ECLI:NL:RBROT:2020:5941

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 juli 2020
Publicatiedatum
8 juli 2020
Zaaknummer
10/014928-20 en 10/065218-20 (ter terechtzitting gevoegd) vorderingen TUL VV: 10/249838-19, 10/251223-19 en 10/261176-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaalde belaging en mishandeling met eerdere veroordelingen en contactverbod

Op 9 juli 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan belaging, dwang en mishandeling van de aangeefster. De verdachte, geboren op Curaçao en ten tijde van de zitting preventief gedetineerd, had eerder al een contactverbod opgelegd gekregen wegens belaging. De rechtbank oordeelde dat de eerdere maatregel de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie niet in de weg stond om opnieuw tot vervolging over te gaan. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte stelselmatig inbreuk had gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster door haar te bellen, voicemailberichten in te spreken en haar te achtervolgen in een winkelcentrum. De rechtbank achtte de verklaringen van de aangeefster en getuigen geloofwaardig en verwierp de ontkenning van de verdachte. De rechtbank nam in haar overwegingen ook de psychische problematiek van de verdachte mee, waaronder een narcistische persoonlijkheidsstoornis en alcoholverslaving, en legde bijzondere voorwaarden op voor reclassering en behandeling. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding werd gedeeltelijk afgewezen, omdat de materiële schade niet in rechtstreeks verband stond met de feiten. De rechtbank gelastte ook de tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden had gehouden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummers: 10/014928-20 en 10/065218-20 (ter terechtzitting gevoegd)
Parketnummers vorderingen TUL VV: 10/249838-19, 10/251223-19 en 10/261176-19
Datum uitspraak: 9 juli 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te Curaçao op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsman mr. G.A.S. Maduro, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 25 juni 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding met parketnummer 10/014928-20, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd, en de dagvaarding met parketnummer 10/065218-20.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging in de zaak met parketnummer 10/014928-20 en de tekst van de tenlastelegging in de zaak met parketnummer 10/065218-20 zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.P.L. [naam] heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de in de zaak met parketnummer 10/014928-20 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten (met betrekking tot feit 1 beperkt tot de periode 27 november tot en met 10 december 2019) en bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer 10/065218-20 ten laste gelegde feit;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en de bijzondere voorwaarden, zoals vermeld in het reclasseringsrapport van 12 juni 2020;
  • dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht;
  • oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel op basis van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) voor de duur van 3 jaren, inhoudende een contactverbod ten aanzien van de aangeefster en een locatieverbod rond de verblijfplaats van aangeefster, met 2 weken vervangende hechtenis per overtreding met dadelijke uitvoerbaarheid daarvan;
  • toewijzing van de vorderingen tenuitvoerlegging van de nog resterende voorwaardelijk opgelegde straffen in de zaken met parketnummers 10-249838-19, 10/251223-19 en 10/261176-19.

4..Ontvankelijkheid officier van justitie

4.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie voor de in de zaak met parketnummer 10-065218-20 ten laste gelegde belaging in de periode 12 februari 2020 tot en met 10 maart 2020 niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. Daartoe heeft hij aangevoerd dat bij vonnis van 21 januari 2020 van de politierechter van deze rechtbank aan de verdachte een contactverbod met aangeefster is opgelegd. Daarbij is bepaald dat voor iedere keer dat niet aan die maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van een week. Het openbaar ministerie had die weg dan ook moeten bewandelen en het stond haar om die reden niet vrij om de verdachte opnieuw voor belaging te vervolgen.
4.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat krachtens het in artikel 167, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) neergelegde opportuniteitsbeginsel, het aan het openbaar ministerie is om te beslissen of tot vervolging wordt overgegaan. Hierbij heeft het openbaar ministerie een ruime discretionaire bevoegdheid. Slechts indien zou blijken dat het openbaar ministerie bij zijn vervolgingsbeslissing zou handelen in strijd met de wet, een verdrag, of enig beginsel van een goede procesorde, zou dit de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie kunnen raken. Daarvan is hier geen sprake. In onderhavig geval heeft aangeefster opnieuw aangifte gedaan van belaging en bestond de verdenking dat de verdachte een nieuw strafbaar feit had gepleegd. Geen rechtsregel staat er aan in de weg om tot strafvervolging ter zake belaging over te gaan in het geval van een eerder opgelegde maatregel van vervangende hechtenis bij overtreding van een contactverbod. Het niet-ontvankelijkheidsverweer van de raadsman wordt verworpen. Het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vervolging.

