ECLI:NL:RBROT:2020:5938

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 juli 2020
Publicatiedatum
8 juli 2020
Zaaknummer
10/242794-19 vorderingen TUL VV: 10/652308-12 (alg.) en 10/661274-12 (bijz.)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling van een politieagent tijdens de rechtmatige uitoefening van zijn functie

In de zaak tegen de verdachte, die op 30 augustus 2019 in Rotterdam een politieagent heeft aangevallen, heeft de rechtbank Rotterdam op 9 juli 2020 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van zware mishandeling, maar de rechtbank sprak hem vrij van deze aanklacht. De rechtbank oordeelde dat het letsel dat de politieagent had opgelopen, niet als zwaar lichamelijk letsel kon worden gekwalificeerd. De verdachte heeft de agent van achteren met kracht geslagen, wat resulteerde in een whiplash en andere klachten bij de agent. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wel schuldig was aan poging tot zware mishandeling, omdat hij opzettelijk de kans op zwaar letsel had aanvaard. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder opname in een kliniek en ambulante behandeling. De rechtbank hield rekening met de verminderd toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, die lijdt aan een verstandelijke beperking en gedragsstoornissen. De rechtbank legde ook een schadevergoeding op aan de benadeelde partij, de politieagent, voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/242794-19
Parketnummers vorderingen TUL VV: 10/652308-12 (alg.) en 10/661274-12 (bijz.)
Datum uitspraak: 9 juli 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] .
preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet,
raadsvrouw R. Dijkstra, advocaat te Doorn.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 25 juni 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.D. van den Berg heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, alsmede terbeschikkingstelling van de verdachte met voorwaarden betreffende het gedrag (conform het advies van de reclassering van 19 maart 2020) alsmede de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan;
  • toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummers 10/652308-12 en 10/661274-12.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de primair ten laste gelegde zware mishandeling van de politieagent [naam agent] (hierna: de aangever) wettig en overtuigend kan worden bewezen. De verdachte heeft de aangever een krachtige vuistslag tegen het hoofd gegeven. De aangever heeft hierbij een whiplash opgelopen en kampt nog steeds met postcommotionele klachten (nekklachten, overgevoeligheid voor licht en geluid, concentratieklachten, slaapproblemen en prikkelbaarheid). Hij heeft hiervoor behandelingen ondergaan van een neuroloog, revalidatiearts, fysiotherapeut en ergotherapeut. Hij is nog steeds niet volledig aan het werk. Deze combinatie maakt dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. De verdachte heeft zich met zijn handelen willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit letsel zou ontstaan, zodat sprake is van voorwaardelijk opzet van de verdachte op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
4.1.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de primair ten laste gelegde zware mishandeling en de subsidiair ten laste gelegde poging daartoe. Daartoe is aangevoerd dat het door de verdachte bij de aangever toegebrachte letsel niet is aan te merken als zwaar lichamelijk letsel. Ook ontbreekt bij de verdachte opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, al dan niet in voorwaardelijke zin. Uit niets blijkt dat hij het voornemen had om de aangever op zijn hoofd dan wel zijn nek te raken. Door overprikkeling en zijn andere beperkingen raakte de verdachte uit balans. De verdachte heeft in paniek één keer uitgehaald zonder daarbij gebruik te maken van een voorwerp. Gelet daarop kan niet worden geconcludeerd dat zijn handelen naar de uiterlijke verschijningsvorm was gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Met betrekking tot het meer subsidiair ten laste gelegde (mishandeling) refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.1.3.
Beoordeling
Vaststaande feiten
Op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen staat vast dat de verdachte de aangever, brigadier [naam agent] , op 30 augustus 2019 in Rotterdam, heeft neergeslagen, die op dat moment aan het werk was. De verdachte heeft dit op de terechtzitting ook bekend. Hij zat in één van de auto’s, die deel uitmaakten van een trouwstoet die over de Maasboulevard reed. De aangever sprak deelnemers van de trouwstoet aan op hun overlastgevende en gevaarlijke gedrag. Toen zij doorgingen en de weg blokkeerden, heeft de aangever het rijbewijs gevorderd van één van de deelnemers, de zwager van de verdachte. Toen deze weigerde om zijn rijbewijs te tonen, werd hij aangehouden. Hij verzette zich tegen zijn aanhouding en de aangever heeft hem met behulp van pepperspray, onder controle proberen te krijgen. De verdachte werd boos toen hij dit zag, omdat hij het onterecht vond wat de aangever deed en wilde de situatie beëindigen. Hij stapte uit de auto en rende naar de aangever toe. Daarbij benaderde hij de aangever van achteren en sloeg hem vanuit die positie met kracht met de vuist tegen de achterzijde van het hoofd en de nek. Hij maakte daarbij een achterover hellende beweging, waarbij hij zijn rechterarm helemaal naar achteren en vervolgens met kracht schuin naar voren bewoog richting het hoofd van de aangever. De aangever viel als gevolg van deze vuistslag op de grond en was enige tijd buiten bewustzijn. Volgens een verklaring van de huisarts heeft hij daarbij een whiplash opgelopen en is sprake van een postcommotioneel syndroom (prikkelgevoeligheid en concentratieproblemen).
