwaarden en dat ASR gehouden is om de schade te vergoeden. Echter, de rechtbank heeft eiser opgedragen te bewijzen dat er schade aan het jacht is ontstaan in de periode dat het jacht verduisterd was. De zaak is aangehouden voor bewijslevering, waarbij eiser de mogelijkheid heeft om bewijsstukken over te leggen of getuigen te horen. De rechtbank heeft de verdere beslissing aangehouden tot de bewijslevering heeft plaatsgevonden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/579151 / HA ZA 19-699
Vonnis van 8 april 2020
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
advocaat mr. G. Gabrelian te Utrecht,
tegen
de naamloze vennootschap
ASR SCHADEVERZEKERING N.V.h.o.d.n.
EUROPEESCHE VERZEKERINGEN,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. M.G. Kos te Utrecht.
Partijen worden hierna [eiser] en ASR genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 22 juli 2019, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de oproepingsbrief van de rechtbank van 9 oktober 2019;
  • het proces-verbaal van comparitie van 11 februari 2020 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[eiser] heeft in 2002 het plezierjacht ‘ [naam vaartuig] ’ (hierna: het jacht) gekocht. Het jacht lag in de haven van Marina Salinas in Torrevieja, Alicante, Spanje.
2.2.
Op 2 april 2013 heeft [eiser] via zijn tussenpersoon Paul L’Ortye Yachtverzekeringen (hierna: Paul L’Ortye) het jacht voor € 200.000,00 bij ASR verzekerd. De verzekering (hierna: de Verzekering) is bij ASR bekend onder polisnummer [nummer polis] .
2.3.
Als omschrijving van de dekking is op het polisblad vermeld ‘WA Uitgebreid, Casco Uitgebreid, Ongevallen Opvarenden’.
2.4.
Op de Verzekering zijn van toepassing de ‘Voorwaarden Yachtverzekering PLV101’, bestaande uit Algemene Voorwaarden, Bijzondere Voorwaarden Aansprakelijkheid, Bijzondere Voorwaarden Basis- en Uitgebreid Casco, (hierna: de polisvoorwaarden), Bijzondere Voorwaarden Ongevallen Opvarenden Verzekering en Bijzondere Voorwaarden Verhaalsrechtsbijstandverzekering.
2.5.
In artikel 1 sub g van de polisvoorwaarden is vermeld dat onder verduistering wordt verstaan het zich een goed toe-eigenen, dat anders dan door een misdrijf is verkregen.
2.6.
Ingevolge artikel 6.13 van de polisvoorwaarden is schade ten gevolge van aan verzekerde te verwijten onvoldoende zorg voor de verzekerde zaken niet verzekerd. Hiervan is in ieder geval sprake indien het diefstalrisico niet zoveel mogelijk wordt beperkt door ligplaats en stalling onder direct toezicht, beveiliging van motor, wielblokkering en disselslot op trailer en dergelijke.
2.7.
Artikel 8.1 van de polisvoorwaarden bepaalt dat de schade-omvang dan wel de herstelkosten worden vastgesteld conform artikel 12 van de Algemene Voorwaarden.
2.8.
In artikel 12.1 van de Algemene Voorwaarden is bepaald dat de door een gedekte schadegebeurtenis veroorzaakte schade en kosten kunnen worden vastgesteld door:
a. de verzekeringnemer en ASR in onderling overleg;
b. een door ASR benoemde expert;
c. een expert die benoemd is door verzekeringnemer. De twee experts benoemen vooraf samen een derde expert (arbiter) voor het geval zij van mening verschillen. Deze derde expert zal in gevallen waarin beide experts van mening verschillen bindend advies uitbrengen mits deze ligt binnen de grenzen van de door de twee experts vastgestelde schadebedragen, dan wel schadetoedracht.
2.9.
In 2011 heeft [eiser] zich voorgenomen het jacht verkopen en hiervoor via European Yachting Network (hierna: EYN) de heer [naam persoon 1] (hierna: [naam persoon 1] ) ingeschakeld.
2.10.
Op 24 mei 2012 heeft [eiser] het jacht verkocht zonder tussenkomst van [naam persoon 1] . Omdat betaling van de koopprijs uitbleef, is [eiser] een gerechtelijke procedure gestart teneinde de koopovereenkomst te ontbinden.
2.11.
In 2014 is [eiser] wederom met [naam persoon 1] in contact gekomen omdat [naam persoon 1] een potentiële koper voor het jacht had gevonden: de heer [naam persoon 2] uit Zweden. [eiser] gaf [naam persoon 1] toestemming het jacht met [naam persoon 2] te bezichtigen, maar omdat de eerdere koopovereenkomst (zie r.o. 2.10.) nog niet was ontbonden, gaf [eiser] (nog) geen toestemming aan [naam persoon 1] om het jacht te verkopen.