5..Waardering van het bewijs

5.1.
Bewijswaardering
Zaak met parketnummer 10-014928-20, feit 1 (belaging in de periode 27 november 2019 tot en met 12 december 2019)
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde belaging van aangeefster in de periode 27 november 2019 tot en met 12 december 2019. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte een ander telefoonnummer had dan de nummers die worden genoemd in de aangifte. De verdachte is aangeefster tegengekomen in winkelcentrum Alexandrium, maar hij heeft haar daar niet achtervolgd of lastig gevallen. De verdachte en aangeefster zijn gewoon samen een stukje gaan lopen.
Beoordeling
Uit de aangifte van [naam aangeefster] van 3 december 2019 blijkt dat zij tussen 27 november 2019 en 2 december 2019 door vier verschillende telefoonnummers in totaal 22 keer is gebeld. Daarbij is verschillende keren haar voicemail ingesproken. Volgens de verdachte zijn de telefoonnummers die in de aangifte zijn vermeld niet van hem. Hij ontkent dat hij degene is geweest die de voicemails heeft ingesproken. De rechtbank acht deze ontkenning niet geloofwaardig. Daartoe is het volgende van belang. [naam aangeefster] heeft verklaard de stem van de verdachte op de voicemails te herkennen. Die verklaring wordt ondersteund door het proces-verbaal van verbalisant [naam agent] , waarin hij relateert de stem van de verdachte te herkennen. Bovendien bevatten de afgeluisterde voicemails duidelijke aanwijzingen dat het de verdachte is geweest die deze heeft ingesproken. Zo wordt in enkele berichten gesproken over geld dat aan [naam aangeefster] zou worden gegeven. Dat strookt met de verklaring van de verdachte ter zitting dat hij [naam aangeefster] regelmatig geld heeft gegeven. Op grond van het voorgaande staat vast dat de verdachte [naam aangeefster] in de ten laste gelegde periode 22 keer heeft gebeld en haar voicemail meerdere malen heeft ingesproken.
Verder staat vast dat de verdachte [naam aangeefster] op 10 december 2019 heeft ontmoet in winkelcentrum Alexandrium in Rotterdam. De verdediging heeft betoogd dat de verdachte haar daarbij niet heeft lastig gevallen, maar gewoon een stukje met haar is meegelopen. Die verklaring staat lijnrecht tegenover de aangifte van [naam aangeefster] . [naam aangeefster] heeft verklaard dat zij is weggelopen van de verdachte, dat zij gezegd heeft de politie te zullen bellen als hij niet zou weg gaan, maar dat de verdachte steeds maar achter haar aan bleef lopen en dat hij haar vastpakte. De verklaring van aangeefster vindt steun in de overige bewijsmiddelen in het dossier, waaronder de verklaring van getuige [naam getuige] die aan het werk was in het winkelcentrum. [naam getuige] heeft verklaard dat een man een vrouw lastig viel en dat de vrouw probeerde te ontkomen, maar dat de man steeds maar achter haar aan bleef lopen. Verder blijkt uit het proces-verbaal van het uitkijken van de camerabeelden van het winkelcentrum dat de verdachte hinderlijk naast aangeefster is gaan lopen en intimiderend voor haar is gaan staan. Het verweer van de verdediging dat de verdachte gewoon een stukje met aangeefster is meegelopen, wordt dan ook verworpen. Gelet op het voorgaande staat vast dat de verdachte [naam aangeefster] in het winkelcentrum heeft achtervolgd en dat hij haar heeft beetgepakt.
De vraag is of deze gedragingen kwalificeren als belaging in de zin van artikel 285b Sr. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat de duur, de aard, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen, alsmede de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer, relevante factoren zijn bij de vraag of sprake is van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. De omstandigheid dat de verdachte zich vóór de in de tenlastelegging vermelde periode heeft schuldig gemaakt aan belaging van het slachtoffer kan een relevante factor zijn bij de beoordeling of sprake is van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer.
