ECLI:NL:RBROT:2020:5741

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 juli 2020
Publicatiedatum
2 juli 2020
Zaaknummer
ROT 20/2831
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek om voorlopige voorziening inzake ambtshalve uitschrijving uit de basisregistratie personen

Op 1 juli 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de afwijzing van een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, die was uitgeschreven uit de basisregistratie personen (brp) per 6 december 2019, had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld zonder fysieke zitting, waarbij verzoeker en zijn gemachtigde telefonisch zijn gehoord op 25 juni 2020.

De achtergrond van de zaak betreft een melding van een controle op het adres van verzoeker, waaruit bleek dat hij niet feitelijk woonachtig was op het opgegeven adres. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, had een adresonderzoek ingesteld na meldingen van derden en eerdere controles. Verzoeker had geen bewijs geleverd dat hij op het adres woonachtig was, ondanks herhaalde verzoeken van verweerder om informatie te verstrekken.

De voorzieningenrechter overwoog dat het aan verweerder was om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren voor de ambtshalve uitschrijving, maar dat verzoeker ook de plicht had om actief informatie te verschaffen. Gezien de bevindingen van verweerder, waaronder huisbezoeken en het ontbreken van bewijs van verblijf, concludeerde de voorzieningenrechter dat niet aannemelijk was dat verzoeker op het adres woonachtig was. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, en werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd niet in een openbare zitting gedaan vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/2831
uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 juli 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats verzoeker] , verzoeker,

gemachtigde: mr. A.J.M. Vélu,
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. P.A.M. Badal.

Procesverloop

Bij besluit van 16 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verzoeker per 6 december 2019 uitgeschreven uit de basisregistratie personen (brp).
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt. Ook heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Vanwege de omstandigheden rond het coronavirus is er geen fysieke zitting gehouden bij de rechtbank. Verzoeker en zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder zijn op 25 juni 2020 telefonisch gehoord door de voorzieningenrechter.