Zware mishandeling?
Voor bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde zware mishandeling is vereist dat het met deze vuistslag toegebrachte letsel als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt.
Bij de beantwoording van deze vraag wordt het volgende vooropgesteld. In artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is een opsomming gegeven van gevallen die als zwaar lichamelijk letsel moeten worden aangemerkt. Dit betreft onder meer ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat en voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden. Ook buiten de in artikel 82 Sr genoemde gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, kunnen in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
Uit de medische stukken in het dossier blijkt dat de aangever door de klap een whiplash (‘whiplash associated disorder’) heeft opgelopen. Daarbij is sprake van pijn en bewegingsbeperking van het hoofd en de nek. Ook is sprake van neuropsychologische problemen, zoals concentratieklachten, prikkelbaarheid en overgevoeligheid voor licht en geluid. Gelet op deze laatstgenoemde klachten werd door de neuroloog de diagnose postcommotionele klachten (klachten na een hersenschudding) gesteld. De CT-scan van de hersenen, die daarna is gemaakt, vertoonde echter geen afwijkingen. Er bleek geen sprake te zijn van een hersenschudding, kneuzing (contusie) of ander hersenletsel.
Het voornoemde letsel was niet van dien aard dat medisch ingrijpen noodzakelijk was. De aangever is wel onder behandeling geweest van een neuroloog, een revalidatiearts en een ergotherapeut. Hij volgt nog fysiotherapie.
Op dit moment (ongeveer tien maanden na het incident) is er nog geen sprake van volledig herstel. De aangever kampt onder meer nog met nekklachten (pijn en bewegingsbeperking van de nek, waarbij ook zijn eigen bewegingsangst een rol speelt) en voornoemde neuropsychologische klachten. Hij is hiervoor nog onder behandeling bij een fysiotherapeut. Wel is sprake van vooruitgang. De klachten zijn (enigszins) verminderd. Hij is weer aan het werk bij de politie, maar nog niet fulltime en in een andere functie dan waarin hij normaliter zou werken. Gelet op zowel de toenmalige als huidige medische situatie van de aangever en de geboekte vooruitgang kan niet worden geconcludeerd dat sprake is van blijvend letsel en er geen uitzicht is op volledig herstel.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat het door de verdachte toegebrachte letsel niet als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt. De rechtbank benadrukt dat het hierbij gaat om de juridische kwalificatie van het letsel. Het lijdt geen twijfel dat het incident impact op de aangever heeft (gehad). Waar het hier om gaat is echter hoe deze gevolgen juridisch moeten worden geduid, met inachtneming van de daarvoor in de jurisprudentie genoemde gezichtspunten.
Omdat het letsel van de aangever niet is aan te merken als zwaar lichamelijk letsel, zal de verdachte worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde zware mishandeling.
Poging tot zware mishandeling?
Het handelen van de verdachte kan wel worden aangemerkt als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De verdachte heeft de aangever van achteren rennend benaderd, terwijl die zijn aandacht volledig richtte op de aangehouden persoon. Vervolgens heeft de verdachte vanuit die positie een achterover hellende beweging gemaakte en met volle kracht een ongecontroleerde uithaal gegeven met de vuist richting het hoofd en de nek van de aangever en hem daar ook geraakt. De aangever heeft de verdachte niet zien aankomen en heeft zich door het onverhoedse handelen van de verdachte niet kunnen verweren of de klap kunnen ontwijken. Door zo te handelen bestond de aanmerkelijke kans dat hij vitale delen van het lichaam zou raken en zwaar lichamelijk letsel (zoals ernstig nek-, hoofd- en/of hersenletsel) zou worden toegebracht ofwel door de val van de aangever die door dit handelen van de verdachte teweeg is gebracht. Deze gedraging van de verdachte kan naar zijn uiterlijke verschijningsvorm ook worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel van het slachtoffer, dat het niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard. Er zijn geen contra-indicaties gebleken die aan dit oordeel kunnen afdoen. Bewezen is daarom dat de verdachte in voorwaardelijke zin opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de aangever. De rechtbank komt daarom tot een bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling, zoals subsidiair ten laste is gelegd.

