ECLI:NL:RBROT:2020:5895

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juli 2020
Publicatiedatum
7 juli 2020
Zaaknummer
10/172187-19 en 10/294081-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en mishandeling met terbeschikkingstelling en schadevergoeding

Op 7 juli 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn 25-jarige (ex)vriendin met een mes heeft gestoken, wat leidde tot haar overlijden. De verdachte heeft ook een arrestantenverzorger geslagen. De rechtbank heeft de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht en hem veroordeeld tot 7 jaar gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest, en terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging voor doodslag en mishandeling. De rechtbank heeft ook beslissingen genomen over schadevergoedingen voor de nabestaanden van het slachtoffer, waaronder materiële en immateriële schade, en heeft een vordering van de stiefvader afgewezen omdat er geen nauwe persoonlijke relatie was aangetoond. De zaak is behandeld in tegenspraak en de rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van moord en een deel van de mishandeling, maar bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag en mishandeling van een ambtenaar. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf en maatregel.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummers: 10/172187-19 en 10/294081-19
Datum uitspraak: 7 juli 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Dordrecht,
raadsman mr. A.H.J. Strak, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 1 oktober 2019, 17 december 2019, 12 maart 2020, 7 april 2020 en 23 juni 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de gevoegde dagvaardingen, waarvan de tenlastelegging in de zaak met parketnummer 10/172187-19 op de terechtzitting van 1 oktober 2019, overeenkomstig de vordering van de officier van justitie, is gewijzigd. De tekst van de tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. van den Berg heeft gevorderd:
  • vrijspraak van de impliciet primair ten laste gelegde moord in de zaak met parketnummer 10/172187-19;
  • bewezenverklaring van de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag in de zaak met parketnummer 10/172187-19;
  • vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/294081-19;
  • bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/294081-19;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren met aftrek van voorarrest, alsmede terbeschikkingstelling van de verdachte met bevel tot verpleging van overheidswege.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering ten aanzien van het onder parketnummer 10/172187-19 ten laste gelegde
Op 16 juli 2019 is [naam slachtoffer 1] overleden, nadat zij in haar huis in Vlaardingen door de verdachte met een mes in haar buik was gestoken. Sectie op het lichaam van [naam slachtoffer 1] heeft uitgewezen dat haar dood is veroorzaakt door het letsel dat zij hierbij heeft opgelopen.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte [naam slachtoffer 1] opzettelijk en na kalm en rustig beraad heeft gedood. Verdachte was die avond bij [naam slachtoffer 1] om haar te beschermen tegen personen met wie zij een conflict had en die probeerden haar huis binnen te komen. Toen hij geluiden bij de voordeur hoorde, is hij gewapend met twee messen daarheen gelopen. Bij het passeren van de slaapkamer van [naam slachtoffer 1] zag hij in zijn ooghoek rechts een schaduw en twee ontblote armen waarvan hij schrok, waarna hij een stekende beweging naar rechts heeft gemaakt en [naam slachtoffer 1] heeft geraakt. Het was niet de bedoeling van de verdachte om [naam slachtoffer 1] om het leven te brengen. Doordat alle aanwezigen in de woning zich hadden bewapend met een hamer en messen, hebben zij allen de aanmerkelijke kans aanvaard dat derden die de woning zouden binnendringen of zijzelf, gewond zouden raken. Omdat zij allen dit risico hadden aanvaard, is van opzet al dan niet in voorwaardelijke zin geen sprake.
Beoordeling
Verdachte wilde zichzelf en [naam slachtoffer 1] verdedigen en heeft daarvoor twee messen gepakt. Hij heeft hierover bij de politie gezegd dat “als ze binnen zouden komen hij ze kon pakken” en dat “als ze naar binnen waren gekomen, dan was het wel moord geweest”. Hieruit volgt dat de verdachte zich realiseerde dat hij iemand ernstig zou kunnen verwonden of zou kunnen doden wanneer hij een mes zou gebruiken. Desondanks heeft de verdachte de messen bij zich gehouden.
Toen verdachte schrok van de schaduw in zijn ooghoek en stak in de richting van de persoon die daar stond, deed hij dat met kracht, zo blijkt uit de diepte van het steekkanaal. Verdachte heeft bewust gestoken, omdat hij meende dat er een indringer was.