2.12.
[naam persoon 1] heeft het jacht aan [naam persoon 2] verkocht. [naam persoon 1] heeft een koopovereenkomst opgemaakt en de handtekening van [eiser] vervalst. De door [naam persoon 2] betaalde koopsom is niet door [eiser] ontvangen.
2.13.
Het jacht heeft op 20 of 21 maart 2014 de haven in Spanje verlaten.
2.14.
[eiser] heeft in Spanje, Nederland en België aangifte gedaan van onder meer verduistering van het jacht.
2.15.
De Verzekering is op 26 mei 2014 per 2 april 2014 beëindigd.
2.16.
Middels een revindicatieprocedure in Zweden is het jacht aan [eiser] geretourneerd. In verband daarmee meldt de advocaat van [eiser] per e-mail van 18 januari 2017 het volgende, voor zover van belang, aan de advocaat van ASR:
“De revindicatieprocedure in Zweden is met succes doorlopen. Ik heb van cliënt begrepen dat verkoop van het jacht tot een van de mogelijkheden behoort.
Voor de volledigheid meld ik dat cliënt het jacht in beschadigde staat terug heeft gekregen. Cliënt is nu bezig met de schadevaststelling en heeft mij de opdracht gegeven om een procedure te starten tegen uw cliënte. Cliënt is van oordeel dat uw cliënte gehouden is om ook dekking te verlenen voor schade opgelopen gedurende de verduistering.
Voor zover ik heb begrepen heeft uw cliënte tot op heden geweigerd om dekking te verlenen. Wilt u nagaan of bij uw cliënte (…) de bereidheid bestaat in overleg te treden om tot een minnelijke regeling te komen?”
2.17.
[eiser] heeft het jacht op 9 maart 2017 voor € 130.000,00 verkocht.

3..Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, na zijn eis ter comparitie te hebben gewijzigd, primair veroordeling van ASR tot betaling van € 60.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 maart 2014. Voor zover de omvang van de schade zonder nadere taxatie onvoldoende vast staat, vordert [eiser] subsidiair een verklaring voor recht dat de verdwijning van zijn jacht in maart 2014 een door de Verzekering gedekt evenement is, een en ander met veroordeling van ASR in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt het volgende aan zijn vordering ten grondslag.
[naam persoon 1] heeft zonder dat hij daartoe toestemming van [eiser] had het jacht verkocht aan [naam persoon 2] en heeft de koopsom naar zichzelf laten overmaken. Aldus heeft [naam persoon 1] het jacht verduisterd zoals bedoeld in artikel 321 Wetboek van Strafrecht (Sr). Vóór de verduistering van het jacht, bedroeg de waarde ervan € 200.000,00. Na terugkomst van het jacht in Nederland is het jacht vanwege beschadigingen getaxeerd op (onder meer) een bedrag van € 140.000,00. Dit betekent dat het jacht als gevolg van de verduistering met een bedrag van € 60.000,00 in waarde is gedaald. Omdat verduistering is gedekt onder de Verzekering, is ASR op grond van de Verzekering gehouden de door [eiser] geleden schade ter hoogte van de waardevermindering te vergoeden.
3.3.
ASR concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn vorderingen, althans tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
Primair stelt ASR zich op het standpunt dat geen sprake is van een verzekerd voorval zodat zij niet gehouden is enige betaling aan [eiser] te verrichten. Indien wel sprake is van een verzekerd voorval, dan stelt ASR zich subsidiair op het standpunt dat [eiser] onvoldoende zorg heeft betracht ten aanzien van het jacht. Uiterst subsidiair meent ASR dat het nadeel van [eiser] bestaat uit waardevermindering van het jacht die niet voor dekking onder de Verzekering in aanmerking komt. De vordering van [eiser] komt ook overigens niet voor toewijzing in aanmerking omdat de hoogte van de schade die hij stelt te hebben geleden in deze procedure niet kan worden vastgesteld.

4..De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is in geschil of ASR op grond van de polisvoorwaarden gehouden is de schade te vergoeden die [eiser] stelt te hebben geleden als gevolg van de verduistering van het jacht. Omdat ASR primair heeft aangevoerd dat zich geen verzekerd evenement heeft voorgedaan, zal in de eerste plaats beoordeeld moeten worden of, zoals [eiser] stelt, sprake is van verduistering als bedoeld in artikel 1 sub g van de polisvoorwaarden. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
4.2.
