Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..Het verloop van de procedure
- het exploot van dagvaarding van 19 februari 2020;
- de aantekeningen van 12 maart 2020 van het mondelinge antwoord van [gedaagde] ;
- conclusie van repliek, met producties.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de Stichting Hogeschool Rotterdam een vordering ingesteld tegen [gedaagde] voor het betalen van collegegeld dat niet volledig is voldaan. De vordering betreft een openstaande factuur van € 416,60, waarvan [gedaagde] slechts € 100,00 heeft betaald. De Hogeschool heeft een betalingsregeling aangeboden, maar [gedaagde] heeft in januari 2020 niet aan zijn betalingsverplichtingen voldaan. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de betalingsregeling is komen te vervallen door het niet nakomen van de betalingsverplichting door [gedaagde]. De vordering is op 19 februari 2020 ingesteld, en de kantonrechter oordeelt dat de vordering ten tijde van de dagvaarding opeisbaar was. De kantonrechter heeft de vordering van Hogeschool Rotterdam voor een bedrag van € 319,18 aan hoofdsom toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding. Daarnaast is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten. De kantonrechter heeft geoordeeld dat Hogeschool Rotterdam niet in aanmerking komt voor vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten, omdat zij niet de vereiste documenten heeft overgelegd. Het vonnis is uitgesproken door mr. K.J. Bezuijen.