5..Bewezenverklaring

In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 30 augustus 2019 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam agent] , brigadier van Politie Eenheid Rotterdam, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [naam agent] met kracht tegen het achterhoofd/
denek heeft gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

6..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
poging tot zware mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

7..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel van een politieagent. Vorig jaar zomer veroorzaakte een trouwstoet veel overlast op de openbare weg in Rotterdam. Rijstroken werden geblokkeerd door stilstaande auto’s, er werd harde muziek gedraaid, mensen stonden naast hun auto op de weg en zaten op het dak van hun auto. Hoewel het slachtoffer, die hier als politieagent tegen optrad, gewoon zijn werk deed, werd de verdachte boos toen hij zag dat een van de deelnemers van de trouwstoet werd aangehouden. Terwijl het slachtoffer hiermee bezig was en hij de verdachte niet heeft zien aankomen, heeft de verdachte hem van achteren benaderd en met een harde vuistslag op het hoofd en de nek geslagen. Hierna is de verdachte op de vlucht geslagen, zonder zich om het welzijn van het slachtoffer te bekommeren. Het slachtoffer is door de klap op de grond gevallen en enige tijd buiten bewustzijn geweest. Dit alles terwijl het slachtoffer niets anders deed dan wat er van hem werd verwacht, namelijk zijn werk. Als gevolg van het handelen van de verdachte heeft het slachtoffer een whiplash opgelopen. Uit de slachtofferverklaring die ter terechtzitting is afgelegd blijkt dat het slachtoffer tot op de dag van vandaag nog klachten heeft. Dat de situatie met kleine stapjes beter wordt, is een gelukkige omstandigheid, die geenszins aan de verdachte is te danken. De gebeurtenis heeft blijkens de ter zitting afgelegde verklaring door het slachtoffer een grote impact op het dagelijks leven van het slachtoffer en zijn gezin. Ook heeft het incident door de media-aandacht maatschappelijke verontwaardiging opgeroepen.
Justitiële documentatie
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 30 maart 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder in aanraking met justitie is gekomen, ook voor soortgelijke strafbare feiten. De verdachte liep nog in een proeftijd van een eerdere veroordeling uit 2012 in verband met meerdere diefstallen met (bedreiging van) geweld en een bedreiging.
Rapporten en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
Psychiater
Psychiater drs. W.V. Sewbalak heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 20 december 2019. De verdachte heeft aan dit onderzoek niet willen meewerken, zodat de psychiater geen adviezen heeft kunnen geven.
Psycholoog
Psycholoog drs. B.Y. van Toorn heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 25 januari 2020. Dit rapport houdt het volgende in.
Bij de verdachte is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens in de vorm van een verstandelijke beperking van lichte ernst en een ziekelijke stoornis, die bestaat uit cannabisafhankelijkheid en antisociale persoonlijkheidskenmerken. Daarnaast is sprake van ouder-kind-relatieproblemen. De ziekelijke stoornis en de gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens hebben de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde feit beïnvloed. In aanloop tot en ten tijde van het ten laste gelegde is het gedrag van de verdachte beïnvloed geweest door overvraging, verantwoordelijkheids-gevoel, overprikkeling, inhibitieproblemen, overzichtsverlies, ontbrekende coping en gripverlies. Op basis hiervan wordt geadviseerd om de verdachte het ten laste gelegde in een verminderde mate toe te rekenen.
De psycholoog ziet de relatie van de verdachte met zijn moeder/familie als een risicofactor in die zin dat men te veel van hem verwacht en geen oog heeft voor zijn problematiek waardoor hij overvraagd wordt. Ook het gebrek aan begeleiding, structuur en inzicht in de periode voorafgaand aan het ten laste gelegde is een risicofactor geweest waardoor sommige zaken (zoals bijvoorbeeld zinvolle daginvulling of het terugdringen van het cannabisgebruik) niet zijn gerealiseerd. Door de overvraging en het gebrek aan een omgevingsprothese is de verdachte meer kwetsbaar voor ontregelingen waardoor de kans op recidive op kan lopen. Om de kans op recidive terug te dringen wordt een klinisch verblijf in een SGLVG [1] -setting geadviseerd. Geadviseerd wordt om een dergelijke behandeling en begeleiding te realiseren binnen het juridisch kader van een bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf.
De psycholoog heeft het juridische kader van de TBS overwogen, maar de noodzaak voor een dergelijke ingrijpende maatregel wordt onvoldoende onderbouwd. De verdachte is gemotiveerd om mee te werken aan behandeling, heeft er in het verleden ook blijk van gegeven zich aan voorwaarden te kunnen houden en een omgeving met een hoog beveiligingsniveau is niet noodzakelijk of aangewezen. Vanuit een inhoudelijk forensisch perspectief is het juridisch kader van TBS met voorwaarden niet noodzakelijk om therapietrouw beter te waarborgen of om de kans op recidive beter terug te dringen. De psycholoog geeft aan dat de verdachte meer op zijn plaats is binnen het reguliere LVB zorgcircuit, waar hij ook de verdere behandeling kan krijgen die hij nodig heeft.