Kort voor de ten laste gelegde periode, op 20 november 2019, heeft de politierechter van deze rechtbank aan de verdachte ter zake van belaging een contactverbod met aangeefster opgelegd. Mede tegen deze achtergrond, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte, door in een relatief kort tijdsbestek veelvuldig telefonisch contact met aangeefster op te nemen, vele malen haar voicemail in te spreken en haar te achtervolgen en vast te pakken in de openbare ruimte, wederrechtelijk, stelselmatig en opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster.
Conclusie
De onder 1 ten laste gelegde belaging kan wettig en overtuigend worden bewezen.
Zaak met parketnummer 10-014928-20, feit 2 (dwang) en feit 3 (mishandeling)
Standpunt verdediging
Ook ten aanzien van de ten laste gelegde dwang en mishandeling is vrijspraak bepleit. De verdachte heeft [naam aangeefster] bij de ontmoeting in winkelcentrum Alexandrium omhelsd en een vriendschappelijke kus op haar wang willen geven. Het was voor de verdachte niet duidelijk dat aangeefster dit niet wilde. De verdachte heeft aangeefster niet gedwongen iets te dulden, zodat van dwang geen sprake was. Verder ontkent de verdachte aangeefster in een wurggreep te hebben vastgepakt. Dat een politieagent rode strepen in de nek van aangeefster heeft gezien, kan niet tot de conclusie leiden dat hij haar heeft mishandeld, omdat de politieagent geen medische kennis heeft.
Beoordeling
Vast staat dat de verdachte [naam aangeefster] in winkelcentrum Alexandrium een kus op haar wang heeft gegeven. Dit heeft de verdachte ook erkend. Anders dan de raadsman heeft betoogd, was daarbij naar het oordeel van de rechtbank van een “vriendschappelijke” kus geen sprake. Uit de aangifte blijkt dat de verdachte [naam aangeefster] bij haar armen en middel heeft vastgepakt en zijn mond dicht bij haar gezicht heeft gehouden. Daarbij heeft [naam aangeefster] geprobeerd de verdachte van zich af te duwen. De aangifte van [naam aangeefster] wordt op dit punt ondersteund door de verklaring van getuige [naam getuige] , die heeft verklaard dat [naam aangeefster] er absoluut niet van gediend was dat de verdachte haar een kus gaf. Dit past ook bij de vaststelling hierboven onder feit 1 dat [naam aangeefster] wegliep bij de verdachte en dat hij haar heeft achtervolgd. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de verdachte [naam aangeefster] heeft gedwongen om te dulden dat hij haar een kus gaf.
Verder blijkt uit de aangifte dat de verdachte [naam aangeefster] in een wurggreep heeft gepakt met zijn arm om haar nek en schouders. De ontkennende verklaring van de verdachte hieromtrent acht de rechtbank niet geloofwaardig. De verklaring van [naam aangeefster] vindt immers steun in de waarneming van de ter plaatse gekomen verbalisant die heeft vastgesteld dat in de nek van [naam aangeefster] een aantal rode strepen te zien zijn. Dat deze verbalisant geen medische achtergrond heeft, doet aan de betrouwbaarheid van die waarneming niets aan af. Voor het waarnemen van rode strepen op de huid is immers geen medische kennis vereist. De verdachte heeft door [naam aangeefster] aldus vast te pakken haar opzettelijk lichamelijk letsel toegebracht. Daarmee heeft hij zich schuldig gemaakt aan mishandeling.
Conclusie
Gelet op het voorgaande kunnen de ten laste gelegde dwang (feit 2) en mishandeling (feit 3) wettig en overtuigend worden bewezen.
Zaak met parketnummer 10-065218-20 (belaging in de periode 12 februari 2020 tot en met 10 maart 2020)
Standpunt verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van de ten laste gelegde belaging dient te worden vrijgesproken. De verdachte ontkent telefonisch contact te hebben opgenomen met aangeefster en haar voicemail te hebben ingesproken. De foto’s van de verdachte op de telefoon van aangeefster heeft hij niet gestuurd.
Beoordeling