Ter gelegenheid van de comparitie heeft ASR bevestigd dat de definitie van verduistering in de polisvoorwaarden overeenstemt met de definitie van verduistering zoals die volgt uit artikel 321 Sr. Het komt er dus op aan of het gedrag van [naam persoon 1] valt te kwalificeren als het zich opzettelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort en dat hij anders dan door een misdrijf onder zich heeft, wederrechtelijk toe-eigenen.
4.3.
[eiser] heeft aangevoerd dat [naam persoon 1] in het kader van de verkoop van het jacht met een potentiële koper het jacht mocht bezichtigen. [naam persoon 1] had geen toestemming van [eiser] om het jacht te verkopen, omdat een eerdere koopovereenkomst nog niet was ontbonden. [naam persoon 1] heeft vervolgens het jacht toch aan de potentiële koper verkocht. [naam persoon 1] heeft een koopovereenkomst opgemaakt en de handtekening van [eiser] vervalst. [eiser] heeft de koopsom nooit ontvangen. [eiser] heeft zijn stellingen onderbouwd met het proces-verbaal van aangifte van 3 juli 2014.
ASR heeft niet betwist dat [naam persoon 1] het jacht heeft verkocht terwijl hij daarvoor (op dat moment) geen toestemming had van [eiser] , noch heeft ASR de overige in dit verband door [eiser] gestelde feiten (gemotiveerd) betwist. Derhalve gaat de rechtbank uit van de juistheid van hetgeen [eiser] in dit verband heeft gesteld.
Op het moment dat [naam persoon 1] het jacht aan [naam persoon 2] verkocht terwijl hij hiervoor geen toestemming had, heeft [naam persoon 1] zich het jacht wederrechtelijk toegeëigend en over het jacht beschikt als ware hij de eigenaar. Dat [naam persoon 1] zich jegens [naam persoon 2] wellicht heeft gedragen als makelaar en zich niet als eigenaar heeft voorgedaan, maakt dit niet anders. Het gaat er bij verduistering immers niet om hoe [naam persoon 1] zich jegens een derde (in dit geval [naam persoon 2] ) presenteert maar dat [naam persoon 1] feitelijk als heer en meester over het jacht heeft beschikt door het jacht te verkopen. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat sprake is van verduistering als bedoeld in artikel 1 sub g van de polisvoorwaarden en derhalve van een door de Verzekering gedekt evenement. Het primaire verweer van ASR wordt dan ook verworpen.
4.4.
Subsidiair heeft ASR aangevoerd dat [eiser] verwijtbaar onvoldoende zorg heeft betracht ten aanzien van het jacht in de zin van artikel 6.13 van de polisvoorwaarden en dat om die reden dekking onder de Verzekering ontbreekt. ASR heeft daartoe het volgende aangevoerd.
[eiser] heeft de sleutels van het jacht aan [naam persoon 1] ter beschikking gesteld zonder zich van de betrouwbaarheid van [naam persoon 1] te vergewissen. [eiser] heeft evenmin onderzocht of [naam persoon 1] wel echt aan EYN was verbonden, noch heeft [eiser] onderzocht of [naam persoon 1] de sleutels had geretourneerd na de bezichtiging. Daarbij is het jacht van [eiser] meegenomen nadat hij daarvoor telefonisch is gewaarschuwd door de eigenaar van het reparatiebedrijf waar zich een set sleutels van het jacht bevond. Onduidelijk is waarom [eiser] niet direct de politie belde of de koper van het jacht en waarom hij meende dat een kennis van hem, [naam persoon 3] , iets voor hem kon betekenen. [eiser] heeft weliswaar een dag later het havenbedrijf gebeld maar op dat moment was het jacht reeds uit de haven verdwenen. [eiser] heeft het diefstalrisico dan ook niet zoveel mogelijk beperkt, aldus nog steeds ASR.
[eiser] heeft daartegen (onder meer) het volgende aangevoerd. In 2011 heeft hij in verband met de verkoop van het jacht gekozen voor een bekende partij zoals EYN. [eiser] is vervolgens door EYN naar [naam persoon 1] verwezen die op dat moment bij EYN was aangesloten als franchisenemer. De afspraken met EYN heeft [eiser] schriftelijk vastgelegd, waarbij een ondergrens aan de verkoopsom is bepaald en is bedongen dat betalingen worden verricht op een derdengeldenrekening. Verder heeft [eiser] het jacht in bewaring gegeven bij een beheerder van de (beveiligde) lokale marina in Spanje en heeft hij de eigendomspapieren van het jacht altijd onder zich gehouden en niet aan [naam persoon 1] verstrekt. Op het moment dat [eiser] op de hoogte raakte van een mogelijk uitvaren van het jacht, heeft hij geprobeerd de beheerder van de marina te bellen. Het kantoor van de beheerder was reeds gesloten zodat [eiser] de beheerder heeft gemaild. [eiser] heeft tevens contact opgenomen met een kennis ( [naam persoon 3] ) op de marina. Tot slot heeft [eiser] de dag nadat het jacht is ontvreemd de Spaanse politie ingeschakeld en aangifte gedaan van de verdwijning van het jacht en nadien, onverplicht, in Nederland en België aangifte gedaan.