Ter terechtzitting is de psycholoog gehoord. De psycholoog heeft haar rapport toegelicht en in aanvulling hierop verklaard dat de verdachte tot nu toe niet de zorg gekregen heeft die hij nodig heeft. De geadviseerde setting is iets anders dan wat in het verleden is geprobeerd. Er is een duidelijke klinische setting nodig, van waaruit met de verdachte verder gewerkt kan worden. Het geadviseerde klinisch verblijf in de SGLVG-setting kan het beste in het kader van voorwaardelijke straf plaatsvinden.
Reclassering
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 19 maart 2020. Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte is bekend met een verleden van geweldsdelicten waarbij zijn antisociale
houding, beperkte frustratietolerantie en impulscontroleproblematiek een rol hebben gespeeld. Hij beschikt over onvoldoende copingvaardigheden om op een verantwoorde manier om te kunnen gaan met zaken die hem niet bevallen. Vanaf vijftienjarige leeftijd is hij in aanraking met justitie gekomen. In 2014 heeft de verdachte een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) opgelegd gekregen. Gedurende het toezicht in het kader van de PIJ-maatregel deed nieuw delictgedrag zich niet langer voor. Alhoewel de verdachte aangaf gemotiveerd te zijn, geeft de reclassering aan dat hij niet bereid was om zijn softdrugsproblematiek aan te pakken en dat hij, naast zijn onmacht, onvoldoende inzet en motivatie toonde om tot een structurele dagbesteding te komen. Het reclasseringstoezicht is enkele malen gestagneerd en geretourneerd.
Binnen het kader van het reguliere reclasseringstoezicht is de motivatie van de verdachte verder afgegleden. De verdachte kwam afspraken met zijn woonbegeleiding, behandelaar en reclassering niet na, waardoor belangrijke criminogene factoren (aanhoudend middelengebruik, het ontbreken van dagbesteding en gebrekkige copingvaardigheden) onvoldoende bewerkt zijn gebleven. De reclassering geeft aan dat er onvoldoende beschermende factoren zijn om een toezicht in een regulier kader te laten slagen.
Het risico op recidive, letselschade en onttrekking aan de voorwaarden wordt ingeschat als hoog. De reclassering is van mening dat de verdachte gebaat is bij de structuur van een maatregel, waarbinnen gewerkt kan worden aan gedragsverandering en een gefaseerde structurele verdere opbouw van beschermende factoren.
De reclassering adviseert TBS met voorwaarden, zoals in het rapport vermeld. Gezien het verloop van het regulier toezichtkader in het verleden is in de visie van de reclassering een steviger toezichtkader noodzakelijk dan een regulier toezicht. Geadviseerd wordt de dadelijke uitvoerbaarheid van voormelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht te bevelen.
Ter terechtzitting heeft E.R. Goudswaard, reclasseringsmedewerker van Reclassering Nederland, een toelichting op het rapport gegeven en in aanvulling hierop verklaard dat het toezicht in het kader van de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel wisselend ging. Dit had ook met de onmacht van de verdachte te maken. Er bestond niet het beeld dat hij een pro-criminele houding had. Nadat de PIJ-maatregel afliep, is de verdachte naar een begeleid wonen project gegaan. Op de plek waar de verdachte terecht kwam, konden zij hem niet de hulp bieden die hij nodig had. Om te zorgen dat het nu wel gaat slagen, is in de eerste plaats een plaatsing in een forensische kliniek nodig. Dit is ook door de psycholoog geadviseerd. De reclassering meent dat een streng kader nodig is.
De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapporten en de verklaringen van de deskundigen ter terechtzitting.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Toerekeningsvatbaarheid
Nu de diagnostische conclusie van de psycholoog omtrent de toerekeningsvatbaarheid gedragen wordt door haar bevindingen en door hetgeen ook overigens ter terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusie over en maakt zij die tot de hare. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens en een ziekelijke stoornis in verband waarmee het feit hem in verminderde mate wordt toegerekend.
Straf
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
De verdachte heeft een ernstig feit begaan door het slachtoffer in de uitoefening van zijn werk met kracht en onverhoeds neer te slaan. Het slachtoffer ondervindt hiervan nog steeds de nare gevolgen van, alsmede zijn gezin. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
Als strafverzwarende omstandigheid neemt de rechtbank mee dat het slachtoffer een politieagent is die zijn werk aan het uitoefenen was. Politie en ook andere hulpverleners moeten hun werk in het belang van de bescherming van de samenleving kunnen doen. Mede vanuit preventief oogpunt dient daarom een krachtig signaal te worden afgegeven dat het gedrag van de verdachte onacceptabel is.