Op 14 februari 2020 heeft aangeefster tegenover de politie verklaard dat de verdachte in twee dagen tijd 42 voicemailberichten heeft ingesproken. Vervolgens heeft hij op 24 februari 2020 nog eens 44 keer gebeld en steeds ook voicemailberichten achtergelaten, aldus aangeefster. De verdachte heeft dit ontkend, maar na het bellen van het door aangeefster opgegeven telefoonnummer [telefoonnummer 1] is de bij de insluitingsfouillering van de verdachte aangetroffen Nokia telefoon overgegaan. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de verdachte de persoon was die steeds heeft gebeld. Volgens aangeefster heeft de verdachte in de periode van 6 tot en met 10 maart 2020 nog eens 100 voicemailberichten achtergelaten. Ditmaal met het nummer [telefoonnummer 2] . Bij aanhouding van de verdachte op 10 maart 2020 is opnieuw een telefoon aangetroffen. Uit onderzoek naar deze telefoon blijkt het daarbij behorende telefoonnummer [telefoonnummer 2] te zijn. De conclusie is dan ook dat ook deze voicemailberichten afkomstig zijn van de verdachte. Het verweer van de verdachte dat hij geen contact met aangeefster heeft opgenomen wordt verworpen.
Verder zijn op de telefoon van aangeefster twee foto’s aangetroffen waarop de verdachte is te zien voor een etalage van een winkel. Deze foto’s zijn verstuurd vanaf een voor aangeefster onbekend telefoonnummer. De foto’s bleken verstuurd door een persoon genaamd [naam] . [naam] heeft verklaard dat hij op straat door een man is aangesproken die hem vroeg foto’s van hem te maken om deze door te sturen aan zijn vrouw. Die verklaring past bij de op de telefoon van aangeefster aangetroffen foto’s van de verdachte. De ontkennende verklaring van de verdachte op dit punt acht de rechtbank niet geloofwaardig.
Gelet op het voorgaande staat vast dat de verdachte, ondanks een contactverbod, in de periode van 12 februari 2020 tot en met 10 maart 2020 tientallen keren heeft gebeld naar aangeefster en haar voicemail heeft ingesproken. Daarnaast heeft de verdachte op straat een persoon aangesproken om foto’s van hem te maken en gevraagd om deze naar aangeefster te sturen. Gelet op de duur, de aard, de frequentie en de intensiteit van deze gedragingen, alsmede de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte een stelselmatige inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster.
Conclusie
De ten laste gelegde belaging in de periode 12 februari 2020 tot en met 10 maart 2020 is wettig en overtuigend bewezen.
5.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10/014928-20 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 10/065218-20 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Parketnummer 10/014928-20
1.
hij in de periode van 27 november 2019 tot en met 1
december 2019 te Rotterdam, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [naam slachtoffer] , door meermalen te bellen en voicemailberichten in te spreken en door voornoemde [naam slachtoffer] op te wachten bij winkelcentrum Alexandrium en door (vervolgens) die [naam slachtoffer] te volgen en beet te pakken met het oogmerk die [naam slachtoffer] , te dwingen iets te dulden en vrees aan te jagen;
2.
hij op 10 december 2019 te Rotterdam, een ander, te weten [naam slachtoffer] , door geweld gericht tegen die ander te weten [naam slachtoffer] wederrechtelijk heeft gedwongen iets te dulden, immers heeft verdachte die [naam slachtoffer] (met kracht) vastgepakt en een kus op haar wang gegeven;
3.
hij op 10 december 2019 te Rotterdam [naam slachtoffer] heeft mishandeld door die [naam slachtoffer] (met kracht) vast te pakken en in een wurggreep te houden;
Parketnummer 10/065218-20
hij in de periode van 12 februari
2020tot en met 10 maart 2020 te Rotterdam, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [naam slachtoffer] , door veelvuldig
- te bellen en
- voicemailberichten in te spreken en
-
eentoevallige passant op straat te vragen contact op te nemen met voornoemde [naam slachtoffer]
met het oogmerk die [naam slachtoffer] , te dwingen iets te dulden en vrees aan te jagen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

