Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juli 2020 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats eiser] , eiser,
[verweerder] , verweerder,
Procesverloop
Overwegingen
De beroepsgrond faalt.
Rechtbank Rotterdam
In deze bestuursrechtelijke zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een melkveehouder, en verweerder, die een last onder dwangsom heeft opgelegd. De zaak betreft de naleving van hygiënevoorschriften zoals vastgelegd in de Warenwet. Eiser heeft in beroep de last onder dwangsom betwist, die was opgelegd omdat hij niet had voldaan aan een verzoek om informatie van de inspecteur van het Centraal Orgaan voor Kwaliteitsaangelegenheden in de Zuivel (COKZ). De inspecteur had op 11 december 2018 informatie gevorderd over de administratie van zieke en behandelde koeien, kwaliteitsberichten van de melk, en onderhoudsrapporten van de melkinstallatie. Eiser heeft deze informatie niet verstrekt, wat leidde tot de oplegging van een dwangsom van € 1.000,- per week, met een maximum van € 25.000,-.
Eiser voerde aan dat verweerder niet bevoegd was om de last op te leggen, omdat zijn koeien als zoogkoeien zijn aangemerkt en de melk niet voor handelsdoeleinden bestemd zou zijn. De rechtbank oordeelde echter dat eiser feitelijk een melkproductiebedrijf exploiteert en dat hij zich dient te houden aan de verplichtingen van de Warenwet. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur bevoegd was om inlichtingen te vorderen en dat eiser niet aan de last had voldaan, waardoor de invordering van de dwangsom rechtmatig was.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om van invordering af te zien. De uitspraak is gedaan door mr. A.C. Rop, in aanwezigheid van griffier mr. N.S.J. Letschert. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.