In het voordeel van de verdachte weegt mee dat de verdachte buiten de rechtszaak om zijn excuses aan het slachtoffer heeft aangeboden en dat hij ter terechtzitting volledige openheid van zaken heeft gegeven. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, ziet de rechtbank geen aanleiding tot strafvermindering in de omstandigheid dat het incident veel media-aandacht heeft gekregen. Het handelen van de verdachte zelf (zowel de aanval als het zich schuilhouden door de verdachte daarna) heeft er mede toe geleid dat er in de media veel aandacht voor de verdachte was.
Strafvermindering in verband met wijze waarop artikel 126j Sv is toegepast?
Artikel 126j Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) voorziet in de mogelijkheid dat een opsporingsambtenaar, zonder dat kenbaar is dat hij als zodanig optreedt, stelselmatig informatie inwint over de verdachte. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat deze bijzondere opsporingsbevoegdheid onrechtmatig is toegepast en dat dit verdisconteerd moet worden in de hoogte van de strafmaat. Hiertoe is aangevoerd dat voor de inzet van dit opsporingsmiddel niet is voldaan aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit en dat de verklaringsvrijheid van de verdachte is geschonden.
De rechtbank stelt voorop dat is voldaan aan alle formele vereisten voor de inzet van dit opsporingsmiddel. Anders dan door de verdediging is bepleit, is voldaan aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.
Er heeft eenmaal een gesprek tussen twee opsporingsambtenaren en de verdachte plaatsgevonden. Uit de het proces-verbaal dat hiervan is opgemaakt en uit de verhoren van deze opsporingsambtenaren bij de rechter-commissaris blijkt niet dat de verdachte op enig moment in een feitelijke verhoorsituatie is gebracht, waardoor zijn verklaringsvrijheid is aangetast dan wel hij onder ontoelaatbare druk is gezet. De opsporingsambtenaren hebben op de luchtplaats tijdens het roken van een sigaret gedurende korte tijd een praatje gemaakt met de verdachte en gevraagd waarvoor hij vast zat. De verdachte heeft hierop uit zichzelf gesproken. De opsporingsambtenaren hebben hem daarbij bevestigend en complimenterend toegesproken. De rechtbank ziet hierin dan ook geen aanleiding om tot strafvermindering over te gaan.
De rechtbank zal een een lagere onvoorwaardelijke straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist. In de eerste plaats omdat de rechtbank anders dan de officier van justitie niet komt tot een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde zware mishandeling, maar van de subsidiair ten laste gelegde poging daartoe. Daarnaast komt de strafeis gelet op vergelijkbare gevallen in de rechtspraak, te hoog voor. Weliswaar is het slachtoffer een politieagent, maar anderzijds is door de verdachte geen voorwerp gebruikt.
Jurdisch kader van de behandeling?
De rechtbank is met de psycholoog en de reclassering van oordeel dat de verdachte adequate hulp nodig heeft en eerst een klinische behandeling dient te ondergaan binnen een strikt hulpverleningskader. De deskundigen verschillen in hun advisering echter over het judische kader waarbinnen dit plaats dient te vinden (als bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel dan wel in het kader van TBS met voorwaarden). De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de rapportages komt naar voren dat de verdachte in het kader van de eerder opgelegde PIJ-maatregel leerbaar is gebleken. Daarbij komt dat uit de rapporten en de verklaringen van de deskundigen ter terechtzitting volgt dat verdachte binnen het reguliere zorgtraject tot nu toe niet steeds de juiste hulp heeft gekregen. Binnen het begeleid wonen traject heeft de verdachte niet op de goede plek gezeten, was de begeleiding onvoldoende en is onvoldoende rekening gehouden met de licht verstandelijke beperking van de geestesvermogens van de verdachte. Daarnaast kan de klinische behandeling die de verdachte nodig heeft ook plaatsvinden binnen een SGLVG-setting in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel. Dit betekent dat het recidiverisico ook zonder het striktere TBS-kader in voldoende mate kan worden teruggedrongen. De rechtbank zal daarom, anders dan door de officier van justitie is gevorderd, en gelet op de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, geen TBS met voorwaarden opleggen, maar bijzondere voorwaarden opleggen gekoppeld aan een voorwaardelijk strafdeel. Hierbij geeft de rechtbank, in navolging van de psycholoog, uitdrukkelijk in overweging om de verdachte te plaatsen in een SGLVG-setting buiten het grootstedelijk gebied van Rotterdam, waarbij bezoek van de familie wel mogelijk blijft.
Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een strafbaar feit pleegt, zullen de op te leggen bijzondere voorwaarden, inhoudende een meldplicht, een drugs- en alcoholverbod, een klinische opname in een zorginstelling, ambulante behandelverplichting, de opname in een instelling voor begeleid of beschermd wonen en het op te leggen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