Overwegingen

1.1
Verzoeker stond samen met zijn broer [naam broer] ingeschreven op het adres [adres] te Rotterdam (het adres).
1.2
Op 27 november 2019 is bij verweerder een melding binnengekomen dat tijdens een brp controle op 26 november 2019 drie Turkse jongens op het adres zijn aangetroffen, die volgens de brp niet op het adres zijn ingeschreven. Ook een hennepteam dat twee keer eerder langs is geweest, heeft niet de op het adres ingeschreven personen aangetroffen. Op 27 november 2019 werd tijdens een controle een man aangetroffen die verklaarde met zijn vrouw op het adres te wonen.
1.3
Verweerder is naar aanleiding van het voorgaande op 6 december 2019 een adresonderzoek gestart en heeft daarbij meerdere interne bronnen geraadpleegd. Bij brief van 6 december 2019 is het formulier ‘Voornemen uitschrijving BRP’ naar het adres van verzoeker gezonden. Op 30 december 2019 respectievelijk 1 januari 2020 hebben zijn broer en verzoeker verklaard woonachtig te zijn op het adres.
1.4
Bij brief van 4 februari 2020 heeft verweerder verzoeker meegedeeld dat het adres in onderzoek is gezet en dat hij binnen vijf dagen een adreswijziging moet doorgeven. Ook heeft verweerder op grond van artikel 2.47 Wet brp gegevens gevorderd, aan te leveren binnen veertien dagen, waaronder rekeningen van vaste telefoon-, televisie of internetaansluiting, alle bankafschriften met alle pintransacties en betaalacties op verzoekers naam gericht aan hem op het adres, eventuele afschriften/bonnetjes van etentjes en/of andere activiteiten in de omgeving van de woning en bestellingen aan huis, een verbruiksoverzicht van gas en elektriciteit, een foto van de gas en elektriciteitsmeter, een verbruiksoverzicht van water, een foto van de watermeter en eventuele andere bewijzen dat verzoeker zijn hoofdverblijf heeft op het adres.
1.5
Tijdens huisbezoeken op 14, 15 en 23 januari 2020 en 13 februari 2020 is verzoeker niet aangetroffen.
1.6
Bij mailbericht van 17 februari 2020 heeft verzoeker verweerder meegedeeld dat hij vanwege zijn privacyrecht geen persoonlijke informatie over zichzelf of zijn broer verstrekt. Verzoeker is van mening dat als verweerder het recht heeft deze informatie op te vragen, verweerder het gba (brp), de bank, Eneco of de belastingdienst kan raadplegen.
1.7
Bij brief en mailbericht van 24 februari 2020 heeft verweerder een rappel verzonden naar aanleiding van de brief van 4 februari 2020.
1.8
Bij mailbericht van 4 maart 2020 heeft verzoeker zijn reactie gegeven op een voorval in zijn woning naar aanleiding van een controle. Op 16 maart 2020 heeft verweerder geconstateerd dat verzoeker niet de bij brieven van 4 en 24 februari 2020 gevraagde informatie heeft overgelegd.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder verzoeker per 6 december 2019 uitgeschreven uit de brp. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat verzoeker geen aangifte van adreswijziging heeft doorgegeven en na nader onderzoek geen feitelijke verblijfplaats van verzoeker bekend is.
3. Verzoeker stelt dat hij tijdig heeft meegedeeld dat hij nog steeds woonachtig is op het adres en dat verweerder de gevraagde gegevens op kan vragen bij de instanties. Verzoeker voelt zich niet geroepen kopieën toe te sturen, maar verweerder mag de gegevens wel bij hem thuis op afspraak komen inzien.
4.1
Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of in een eventuele beroepsprocedure.
4.2
Artikel 2.22, eerste lid, van de Wet basisregistratie personen (Wet brp) bepaalt dat indien een ingezetene niet kan worden bereikt, van hem geen aangifte van wijziging van zijn adres of van vertrek is ontvangen als bedoeld in artikel 2.20, eerste lid, of 2.21, eerste lid, en na gedegen onderzoek geen gegevens over hem kunnen worden achterhaald betreffende het verblijf in Nederland, het vertrek uit Nederland noch het volgende verblijf buiten Nederland, het college van burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente ambtshalve zorgdraagt voor de opneming van het gegeven van het vertrek van de ingezetene uit Nederland.
4.3
Artikel 2.47 van de Wet brp bepaalt dat degene ten aanzien van wie het college van burgemeester en wethouders het redelijke vermoeden heeft dat hij in gebreke is met het doen van een aangifte als bedoeld in de artikelen 2.38 tot en met 2.43, op verzoek van het college van burgemeester en wethouders, desgevraagd in persoon, binnen een door het college in het verzoek te noemen termijn, ter zake de inlichtingen verstrekt en de geschriften overlegt die noodzakelijk zijn voor de bijhouding met betrekking tot hem van de basisregistratie.
5.1
De ambtshalve uitschrijving uit de brp op grond van artikel 2.22 van de Wet brp is een belastend besluit, waarbij het aan verweerder is om de nodige kennis over de relevante feiten en omstandigheden te vergaren die een dergelijke uitschrijving rechtvaardigen.
5.2
Anderzijds geldt er voor verzoeker als burger de plicht om zelf actief informatie te verschaffen om de juistheid van de in de brp opgenomen gegevens te waarborgen (zie hoofdstuk 2, afdeling 1, paragraaf 5 van de Wet brp) dan wel om op grond van artikel 2.47 van de Wet brp op verzoek van verweerder informatie te verschaffen, indien het redelijke vermoeden bestaat dat hij in gebreke is met het doen van een aangifte als bedoeld in de artikelen 2.38 tot en met 2.43 van de Wet brp.
6.1
Gelet op de meldingen naar aanleiding van een brp controle en de eerdere constateringen van het hennepteam op het adres heeft verweerder aanleiding kunnen zien om een adresonderzoek in te stellen. Dat is ook in lijn met de wettelijke onderzoeksplicht die op verweerder rust.
6.2
In het kader van het adresonderzoek heeft verweerder overeenkomstig de aanbeveling van de Circulaire gebruik gemaakt van de raadpleging van tenminste twee verschillende bronnen. Op 14 januari 2020, 15 januari 2020, 23 januari 2020 en 13 februari 2020 heeft verweerder huisbezoeken gebracht waarbij niemand werd aangetroffen. Op 16 maart 2020 zijn (nogmaals) meerdere interne bronnen geraadpleegd (KSPP, Afspraakmodule, Esuite, LogisP en de vrije aantekeningen in de brp), zonder dat daarbij nieuwe informatie over een mogelijk ander woonadres is aangetroffen. Verzoeker heeft zelf geen stukken aangeleverd waaruit blijkt dat hij woonachtig is op het adres ondanks dat hij daartoe meermalen in de gelegenheid is gesteld door verweerder. Gelet hierop heeft verzoeker geen invulling gegeven aan zijn medeverantwoordelijkheid om de juistheid van de in de brp opgenomen gegevens te waarborgen. Op basis van de bevindingen mocht verweerder concluderen dat niet aannemelijk is dat verzoeker feitelijk op het adres woonachtig is.
7. Uit het voorgaande volgt dat in bezwaar het bestreden besluit naar verwachting in stand kan blijven, zodat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is op 1 juli 2020 gedaan door mr. A.P. Hameete, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.I. van der Hoek, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier en de voorzieningenrechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.