6..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Parketnummer 10/014928-20
1.
belaging;
2.
een ander door geweld, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te dulden;
3.
mishandeling;
Parketnummer 10/065218-20
belaging.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

7..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.1.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging, dwang en mishandeling van aangeefster. Hij heeft stelselmatig contact met haar gezocht. Dit deed hij door vanaf verschillende telefoonnummers tientallen keren te bellen en haar voicemail in te spreken. Daarbij waren de voicemailberichten veelal seksueel getint. Daarnaast is hij haar achtervolgd in een winkelcentrum, heeft hij haar beetgepakt en onder dwang een kus gegeven. Ook heeft hij hardhandig haar nek vast geklemd. Deze gedragingen zijn voor aangeefster zeer beangstigend geweest.
8.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Justitiële documentatie
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 juni 2020 blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. De verdachte liep nog in verschillende proeftijden onder meer in verband met een eerdere veroordeling voor belaging. Daarbij is aan hem een contactverbod met aangeefster opgelegd. Dit alles heeft hem er niet van weerhouden aangeefster opnieuw te belagen. De rechtbank weegt dit in het nadeel van de verdachte mee.
Rapporten
Psycholoog drs. N. van der Weegen heeft een rapport d.d. 9 juni 2020 over de verdachte opgemaakt. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De verdachte lijdt aan een narcistische persoonlijkheidsstoornis en aan een ernstige stoornis in het gebruik van alcohol. Daar beide stoornissen, maar met name de narcistische persoonlijkheidsstoornis, een grote rol hebben gespeeld in het tenlastegelegde en hem belemmerden in het maken van andere keuzes, adviseert de psycholoog hem dit in verminderde mate toe te rekenen.
Het recidiverisico wordt als hoog ingeschat. Behandeling van de persoonlijkheidsstoornis
en de stoornis in alcoholgebruik is noodzakelijk om het recidiverisico terug te dringen.
Door de aard en ernst van de stoornissen en de hoeveelheid stoornissen, is een intensieve,
klinische behandeling geïndiceerd. Rapporteur denkt hierbij aan een Forensisch Psychiatrische Kliniek of een Forensisch Psychiatrische Afdeling, met expertise op het gebied van persoonlijkheidsstoornissen, middelengebruik en zwakbegaafdheid.
De verdachte geeft herhaaldelijk aan zeer gemotiveerd te zijn voor een langdurige klinische behandeling. Behandeling zal door de verdachte echter geregeld als zeer krenkend worden ervaren. Hij zal immers worden geconfronteerd en worden aangesproken met zaken die hij anders zou kunnen aanpakken. Binnen een vrijwillig kader zal de verdachte geneigd zijn de behandeling af te breken als het hem teveel wordt. Geadviseerd wordt dan ook hem de behandeling binnen een justitieel kader te laten volgen, waarbij rapporteur denkt aan een (deels) voorwaardelijke straf waarbij de beschreven behandeling als bijzondere voorwaarde wordt opgelegd.
De reclassering heeft op 12 juni 2020 een rapport over de verdachte uitgebracht. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. De reclassering adviseert, indien de verdachte schuldig wordt bevonden, een deels voorwaardelijke vrijheidsstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, opname in een (forensische) zorginstelling, (aansluitend op een klinische opname) een ambulante behandelverplichting, de verplichting mee te werken aan begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een alcoholverbod en een locatieverbod. Verder wordt geadviseerd de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden en het toezicht in overweging te nemen.
De rechtbank heeft acht geslagen op de rapportages.
8.3.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Toerekeningsvatbaarheid
De psycholoog concludeert dat met name de narcistische persoonlijkheidsstoornis van de verdachte een grote rol heeft gespeeld bij het handelen van de verdachte en hem belemmerde in het maken van andere keuzes, zodat het ten laste gelegde hem in verminderde mate valt toe te rekenen. De conclusie van de psycholoog is gebaseerd op eigen onderzoek en goed onderbouwd. De rechtbank neemt deze conclusie over. De verdachte wordt in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht.
Straf
Gezien de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, met name het herhaaldelijk en ondanks eerdere onherroepelijke veroordelingen en een opgelegd contactverbod stalken van de aangeefster en het ontbreken van enig inzicht in zijn handelen, kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
De rechtbank acht de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden noodzakelijk en neemt deze over, met uitzondering van het locatieverbod. Een deel van de voorgenomen straf zal dan ook voorwaardelijk worden opgelegd. Het voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarbij stelt de rechtbank, gezien de recidive, de proeftijd op drie jaren.
De door de officier van justitie gevorderde vrijheidsbeperkende maatregelen als bedoeld in artikel 38v Sr bestaande uit een contactverbod met aangeefster en een locatieverbod rond de verblijfplaats van aangeefster, zal niet worden gelast. Bij vonnis van 21 januari 2020 (parketnummer 10-251223-19) van de politierechter van deze rechtbank is immers reeds een contact- en locatieverbod opgelegd, met bevel vervangende hechtenis voor het geval dit verbod wordt overtreden. Daarmee ontbreekt de noodzaak om opnieuw een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt en/of zich opnieuw belastend zal gedragen jegens aangeefster, zullen de op te leggen bijzondere voorwaarden en het op te leggen reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