9..In beslag genomen voorwerpen

De officier van justitie heeft op de terechtzitting besloten tot teruggave van de onder verdachte in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte. Bij deze stand van zaken behoeft de rechtbank op dit punt geen beslissing te nemen.

10..Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Vordering benadeelde partij
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] , bijgestaan door
mr. M.P. de Klerk, advocaat te Den Haag, ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 2.546,08 aan materiële schade (bij (deels) niet-ontvankelijkverklaring te verhogen met € 83,-) en een vergoeding van € 3.627,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot vergoeding van de materiële schade en de immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft de vordering tot vergoeding van materiële schade niet betwist voor zover dit ziet op de vergoeding van de zorgkosten. Met betrekking tot de overige posten heeft de verdediging geconcludeerd tot afwijzing. De reiskosten voor bezoeken aan het ziekenhuis en de ergotherapie zijn onvoldoende gespecificeerd en niet onderbouwd met bonnen. De aanschaf van gehoorbescherming ten behoeve van prikkelvermindering is niet als noodzakelijk voorgeschreven door een arts. Het verlies van arbeidsvermogen wegens gemiste onregelmatigheidstoeslag dient voor rekening en risico van de benadeelde partij te blijven, omdat hij zelf een andere functie heeft aanvaard en daarbij wist dat bepaalde aspecten van het werk voor hem niet haalbaar waren. De kosten voor tuinonderhoud en aanschaf van een bril zijn onvoldoende concreet gemaakt, niet onderbouwd en het rechtstreekse verband met het strafbare feit ontbreekt.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de verdediging aangevoerd dat het causaal verband tussen het aanhouden van de klachten van de aangever en het ten laste gelegde feit onvoldoende kan worden vastgesteld, omdat ook andere factoren die van invloed zijn op het herstel hierbij een rol spelen. Verzocht wordt om, in geval van toekenning van een vergoeding voor immateriële schade, het bedrag vast te stellen op € 1.000,-.
Beoordeling
Materiële schade
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De benadeelde partij heeft zorgkosten moeten maken. Dit deel van de vordering is door de verdachte niet weersproken en zal daarom worden toegewezen.
Ook staat vast dat de benadeelde partij als gevolg van het strafbare feit reiskosten heeft moeten maken voor bezoeken aan het ziekenhuis en de ergotherapie. Dit is voldoende onderbouwd en het daarvoor gevorderde bedrag is redelijk. Dat er geen bonnetjes van zijn overgelegd, doet hier niet aan af.
Tevens is vastgesteld dat de benadeelde partij als gevolg van het strafbare feit last heeft van overgevoeligheid voor licht en geluid. De kosten voor aanschaf van gehoorbescherming zijn daarom ook toewijsbaar. Dat dit niet is vastgesteld en voorgeschreven door een arts, maakt dit niet anders.
Verder is er als direct gevolg van het strafbare feit sprake van verlies van arbeidsvermogen. Het is voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij als gevolg daarvan nog geen diensten kan draaien buiten kantooruren, waardoor hij de onregelmatigheidstoeslag mist, die hij gelet op zijn functie normaliter wel zou ontvangen. Het daarvoor gevorderde bedrag van is voldoende onderbouwd en daarom toewijsbaar.
Ook met betrekking tot deze posten wordt de vordering daarom, ondanks de betwisting door de verdachte, toegewezen.
Gelet op het voorgaande zal het gevorderde bedrag aan materiële schade van € 2.546,08 worden toegewezen.
Immateriële schade
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Zoals reeds overwogen heeft de benadeelde partij als gevolg van dit feit een whiplash opgelopen en ondervindt hij hier tot op de dag van vandaag klachten van, met alle beperkingen van dien. De impact van dit feit op hem is groot. Het gevorderde bedrag acht de rechtbank echter te hoog. Dit is gebaseerd op een gemiddelde van toegekende schadevergoedingen in andere zaken, waarbij ook is vergeleken met zaken waarbij sprake is van ernstiger letsel en andersoortig geweld. De immateriële schade zal, gelet hierop, naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.500,-, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen, met afwijzing van hetgeen meer is gevorderd.
Wettelijke rente en kosten
De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 30 augustus 2019.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 4.046,08, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f Srpassend en geboden geacht.