Door met kracht in de buik te steken alwaar zich vitale organen bevinden, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de persoon die hij stak, zou komen te overlijden. Hoewel verdachte niet wist wie hij stak, kan door de wijze van steken ten minste voorwaardelijk opzet op de dood van die persoon worden aangenomen. Dat de verdachte de dood van [naam slachtoffer 1] niet gewild heeft, maakt dit niet anders. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat het door de verdediging gevoerde verweer voor zover dat ziet op het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet, verworpen dient te worden
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat de verdachte tijd en gelegenheid heeft gehad voor kalm beraad en rustig overleg voorafgaande aan het steken van [naam slachtoffer 1] . De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onderdeel voorbedachte rade.
Conclusie
De rechtbank acht het impliciet subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Vrijspraak zonder nadere motivering ten aanzien van het onder parketnummer 10/294081-19 onder 1 ten laste gelegde
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder parketnummer 10/294081-19 onder 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.3.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering ten aanzien van het onder parketnummer 10/294081-19 onder 2 ten laste gelegde
Het onder parketnummer 10/294081-19 onder 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10/172187-19 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10/294081-19 onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
Ten aanzien van parketnummer 10/172187-19:
hij op 16 juli 2019 te Vlaardingen,
[naam slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [naam slachtoffer 1] met dat opzet met een mes in de buik te steken, ten gevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer 1] is overleden;
Ten aanzien van parketnummer 10/294081-19:
2.
hij op 19 juli 2019 te Rotterdam,
een ambtenaar, [naam agent] ,
arrestantenverzorger bij politie eenheid Rotterdam, gedurende en/of
terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft
mishandeld door met kracht in het gezicht van voornoemde [naam agent] te slaan of te stompen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Ten aanzien van parketnummer 10/172187-19:
doodslag.
Ten aanzien van feit 2 onder parketnummer 10/294081-19:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en de maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
Hoewel het nooit verdachtes bedoeling is geweest, heeft hij zijn 25-jarige (ex-)vriendin [naam slachtoffer 1] in haar eigen huis neergestoken. Hierbij is onder meer de aorta geraakt, waardoor zij veel bloed heeft verloren. Zij is enkele uren nadat zij neergestoken was in het ziekenhuis aan haar verwondingen overleden. De verdachte heeft niet alleen [naam slachtoffer 1] van het leven beroofd, hij heeft ook voor onherstelbaar leed bij [naam slachtoffer 1] ’s nabestaanden gezorgd. Haar zoontje zal zonder zijn moeder opgroeien. Haar ouders en hun partners zullen haar voorgoed moeten missen. De nabestaanden zullen de gevolgen van dit verlies altijd met zich meedragen. De ouders van [naam slachtoffer 1] hebben op de terechtzitting verwoord hoe groot het verlies van hun dochter is en welke impact dit op hun levens en de levens van anderen heeft.
De verdachte heeft op de zitting laten zien dat hij zich bewust is van het leed dat hij heeft veroorzaakt.
De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan de mishandeling van een arrestantenbewaarder door deze in het gezicht te slaan of te stompen. Door aldus te handelen heeft de verdachte op een ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de arrestantenbewaarder, die op dat moment zijn publieke taak uitoefende.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 31 januari 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten.
7.3.2.
Rapportages
Psychiater D. van der Meer, klinisch psycholoog B. Koudstaal, forensisch milieuonderzoekers (i.o.) T. Scheurwater en L. van Nieuwburg hebben een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 23 december 2019. Psychiater D. van der Meer en klinisch psycholoog B. Koudstaal hebben een aanvullend rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 9 juni 2020. Deze rapporten houden onder meer het volgende in.
