In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 26 juni 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een besloten vennootschap (eiseres) en een gedaagde, die niet is verschenen. De eiseres vorderde betaling van een huurachterstand van € 15.181,70, rente en buitengerechtelijke kosten, alsook ontruiming van de bedrijfsruimte. De huurovereenkomst tussen partijen was gesloten voor een bedrijfsruimte, waarbij de gedaagde maandelijks een huurprijs van € 1.464,08 verschuldigd was. De gedaagde had een aanzienlijke huurachterstand opgebouwd, wat de eiseres noopte tot het indienen van een kort geding. Tijdens de mondelinge behandeling op 8 juni 2020 was de gedaagde niet aanwezig, en de kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde correct was opgeroepen. De kantonrechter oordeelde dat de vordering van de eiseres spoedeisend was, gezien de oplopende huurachterstand en de financiële situatie van de eiseres. De kantonrechter heeft de vordering grotendeels toegewezen, met uitzondering van de vordering tot betaling van gederfde huur, omdat de omvang daarvan nog niet voldoende vaststond. De gedaagde werd veroordeeld tot betaling van in totaal € 16.060,71, inclusief wettelijke rente, en moest de bedrijfsruimte binnen veertien dagen na betekening van het vonnis ontruimen. Tevens werd de gedaagde in de proceskosten veroordeeld.