11.. Vordering tenuitvoerlegging

Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 27 december 2012 met parketnummers 10/652308-12 en 10/661274-12 is de verdachte ter zake van diefstal met bedreiging met geweld, bedreiging met zware mishandeling, diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld en diefstal in vereniging veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan een gedeelte groot 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De proeftijd is ingegaan op 11 januari 2013 en eindigt op 13 juli 2020. De proeftijd is gedurende ongeveer viereneenhalf jaar geschorst geweest in verband met de executie van de in 2014 in een andere zaak opgelegde PIJ-maatregel.
Bij uitspraak van 11 januari 2018 zijn de bijzondere voorwaarden gewijzigd.
Bij uitspraak van 4 juni 2019 is een eerdere vordering tot tenuitvoerlegging wegens het niet nakomen van de bijzondere voorwaarden door de rechtbank afgewezen en zijn de bijzondere voorwaarden opnieuw gewijzigd.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel gevorderd.
Beoordeling
Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarnaast heeft de verdachte een deel van de bij dit vonnis opgelegde bijzondere voorwaarden, zoals deze bij uitspraak van 4 juni 2019 zijn komen te luiden, verwijtbaar niet nageleefd. Uit het hierover door de reclassering opgemaakte rapport van 13 september 2019 blijkt dat hij zich onvoldoende heeft gehouden aan de meldplichtafspraken en de afspraken omtrent zijn dagbesteding, behandeling en woning. Hij was ook onbereikbaar voor de reclassering, zijn behandelaar en de woonbegeleiding.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel worden gelast. Gelet op het belang dat op korte termijn wordt gestart met het traject dat wordt opgezet in het kader van het voorwaardelijke opgelegde strafdeel, zal die last niet worden gegeven. Daarbij is tevens in aanmerking genomen dat het voorwaardelijk strafdeel ongeveer zeven en een half jaar geleden is opgelegd. Nu sprake is van een nieuw voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden, wordt ook geen aanleiding gezien voor verlenging van de proeftijd. De vorderingen worden daarom afgewezen.