9..Vordering benadeelde partij/schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] ter zake van de ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.376,40 aan materiële schade (kosten voor een nog aan te schaffen beveiligingssysteem) en een vergoeding van € 2.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 650,-, als vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Een bedrag van € 650,- is redelijk. De gevorderde vergoeding voor materiële schade is niet toewijsbaar, omdat de kosten voor een beveiligingssysteem niet in rechtstreeks verband staan met de ten laste gelegde feiten.
9.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich, in verband met de bepleite vrijspraak, primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering.
Subsidiair is aangevoerd dat de vordering moet worden afgewezen. Met betrekking tot de kosten voor een beveiligingssysteem ontbreekt het causaal verband met de ten laste gelegde feiten. Een vergoeding voor immateriële schade is niet redelijk, omdat de benadeelde partij in de vorige belagingszaak (de zaak met parketnummer 10-251223-19) ook al een schadevergoeding heeft gekregen. Meer subsidiair is gesteld dat de vergoeding voor immateriële schade moet worden gematigd.
9.3.
Beoordeling
Materiële schade
De benadeelde partij wordt in de vordering tot vergoeding van materiële schade niet-ontvankelijk verklaard omdat kosten voor de aanschaf van een beveiligingssysteem geen schade betreft die het rechtstreekse gevolg is van de bewezen verklaarde feiten.
Immateriële schade
Artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek brengt, voor zover voor de beoordeling van belang, mee dat de benadeelde partij recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van immateriële schade indien hij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. De benadeelde partij heeft in het schade-onderbouwingsformulier toegelicht dat de strafbare feiten voor haar psychische gevolgen hebben gehad; zij is angstig, slaapt slecht en kan niet meer onbezorgd de deur uit. De rechtbank begrijpt haar onderbouwing aldus dat zij stelt dat sprake is van geestelijk letsel en daarmee van een aantasting in de persoon “op andere wijze”. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij geen, althans onvoldoende, concrete gegevens aangevoerd waaruit kan volgen dat psychische schade is ontstaan. Er is dus niet onderbouwd dat sprake is van aantasting in de persoon en om die reden zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade worden afgewezen.
Kosten
Nu de benadeelde partij met betrekking de vordering tot vergoeding van materiële schade niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering en de vordering tot vergoeding van immateriële schade zal worden afgewezen, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
9.4.
Conclusie
Over een deel van de gevorderde schadevergoeding wordt in deze procedure geen inhoudelijke beslissing genomen. Voor het overige wordt de vordering afgewezen.
Uit dit vonnis vloeit voor de verdachte dan ook geen betalingsverplichting voort.

10..Vorderingen tenuitvoerlegging

10.1.
Vonnissen waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 20 november 2019 van de politierechter in deze rechtbank (parketnummer 10/261176-19) is de verdachte ter zake van belaging veroordeeld tot - voor zover relevant - een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 5 december 2019.
Bij vonnis van 6 januari 2020 van de politierechter in deze rechtbank is deze gevangenisstraf gedeeltelijk ten uitvoer gelegd, te weten voor de duur van 6 weken.
Bij vonnis van 21 januari 2020 van de politierechter in deze rechtbank (parketnummer 10/251223-19) is de verdachte ter zake van twee overtredingen van een gedragsaanwijzing ex artikel 509hh, lid 1 onder b, van het Wetboek van Strafvordering en drie bedreigingen veroordeeld tot - voor zover relevant - een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 5 februari 2020.
Bij vonnis van 27 januari 2020 van de politierechter in deze rechtbank (parketnummer 10/249838-19) is de verdachte ter zake van diefstal veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 week voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 11 februari 2020.
10.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging van de in deze zaken (resterende) voorwaardelijk opgelegde straffen gevorderd.
10.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair verzocht om afwijzing van vorderingen en subsidiair om verlenging van de proeftijd.
10.4.
Beoordeling
Vordering in de zaak met parketnummer 10/261176-19
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn begaan na het wijzen van het vonnis van 20 november 2019 en voor het einde van de proeftijd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan dit vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het nog resterende deel van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 18 dagen.
Vordering in de zaak met parketnummer 10/251223-19
Het in de zaak met parketnummer 10/065218-20 bewezen verklaarde feit is tevens begaan na het wijzen van het vonnis van 21 januari 2020 en voor het einde van de proeftijd. Door het plegen van voormeld bewezen feit heeft de verdachte de aan dit vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.
Vordering in de zaak met parketnummer 10/249838-19
Het in de zaak met parketnummer 10/065218-20 bewezen verklaarde feit is ook begaan na het wijzen van het vonnis van 27 januari 2020 en voor het einde van de proeftijd. Door het plegen van voormeld bewezen feit heeft de verdachte de aan dit vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 1 week.