De verdachte heeft vanaf zeer jonge leeftijd een behandel- en justitiële voorgeschiedenis. Volgens de rapporteurs staan de zeer grote mate van impulsiviteit, gecombineerd met de antisociale attitude en het middelengebruik, centraal. Bij de verdachte is sprake van een ernstige mate van ADHD, van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met borderline-trekken, van psychopathie en van een stoornis in het gebruik van harddrugs. Bovengenoemde ernstige psychopathologie was ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig en beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte. Op basis van het voorgaande wordt door de rapporteurs geadviseerd om de verdachte het ten laste gelegde indien bewezen in een verminderde mate toe te rekenen. Zij achten het risico op recidive van overmatig geweld tegen personen zeer hoog en zien nauwelijks beschermende factoren. Een langdurige, klinische behandelinterventie in een dwingend kader is aangewezen. Het verleden heeft uitgewezen dat de verdachte een ambulante behandeling niet volhoudt. De benodigde interventies kunnen alleen effectief plaatsvinden middels een TBS-maatregel met bevel tot verpleging.
Toerekeningsvatbaarheid
Nu de conclusies van de psychiater, de psycholoog en de forensisch milieuonderzoekers gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies, welke naar het oordeel van de rechtbank goed zijn onderbouwd, over en maakt die tot de hare. De verdachte wordt dus in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht. De rechtbank zal hiermee rekening houden bij het bepalen van de straf.
Terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege
De verdachte is meermalen veroordeeld voor geweldsdelicten. Hij is in staat tot extreem gewelddadig gedrag. Er was bij verdachte ten tijde van de bewezen verklaarde feiten sprake van ernstige psychopathologie waarvoor hij tot nu toe niet adequaat is behandeld. Er is gezien de conclusies van de deskundigen een zeer hoge kans op herhaling van gewelddadig gedrag jegens anderen. De bewezen verklaarde feiten betreffen misdrijven als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de hierna te noemen gevangenisstraf heeft de rechtbank eveneens acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Naast een gevangenisstraf zal de rechtbank ook terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opleggen nu aan de voorwaarden hiervoor wordt voldaan en de veiligheid van personen de oplegging van deze maatregel vereist.
De feiten waarvoor de terbeschikkingstelling met dwangverpleging wordt opgelegd betreffen misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Daartoe zijn de aard en de kwalificatie van het bewezen verklaarde feit redengevend. De totale duur van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.

8..Vorderingen benadeelde partijen/schadevergoedingsmaatregelen

8.1.
De vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 1]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde 1] (de moeder van het slachtoffer) ter zake van het onder parketnummer 10/172187-19 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 5.489,79 aan materiële schade, een vergoeding van € 20.000,00 aan shockschade, alsmede een vergoeding van € 17.500,00 aan affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij het bepalen van de hoogte van de shockschade rekening te houden met het ontbreken van het oogmerk/opzet op het toebrengen van immateriële schade. Hij heeft voorts verzocht om, gelet op het ontbreken van draagkracht aan de zijde van verdachte ex artikel 6:109 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), de hoogte van de schadevergoeding te matigen.
8.1.2.
Beoordeling
Materiële schade
Door de verdediging is geen verweer gevoerd op de gevorderde materiële schade. Nu aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht, zal deze vordering worden toegewezen.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft de vordering tot vergoeding van shockschade onderbouwd en ter terechtzitting nader toegelicht. De rechtbank acht aannemelijk dat bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok is teweeggebracht door de confrontatie met de directe gevolgen van de gewelddadige dood van haar kind, waaronder het aantreffen van het bloed in haar huis. Dit heeft geestelijk letsel in de vorm van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, te weten een posttraumatische stressstoornis (PTSS), tot gevolg gehad. Daarom kan de benadeelde partij aanspraak maken op vergoeding van immateriële schadevergoeding wegens geleden en te lijden shockschade.
Naar het oordeel van de rechtbank is voorts voldoende komen vast te staan dat affectieschade is geleden. Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder parketnummer 10/172187-19 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële schade, shockschade en affectieschade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal de vordering geheel worden toegewezen.
Het verweer van de verdediging, te weten dat de verdachte onvoldoende draagkracht zou hebben, wordt verworpen nu dit door de verdediging onvoldoende is onderbouwd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 16 juli 2019.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.1.3.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 1] een schadevergoeding betalen van € 42.989,79, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Daarnaast wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
8.2.
De vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 2]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde 2] (de vader van het slachtoffer) ter zake van het onder parketnummer 10/172187-19 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 17.500,00 aan immateriële schade (affectieschade), vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de benadeelde partij [naam benadeelde 2] niet voor een schadevergoeding in aanmerking komt, omdat de benadeelde partij niet als “ouder” in de zin van artikel 6:108 lid 4 onder c BW kan worden aangemerkt. Uit de enkele aangifte bij de burgerlijke stand van de geboorte van het slachtoffer en/of het zijn van toeziend voogd, kan geen (natuurlijk) ouderschap worden afgeleid.
8.2.2.
Beoordeling
De benadeelde partij heeft onderbouwd dat hij ouder is van het slachtoffer. De rechtbank ziet gezien die onderbouwing, geen grond daaraan te twijfelen en verwerpt het verweer dat gevoerd is met betrekking tot het ouderschap. Aan de benadeelde partij is door het strafbare feit onder parketnummer 10/172187-19, rechtstreeks immateriële schade (affectieschade) toegebracht. De gevorderde schadevergoeding is gebaseerd op het Besluit vergoeding affectieschade en zal worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 16 juli 2019.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.2.3.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 2] een schadevergoeding betalen van € 17.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Daarnaast wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
8.3.
De vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 3]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde 3] (de zoon van het slachtoffer) ter zake van het onder parketnummer 10/172187-19 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.096,66 aan materiële schade en een vergoeding van € 30.000,00 aan immateriële schade (aantasting in de persoon), alsmede € 20.000,00 aan affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.3.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij het bepalen van de hoogte van de schadevergoeding rekening te houden met het ontbreken van het oogmerk/opzet op het toebrengen van immateriële schade. Hij heeft voorts verzocht om, gelet op het ontbreken van draagkracht aan de zijde van verdachte ex artikel 6:109 lid 1 BW, de hoogte van de schadevergoeding te matigen.
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade is aangevoerd dat de huurovereenkomst over de maand juli 2019, ten gevolge van het overlijden van het slachtoffer, van rechtswege is beëindigd op 16 juli 2019 en dat de noodzaak van de verlenging van de huurovereenkomst niet is aangetoond.
8.3.2.
Beoordeling
Materiële schade
Het deel van de vordering dat ziet op de twee maanden huur, zal niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van dat deel van de vordering thans ontbreken/ontoereikend zijn.
Immateriële schade
De rechtbank overweegt dat het op dit moment nog lastig is om vast te stellen wat de immateriële schade voor de benadeelde partij [naam benadeelde 3] is en hoe dit zich in de toekomst zal ontwikkelen. Om die reden zal de immateriële schade (in de vorm van aantasting in de persoon) op basis van de nu gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid worden vastgesteld op € 10.000,00. Het overige deel van de vordering, levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal ten aanzien van dat deel niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De gevorderde vergoeding van affectieschade van € 20.000,00 zal worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 16 juli 2019.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.3.3.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 3] een schadevergoeding betalen van € 30.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Daarnaast wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
De benadeelde partij zal ten aanzien van het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank bepaalt dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
8.4.
De vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 4]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde 4] (de stiefvader van het slachtoffer) ter zake van het onder parketnummer 10/172187-19 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 17.500,00 aan affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.4.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de benadeelde partij [naam benadeelde 4] niet voor een schadevergoeding in aanmerking komt, omdat de benadeelde partij geen vader is in de zin van artikel 6:108 lid 4 onder c BW, noch valt hij onder de categorie 6:108 lid 4 onder g BW.
8.4.2.
Beoordeling en conclusie
Naar het oordeel van de rechtbank komt [naam benadeelde 4] niet voor vergoeding van affectieschade in aanmerking. [naam benadeelde 4] heeft nooit in gezinsverband de zorg voor het slachtoffer gehad. Om desondanks als stiefouder voor vergoeding van affectieschade in aanmerking te komen moet er sprake zijn van een nauwe persoonlijke relatie met de overledene. Van een dergelijke nauwe persoonlijke relatie is niet gebleken, zodat [naam benadeelde 4] niet kan worden aangemerkt als ‘naaste’ in de zin van artikel 6:108 lid 4 onder g BW. Het verzoek om vergoeding van affectieschade wordt daarom afgewezen.
Nu de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 4] zal worden afgewezen, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
8.5.
De vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 5]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde 5] ter zake van het onder parketnummer 10/294081-19 onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 600,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.5.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 5] te matigen tot een bedrag van € 250,00.