12..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

13.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

14.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
de veroordeelde zal zich houden aan de aanwijzingen van de reclassering;
de veroordeelde zal de reclassering een actuele foto geven waarop zijn gezicht herkenbaar is;
de veroordeelde zal meewerken aan huisbezoeken;
de veroordeelde zal de reclassering inzicht geven in de voortgang van de begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
de veroordeelde zal zich niet op een ander adres vestigen zonder toestemming van de reclassering;
de veroordeelde zal meewerken aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact met hem hebben, als dat van belang is voor het toezicht. Hieronder valt ook medewerking aan het convenant tussen reclassering en politie, dat onder meer inhoudt dat hij onaangekondigd door de wijkagent gecontroleerd kan worden binnen zijn huis of omgeving;
de veroordeelde zal de reclassering zicht verschaffen op de voortgang van zijn resocialisatie en begeleiding en de reclassering toestemming verlenen om relevante referenten te raadplegen en contact te onderhouden met personen en instanties die deel uitmaken van zijn netwerk;
de veroordeelde zal zich niet buiten de Europese landsgrenzen van Nederland begeven;
de veroordeelde zal zich, direct aansluitend aan zijn detentie, voor behandeling van zijn problematiek klinisch laten opnemen in een (forensische) klinische instelling met een SGLVG-setting (een setting voor mensen die sterke gedragsstoornissen hebben of die licht verstandelijk gehandicapt zijn), zulks te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing, en zal zich houden aan de aanwijzingen die door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling worden gegeven, gedurende een periode van maximaal een jaar, of zoveel korter als de (geneesheer-)directeur van die instelling in overleg met de reclassering verantwoord vindt;
de veroordeelde zal zich, aansluitend aan de klinische opname, onder ambulante behandeling stellen van een (forensisch) ambulante behandelinstelling met een SGLVG-setting, te bepalen door de reclassering, voor zijn problematiek, gedurende de duur van de proeftijd of zoveel korter als de reclassering in overleg met de instelling verantwoord vindt;
de veroordeelde zal, aansluitend aan de klinische opname, verblijven in een instelling voor begeleid of beschermd wonen met een SGLVG-setting, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing, en zal zich houden aan de aanwijzingen die door of namens de directeur van die instelling worden gegeven, gedurende de duur van de proeftijd of zoveel korter als de reclassering en/of de directeur van die instelling verantwoord vindt;
de veroordeelde zal zich onthouden van het gebruik van verdovende middelen en alcohol, onder de verplichting ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan ademonderzoek (blaastest), bloedonderzoek en/of urineonderzoek, gedurende de duur van de proeftijd;
bij overtreding van onder 13 genoemde voorwaarde zal de veroordeelde, indien dit door de reclassering noodzakelijk wordt geacht, klinisch laten opnemen bij een nader te indiceren forensische instelling binnen de verslavingszorg en zal zich houden aan de aanwijzingen die door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling worden gegeven, gedurende een periode van maximaal 7 weken, of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt;
de veroordeelde zal zich inzetten voor het realiseren en behouden van een passende en door de reclassering goedgekeurde dagbesteding;
de veroordeelde zal de reclassering openheid geven over het aangaan en onderhouden van (partner)relaties en de reclassering toestemming verlenen om relevante referenten uit zijn (sociale) netwerk te raadplegen en contact te onderhouden met personen en instanties die deel uitmaken van zijn (sociale) netwerk;
de veroordeelde zal inzage geven in zijn financiën en meewerken aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van betalingsregelingen. Desgewenst zal hij meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de genoemde bijzondere voorwaarden en het aan genoemde reclasseringsinstelling opgedragen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 4.046,08 (zegge: vierduizend zesenveertig euro en acht eurocent), bestaande uit € 2.546,08 aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 30 augustus 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 4.046,08 (zegge: vierduizend zesenveertig euro en acht eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 augustus 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 4.046,08 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
50 (vijftig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 27 december 2012 van de meervoudige kamer van deze rechtbank (parketnummers 10/652308-12 en 10/661274-12) aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van Dort, voorzitter,
en mrs. W.M. Stolk en J.S. van den Berge, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 juli 2020.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op of omstreeks 30 augustus 2019 te Rotterdam
aan [naam agent] , brigadier van Politie Eenheid Rotterdam, gedurende
en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening,
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een whiplash, heeft
toegebracht door die [naam agent] (met kracht) op/tegen het/de
achterhoofd/nek te slaan/stompen;
(artikel 302 jo. 304 Wetboek van Strafrecht);
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij
op of omstreeks 30 augustus 2019 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [naam agent] , brigadier van Politie Eenheid Rotterdam, gedurende
en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening,
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [naam agent] (met kracht) op/tegen het/de achterhoofd/nek heeft
geslagen/gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 302 jo. 304 jo. 45 Wetboek van Strafrecht);
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van
Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij
op of omstreeks 30 augustus 2019 te Rotterdam
[naam agent] , brigadier van Politie Eenheid Rotterdam, gedurende en/of
ter zake de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, heeft
mishandeld door deze (met kracht) op/tegen het/de achterhoofd/nek te
slaan/stompen
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een whiplash, althans
enig lichamelijk letsel, ten gevolge heeft gehad;
(artikel 300 lid 2 jo. 304 Wetboek van Strafrecht);
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 300 lid 2 Wetboek van
Strafrecht )

Voetnoten

1.Sterk gedragsgestoord licht verstandelijk gehandicapt.