11..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 55, 57, 63, 284, 285b en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

12.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13..Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart bewezen, dat de verdachte de in de zaak met parketnummer 10/014928-20 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten en het in de zaak met parketnummer 10/065218-20 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 4 (vier) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 3 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal zich melden bij het Leger des Heils, afdeling reclassering, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
de veroordeelde zal zich onthouden van het gebruik van alcohol, onder de verplichting ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek en/of urineonderzoek, gedurende 36 maanden na heden;
de veroordeelde zal zich voor behandeling van zijn psychische problematiek en verslavingsproblematiek klinisch laten opnemen in een forensische zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing, en zal zich houden aan de aanwijzingen die door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling worden gegeven, gedurende maximaal 1 jaar na heden, of zoveel korter als de (geneesheer-)directeur van die instelling in overleg met de reclassering verantwoord vindt, het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
de veroordeelde zal zich, aansluitend aan de klinische opname, onder ambulante behandeling stellen van een instelling voor forensische psychiatrie, te bepalen door de reclassering, voor zijn psychische problematiek en verslavingsproblematiek, gedurende de verdere duur van de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering in overleg met de instelling verantwoord vindt;
de veroordeelde zal zich, indien dit tijdens het ambulante behandeltraject in verband met zijn problematiek wordt geïndiceerd, klinisch laten opnemen voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek, en zal zich houden aan de aanwijzingen die door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling worden gegeven, gedurende een periode van maximaal 7 weken of zoveel korter als de (geneesheer-)directeur van die instelling in overleg met de reclassering verantwoord vindt;
de veroordeelde zal, aansluitend aan de klinische opname, verblijven in de instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, en zal zich houden aan de aanwijzingen die door of namens de directeur van die instelling worden gegeven, gedurende de verdere duur van de proeftijd, of zoveel korter als de directeur van die instelling verantwoord vindt;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de genoemde bijzondere voorwaarden en het aan genoemde reclasseringsinstelling opgedragen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
wijst af de vordering van de benadeelde partij voor zover dit betrekking heeft op de vergoeding van immateriële schade.
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van 20 november 2019 van de politierechter in deze rechtbank (parketnummer 10/261176-19) aan de veroordeelde resterende opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) dagen;
gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van 21 januari 2020 van de politierechter in deze rechtbank (parketnummer 10/251223-19) aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand;
gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van 27 januari 2020 van de politierechter in deze rechtbank (parketnummer 10/249838-19) aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) week.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van Dort, voorzitter,
en mrs. W.M. Stolk en J.S. van den Berge, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 juli 2020.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Teksten gewijzigde tenlastelegging (10/014928-20) en tenlastelegging (10/065218-20)
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
In de zaak met parketnummer 10/014928-20
1.
hij in of omstreeks de periode van 27 november 2019 tot en met 12 december 2019 te Rotterdam, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [naam slachtoffer] , door meermalen te bellen en/of voicemailberichten in te spreken en/of door voornoemde [naam slachtoffer] op te wachten bij winkelcentrum Alexandrium en/of door (vervolgens) die [naam slachtoffer] te volgen en/of beet te pakken met het oogmerk die [naam slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
(art. 285b lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 10 december 2019 te Rotterdam, een ander, te weten [naam slachtoffer] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander en/of derden, te weten [naam slachtoffer] wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, immers heeft verdachte die [naam slachtoffer] (met kracht) vastgepakt en een kus op haar wang gegeven;
(art. 284 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij op of omstreeks 10 december 2019 te Rotterdam [naam slachtoffer] heeft mishandeld door die [naam slachtoffer] (met kracht) vast te pakken en/of in een wurggreep te houden;
(art. 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
In de zaak met parketnummer 10/065218-20
hij in of omstreeks de periode van 12 februari tot en met 10 maart 2020 te Rotterdam, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [naam slachtoffer] , door veelvuldig
- te bellen en/of
- voice(mail)berichten in te spreken en/of
- toevallige passanten op straat te vragen contact op te nemen met voornoemde [naam slachtoffer]
met het oogmerk die [naam slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
(art. 285b lid 1 Wetboek van Strafrecht)