8.5.2.
Beoordeling
Aan de benadeelde partij is door het onder parketnummer 10/294081-19 onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks (immateriële) schade toegebracht. De vordering zal, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid bezien, tot een bedrag van € 400,00 toegewezen worden. Voor het overige zal de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 19 juli 2019.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.5.3.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 5] een schadevergoeding betalen van € 400,00, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Daarnaast wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
8.6.
De vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 6]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde 6] ter zake van het onder parketnummer 10/294081-19 onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 148,00 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.6.1.
Beoordeling en conclusie
De benadeelde partij [naam benadeelde 6] zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de verdachte ter zake van het onder parketnummer 10/294081-19 onder 1 ten laste gelegde feit wordt vrijgesproken.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 37a, 37b, 57, 287, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder parketnummer 10/172187-19 impliciet primair ten laste gelegde moord heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder parketnummer 10/172187-19 impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder parketnummer 10/294081-19 onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder parketnummer 10/294081-19 onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld;
beveelt dat de terbeschikkinggestelde van
overheidswege wordt verpleegd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] , te betalen een bedrag van
€ 42.989,79 (zegge: tweeënveertigduizend negenhonderdnegenentachtig euro en negenenzeventig eurocent), bestaande uit € 5.489,79 aan materiële schade en € 37.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 16 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam benadeelde 1] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] te betalen
€ 42.989,79 (hoofdsom, zegge: tweeënveertigduizend negenhonderdnegenentachtig euro en negenenzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 juli 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 42.989,79 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
249 dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] , te betalen een bedrag van
€ 17.500,00 (zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 16 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam benadeelde 2] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] te betalen
€ 17.500,00 (hoofdsom, zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 juli 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 17.500,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
122 dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 3] , te betalen een bedrag van (
€ 30.000,00 zegge: dertigduizend euro),bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 16 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 3] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam benadeelde 3] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 3] te betalen
€ 30.000,00 (hoofdsom, zegge: dertigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 juli 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 30.000,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
185 dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 5] , te betalen een bedrag van
€ 400,00 (zegge: vierhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 19 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 5] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam benadeelde 5] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 5] te betalen
€ 400,00 (hoofdsom, zegge: vierhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 juli 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 400,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
8 dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partijen tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partijen en omgekeerd;
wijst af de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 4] ;
veroordeelt de benadeelde partij [naam benadeelde 4] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 6] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij [naam benadeelde 6] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. D.C.J. Peeck, voorzitter,
en mrs. L. Feraaune en C.E. Bos, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Sengezken, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging ten aanzien van parketnummer 10/172187-19
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 16 juli 2019 te Vlaardingen,
[naam slachtoffer 1] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door die [naam slachtoffer 1] met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg met een mes, althans een scherp voorwerp, in de buik en/of de zij, althans in het lichaam, te steken, ten gevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer 1] is overleden;
Tekst tenlastelegging ten aanzien van parketnummer 10/294081-19
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 28 mei 2019 te Maassluis,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer 2]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, zijn,
verdachtes, (voor)naam, te weten [naam verdachte] , en/of meerdere, althans een,
lijn(en)/stre(e)p(en) op/in een been, althans op/in het lichaam, van
voornoemde [naam slachtoffer 2] heeft gekerfd en/of heeft gekrast en/of heeft
gezet,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 mei 2019 te Maassluis,
[naam slachtoffer 2] heeft mishandeld door met een mes, althans een scherp
en/of puntig voorwerp, zijn, verdachtes, (voor)naam, te weten [naam verdachte] ,
en/of meerdere, althans een, lijn(en)/stre(e)p(en) in/op een been,
althans in/op het lichaam, van voornoemde [naam slachtoffer 2] te kerven
en/of te krassen en/of te zetten;
2.
hij op of omstreeks 19 juli 2019 te Rotterdam,
een (opsporings)ambtenaar, althans een persoon, [naam agent] ,
arrestantenverzorger bij politie eenheid Rotterdam, gedurende en/of
terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft
mishandeld door (met kracht) in/op/tegen het gezicht, althans op/tegen
het hoofd, van voornoemde [naam agent] te slaan en/of te stompen;