4.5.
Bij de beoordeling van het subsidiaire verweer stelt de rechtbank voorop dat de bepaling waarop ASR zich beroept een uitsluitingsclausule betreft. Ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv rust op ASR, als de partij die zich op het rechtsgevolg van de uitsluitingsclausule beroept, de feiten die daaraan ten grondslag liggen te stellen en zo nodig te bewijzen. Gelet op het gemotiveerde verweer van [eiser] , is de rechtbank van oordeel dat de stelling van ASR dat [eiser] onvoldoende zorg heeft betracht ten aanzien van het jacht niet, althans onvoldoende is onderbouwd en om die reden zal worden gepasseerd. Aan bewijslevering op dit punt wordt dan ook niet toegekomen.
4.6.
Thans staat vast dat de Verzekering dekking biedt voor de schade die [eiser] lijdt ten gevolge van de verduistering van het jacht. [eiser] stelt zich op het standpunt dat de omvang van de door hem geleden schade € 60.000,00 bedraagt. ASR voert echter aan dat [eiser] niet heeft aangetoond dat sprake is van schade en dat de schade niet is vastgesteld volgens de in de polis omschreven wijze.
De rechtbank overweegt dat uit de e-mail van 18 januari 2017 van de advocaat van [eiser] aan de advocaat van ASR blijkt dat het jacht na de revindicatieprocedure in beschadigde staat in Nederland is aangekomen, dat [eiser] bezig was met de schadevaststelling en dat hij meende aanspraak te kunnen maken op een uitkering onder de polis. Op dat moment hadden partijen conform artikel 12.1 van de Algemene Voorwaarden de schadeomvang aan het jacht door een expert moeten laten vaststellen. Dat is echter niet gebeurd. Om die reden zal de schadeomvang in deze procedure vastgesteld moeten worden. Ter onderbouwing van de schade die [eiser] stelt hebben geleden heeft hij een standopname van 26 januari 2017 van de heer [naam persoon 4] en een rapport van 20 november 2017 van vanbaars Expert Pleziervaartuigen overgelegd. Daarnaast heeft [eiser] ter gelegenheid van de comparitie toegelicht waaruit de schade aan het jacht bestaat. De zijkant, romp en stootranden van het jacht waren beschadigd. Tevens was het anker verdwenen en waren de verlichting en de navigatie defect. Daarmee heeft [eiser] naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan zijn stelplicht als het gaat om de schade aan het jacht. Gelet op de gemotiveerde betwisting van de schadeomvang door ASR, dient [eiser] bewijs te leveren van de door hem gestelde schadeomvang. Nu [eiser] op dit punt een specifiek bewijsaanbod heeft gedaan, zal hem worden opgedragen te bewijzen dat in de periode dat het jacht verduisterd is geweest, er schade aan het jacht is ontstaan.
ASR heeft weliswaar aangevoerd dat zij conform artikel 12.1 van de Algemene Voorwaarden alsnog de kans moet krijgen een expert aan te wijzen die zich een oordeel over de schade aan het jacht dient te vormen maar nu [eiser] het jacht heeft verkocht, kan de schadeomvang niet op de door ASR voorgestane wijze worden vastgesteld.
4.7.
De rechtbank houdt in afwachting van de bewijslevering iedere verdere beslissing aan.

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
draagt [eiser] op te bewijzen dat in de periode dat het jacht verduisterd is geweest, er schade aan het jacht is ontstaan,
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
22 april 2020voor uitlating door [eiser] of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
5.3.
bepaalt dat [eiser] , indien hij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
5.4.
bepaalt dat [eiser] , indien hij
getuigenwil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden juni tot en met september 2020 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van een nog aan te wijzen rechter van deze rechtbank in het gerechtsgebouw te Rotterdam aan Wilhelminaplein 100/125,
5.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. den Hollander en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. J.F. Koekebakker, rolrechter op 8 april 2020.
[3078 / 2872]